Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Eerste Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 22 Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22

Contactpersoon Ons kenmerk AV/PB/06/99815 Doorkiesnummer Datum 5 december 2006

Onderwerp Vragen over wetsvoorstel PW en IPW

De leden van de CDA-fractie hebben nog enkele vragen gesteld waarop zij graag een schriftelijk antwoord willen ontvangen. Deze vragen zijn met name bedoeld om meer duidelijkheid te creëren voor de praktijk. Voorts willen deze leden een reactie op de brief van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen van 30 november jl. Met die reactie worden tevens twee vragen van de heer van den Berg, over de consequenties van premienalatigheid, beantwoord.
Op de brief van de Stichting Ondernemingspensioenfondsen van 1 december zal ik mondeling ingaan tijdens het debat van hedenmiddag.

De antwoorden op voornoemde vragen luiden als volgt.


1. Mevrouw Vedder wijst op het volgende. Bij amendement 39 is een wachttijd van 2 maanden voor het ouderdomspensioen in het wetsvoorstel voor de Pensioenwet gekomen. Voor het nabestaanden- en het arbeidsongeschiktheidspensioen geldt geen wachttijd, omdat een werknemer ook op de eerste dag van indiensttreding een (bedrijfs-)ongeval kan krijgen. Mevrouw Polman-Jager stelt in Pensioen & Praktijk van november 2006 dat in de parlementaire behandeling van de Wet op de Medische Keuringen (Wmk) een carenzperiode nadrukkelijk is toegestaan, omdat verzekeraars geen brandende huizen hoeven te verzekeren. Zij stelt dat het voor de praktijk heel prettig zou zijn als in de Eerste Kamerbehandeling bevestigd zou worden dat een carenzperiode van maximaal een jaar nog steeds is toegestaan. Mevrouw Vedder vraagt hierop een antwoord van de minister. Naar aanleiding van deze vraag heeft mw.Westerveld er op gewezen dat nog steeds in debat is of carenzperiodes wel of niet zijn toegestaan.

Inmiddels is er op het terrein van de Wmk al jurisprudentie ontstaan, en zal deze wet worden geëvalueerd. Het lijkt me dan ook niet verstandig om in het kader van de Pensioenwet alsnog een interpretatie te geven van hetgeen tijdens de parlementaire behandeling van de Wmk is gezegd. De evaluatie van de Wmk lijkt me daarvoor een beter geschikt moment.

Ons kenmerk Ons kenmerk AV/PB/06/99815


2. De CDA-fractie vraagt of er niet sprake is van overdracht van verzekeringnemerschap van de werkgever naar de deelnemer, als de deelnemer besluit te shoppen op de pensioendatum. Tevens vraagt deze fractie of overdracht van verzekeringnemerschap kan plaatsvinden indien een deelnemer slaper wordt.

Indien een deelnemer besluit op pensioendatum te shoppen, wordt met het bereikte kapitaal bij een andere pensioenuitvoerder een periodieke uitkering ingekocht. In het kader van het contract van de deelnemer met deze pensioenuitvoerder, zou de deelnemer als verzekeringnemer kunnen worden beschouwd. Er kan evenwel niet gesproken worden van een overdracht van het verzekeringnemerschap dat de werkgever had met de oude pensioenuitvoerder, naar het verzekeringnemerschap van de werknemer met de nieuwe pensioenuitvoerder. Het contract van de deelnemer met de nieuwe pensioenuitvoerder regelt immers iets geheel anders dan het contract van de werkgever met de oude pensioenuitvoerder. De werkgever sluit een uitvoeringsovereenkomst in het kader van verwerving van pensioen, waarbij de deelnemer begunstigde is. De deelnemer sluit een contract met een nieuwe pensioenuitvoerder om ten behoeve van zichzelf een periodieke uitkering in te kopen op basis van een eerder opgebouwd kapitaal.

Overdracht van verzekeringnemerschap bij beëindiging van de deelneming vóór pensioendatum, is eveneens niet aan de orde. Immers, een gewezen deelnemer kan alleen kiezen tussen het achterlaten van de pensioenaanspraak bij de oude pensioenuitvoerder, danwel het overdragen van de pensioenaanspraken in het kader van waardeoverdracht naar de nieuwe pensioenuitvoerder.


3. In dezelfde memorie van antwoord geeft de minister aan dat de minister van Financiën heeft laten weten vooralsnog niet over te gaan tot aanpassing van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 inzake vrijwillige voortzetting van de pensioenregeling van zzp-ers gedurende 10 jaar, terwijl de minister eerder heeft aangegeven dat de fiscaliteit volgend moet zijn. Kan hieruit de conclusie getrokken worden dat voor zzp-ers, net als voor anderen een vrijwillige voortzetting gedurende drie jaar praktijk blijft, ondanks het aangenomen amendement en de opmerking van de minister dat de fiscaliteit volgend moet zijn?

In de memorie van antwoord is slechts de huidige stand van zaken ten aanzien van de fiscale faciliëring van vrijwillige voortzetting weergegeven. Daar werd immers ook naar gevraagd. Dat is echter niet meer dan een tussenstand. Op dit moment ben ik nog in overleg met mijn ambtsgenoot van Financiën. Dit overleg is erop gericht om tot een zo snel mogelijke aanpassing van de fiscale regelgeving te komen, in lijn met de bewoordingen van het amendement. Overleg is nodig, omdat de aanpassing van fiscale uitvoeringsbesluiten tot de verantwoordelijkheid van de minister van Financiën behoort. Wat betreft mijn opmerking dat de fiscaliteit volgend moet zijn, heb ik steeds
---

Ons kenmerk Ons kenmerk AV/PB/06/99815

het voorbehoud van budgettaire consequenties gemaakt. Daarop spitst genoemd overleg zich dan ook toe. Hieruit kan echter niet de conclusie worden getrokken dat voor zzp-ers, net als voor anderen, een vrijwillige voortzetting gedurende drie jaar definitief praktijk zal blijven.


4. Op bladzijde 11 van dezelfde memorie van antwoord wordt ingegaan op artikel 50, vijfde lid, van het wetsvoorstel voor de Pensioenwet. Gesteld wordt dat het denkbaar is dat de premie voor de voortgezette dekking wordt omgeslagen over de actieve werknemers. Hoe ziet de minister dit bij een verzekerde regeling, zo vraagt de CDA- fractie. Is het de bedoeling dat via een algemene opslag op de premie solidariteit wordt gecreëerd tussen werknemers die na beëindiging van het dienstverband wel in de WW komen en werknemers die niet in de WW komen?

Ook bij rechtstreeks verzekerde regelingen kunnen de kosten die voortvloeien uit artikel 50, vijfde lid, worden betaald door een opslag op de premie waaraan alle actieve werknemers bijdragen. Daarmee ontstaat een solidariteit tussen de actieve werknemers met diegenen onder hen, die in de WW terecht komen.


5. Kan de minister bevestigen dat zowel de toetredingsleeftijd van 21 jaar als de wachttijd van 2 maanden ingaan een jaar na de inwerkingtreding van de Pensioenwet?

Ja, zie de bijlage bij de nota naar aanleiding van het verslag IPW (Kamerstukken II