Ministerie van Defensie

12-01-2007
IGK-rapport marineofficier
Ondertekenaar: De staatssecretaris van defensie

In antwoord op de schriftelijke vragen van het lid Karimi (20602120), de leden van Velzen en Gerkens (2060130) en van het lid Eijsink (2060702140) heb ik toegezegd u te informeren over de conclusies die aan de bevindingen van het onderzoek van de Inspecteur generaal der Krijgsmacht (IGK) worden verbonden. Bijgaand stuur ik u hierbij het rapport van de IGK ter vertrouwelijke inzage over de voormalige marine-officier de heer K. en informeer ik u over de conclusies die aan de bevindingen van dit onderzoek zullen worden verbonden.

Op 24 oktober 2006 heeft de IGK opdracht gekregen om een zo compleet mogelijk feitenrelaas op te stellen van de gang van zaken met betrekking tot de gedragingen van de heer K. en van de bestuurlijke handelingen van de relevante actoren binnen Defensie. Deze brief dient ter afdoening van de schriftelijke vragen. Tevens beantwoord ik, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken de vragen over de ontsnapping van de heer K.

Bevindingen van de IGK
De IGK concludeert in zijn rapport dat bij de Koninklijke marine minder aandacht was voor de nevenactiviteiten van de heer K. aangezien hij een kort-verband officier was en dus binnen afzienbare tijd de marine zou verlaten. Na de arrestatie van de heer K. heeft de Koninklijke marine naar het oordeel van de IGK adequaat gehandeld door een onderzoekscommissie in te stellen. Naar het oordeel van de IGK is de aanwijzing van de secretaris-generaal ter zake zeer strikt geĂŻnterpreteerd. Zowel het huishoudelijk onderzoek van Defensie als het strafrechtelijk onderzoek zouden, indien het Openbaar Ministerie hiermee zou hebben ingestemd, gelijktijdig hebben kunnen plaatsvinden. De IGK wijst er verder op dat er kennelijk onduidelijkheid bestaat over wat als nevenwerkzaamheden is toegestaan en dat lijnmanagers een belangrijke toezichthoudende rol hebben. Tenslotte zet de IGK vraagtekens bij de pragmatische oplossing die is gekozen met betrekking tot het ontslag van de heer K. aangezien zijn aanstelling binnen enkele weken zou aflopen. Om de heer K. te ontslaan zonder het predikaat "eervol" had zijn aanstelling verlengd moeten worden. Er is destijds voor gekozen de heer K. zo snel mogelijk de dienst te laten verlaten, waarbij de aanvankelijk in het vooruitzicht gestelde premie niet is uitgekeerd.

Conclusies op basis van de bevindingen van de IGK De gang van zaken gedurende de aanstelling van de heer K. bij Defensie en de handelwijze
na de arrestatie van de heer K. zijn onjuist geweest en vereisen een aantal maatregelen om
te voorkomen dat een dergelijke situatie zich in de toekomst kan herhalen:

1. Bij de uitwerking van de aanbevelingen van de commissie-Staal zal onder andere in
relatie tot de nieuwe gedragscode, nadrukkelijk aandacht worden geschonken aan de vraag
welke nevenwerkzaamheden zich al dan niet verdragen met de functie van Defensiemedewerker. Het moge duidelijk zijn dat handel en/of productie van pornografische
artikelen zich daarmee in het geheel niet verdraagt. Strikte naleving van de bepalingen over
het melden van nevenwerkzaamheden blijft noodzakelijk. Alle leidinggevenden zal er
nogmaals op worden gewezen dat zij bij het toezicht op en handhaving van de regels ter
zake een belangrijke rol vervullen.

2. De desbetreffende aanwijzing van de secretaris-generaal verhindert niet dat gelijktijdig met
een strafrechtelijk onderzoek, een huishoudelijk onderzoek wordt ingesteld. In overleg met de
KMAR/Openbaar Ministerie kan tot de instelling van een huishoudelijk onderzoek worden
besloten. Commandanten zal worden gewezen op de juiste interpretatie van de aanwijzing.
Overigens zou in dit concrete geval het huishoudelijk onderzoek niet hebben geleid tot een
vroeger ontslagmoment. De benodigde informatie op grond waarvan voldoende aannemelijk
zou zijn geworden dat de heer K. zich schuldig had gemaakt aan de handel in
kinderpornografisch materiaal en in aanmerking zou komen voor een bijzondere
ontslagprocedure kon niet op een zodanig tijdstip worden verkregen, dat dit geleid zou
hebben tot een eerder ontslag dan begin april 2004.

3. Leidinggevenden zal erop worden gewezen dat een voordracht voor eervol ontslag per
Koninklijk Besluit aan de staatssecretaris altijd gepaard moet gaan met een adequate
toelichting indien een bijzondere oorzaak en relevante feiten ten grondslag liggen aan deze
voordracht. Alleen op deze manier kan een goede afweging worden gemaakt of de desbetreffende voordracht voor eervol ontslag gehonoreerd dient te worden.

Ontsnapping van de heer K.
Ten tijde van zijn vlucht naar Nederland was de heer K. zoals uit het bovenstaande blijkt, nog in dienst van de Koninklijke marine. De Koninklijke marine heeft evenwel geen enkele betrokkenheid bij de ontsnapping van de heer K. Door het consulaat-generaal te Rio de Janeiro is geen druk op de Braziliaanse autoriteiten uitgeoefend om de heer K. op vrije voeten te stellen. De status van de heer K. als marineofficier heeft geen enkele rol gespeeld bij de afgifte van een noodpaspoort aan betrokkene of bij andere overwegingen die met betrekking tot K. gemaakt zijn. Om die reden was de omstandigheid dat K. marineofficier was niet relevant.

Tenslotte
Defensie hanteert een hoge standaard als het gaat om normen en waarden. Uiteraard mag er geen enkele twijfel over bestaan dat nevenwerkzaamheden als die door de heer K. werden uitgeoefend, zich op geen enkele wijze verdragen tot het gedrag en optreden dat van elke Defensiemedewerker verwacht wordt. De kwestie rond de heer K. heeft de goede naam van Defensie aangetast. Door alle bovenstaande maatregelen en alle wijzigingen die zullen worden uitgevoerd naar aanleiding van het rapport van de commissie-Staal levert Defensie een maximale inspanning om dit soort zaken in de toekomst te voorkomen.

DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE