Raad van State
Uitspraak Kapvergunning Jachtschietcentrum Berkenhorst voor vellen bos in Elspeet
Zaaknummer: 200602022/1
Publicatie datum: woensdag 17 januari 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Kapvergunningen
200602022/1.
Datum uitspraak: 17 januari 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
, wonend te ,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/729 van de rechtbank Zutphen van 10 februari 2006 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college) aan de vereniging "Vereniging Nationaal Jachtschietcentrum 'Berkenhorst'" (hierna: vergunninghoudster) kapvergunning verleend voor het vellen van 1,47 hectare bos op het perceel Stakenbergweg 60 te Elspeet.
Bij besluit van 5 april 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 10 februari 2006, verzonden op 14 februari 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 mei 2006 heeft vergunninghoudster die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Bij brief van 21 juni 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.C. de Kanter, advocaat te Amersfoort, en het college, vertegenwoordigd door P.N. Kokkes, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door van vergunninghoudster.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang met artikel 8:1, eerste lid van de Awb, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat geen sprake is van een persoonlijk, van andere omwonenden te onderscheiden, rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Hiertoe voert hij aan dat zijn perceel aan de te ligt op een afstand van ongeveer 200 meter van de locatie waarop de kapvergunning betrekking heeft en dat hij hierop vanuit zijn oprit en tuin rechtstreeks zicht heeft. Voorts voert hij aan dat het kappen van ongeveer 600 bomen een directe invloed heeft op zijn leefomgeving, nu hij daar juist vanwege de bosrijke omgeving is gaan wonen en hij dagelijks verkeert in het gebied waar de te kappen houtopstand staat.
2.2.1. De Afdeling overweegt dat om belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb te zijn bij het besluit tot verlening van een kapvergunning, appellant een hem persoonlijk aangaand belang dient te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen. Bij besluiten omtrent een kapvergunning als hier aan de orde kan in de regel slechts als belanghebbende worden aangemerkt degene die op geringe afstand van de bomen woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan dat anders liggen.
2.2.2. Het besluit tot verlening van kapvergunning voorziet in de kap van 1,47 hectare bos op het perceel Stakenbergweg 60 te Elspeet ten behoeve van de aanleg van een geluidswerende wal. Ter zitting is aan de hand van een getoonde luchtfoto van het perceel, waarop de aan te leggen geluidswal is geprojecteerd, gebleken dat de geluidswal door bomen blijft omringd en dat appellant vanuit zijn tuin en oprit beperkt zicht heeft op één punt van de geluidswal. De bomen waarvoor kapvergunning is verleend, staan verspreid over het gehele perceel waarop de geluidswal is geprojecteerd, zodat op het gedeelte van de geluidswal dat voor appellant beperkt zichtbaar zal zijn slechts een deel van de te kappen bomen staat. Voorts is ter zitting naar voren gekomen dat zich tussen het perceel van appellant en de kaplocatie nog twee woningen bevinden. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat de afstand tussen de woning van appellant en de kaplocatie ongeveer 200 meter bedraagt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat appellant vanuit zijn woning, oprit of tuin geen vrij, rechtstreeks zicht heeft op de kaplocatie. Bovendien is hij gezien deze afstand niet in zodanig directe nabijheid van de kaplocatie woonachtig dat hij op die grond als een belanghebbende omwonende kan worden beschouwd. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de te kappen bomen een directe invloed hebben op de leefomgeving van appellant.
Gelet op het vorenoverwogene heeft appellant geen persoonlijk, hem in voldoende mate van andere omwonenden te onderscheiden, rechtstreeks belang bij de kapvergunning. De omstandigheid dat appellant dagelijks in het desbetreffende bosgebied verkeert, noch de omstandigheid dat hij vanwege de bosrijke omgeving ter plaatse is gaan wonen, kan niet tot een ander oordeel leiden.
De rechtbank is derhalve terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat appellant niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Voorzitter, en mr. J.G. Treffers en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Bindels
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2007
85-505.