Gijzeling Telegraaf
journalisten beëindigd
Gijzeling Telegraaf journalisten beëindigd
De raadkamer van de rechtbank heeft met ingang van 11:30 uur de
gijzeling van de twee Telegraaf journalisten beëindigd.
De rechtbank heeft hiertoe besloten omdat zij van oordeel is dat de
journalisten zich op hun verschoningsrecht kunnen beroepen, nu de
staatsveiligheid thans niet in het geding is.
De beslissing van de raadkamer in de zaak de Haas wordt als bijlage
integraal gepubliceerd. De beslissing in de zaak Mos is gelijkluidend.
De persrechter van de rechtbank is beschikbaar voor het geven van een
toelichting en de beantwoording van vragen.
RECHTBANK âS-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
parketnummers: 09/754068-06; 09/754024-06; 09/754023-06
kenmerk RK: 06/2611
Beslissing van de rechtbank te âs-Gravenhage, raadkamer in strafzaken,
op de voet van artikel 221 van het Wetboek van Strafvordering in de
zaak van:
Joost DE HAAS,
geboren te op ,
te dezer zake domicilie kiezende te ;
Getuige in de zaak tegen de verdachten:
verdachte 1
geboren te op
wonende te
verdachte 2
geboren te op
wonende te adres
verdachte 3
geboren te op
wonende te
1. De getuige voornoemd is op 15 november 2006 bij de
rechter-commissaris verschenen om als zodanig te worden gehoord.
De getuige heeft bij die gelegenheid met een beroep op zijn
verschoningsrecht als journalist geweigerd vragen te beantwoorden
die â in de kern â direct of indirect leiden of zouden kunnen
leiden tot de onthulling van de identiteit van de persoon of
personen van wie de getuige kennelijk van de AIVD afkomstige
stukken zou hebben verkregen. De rechter-commissaris heeft bij die
gelegenheid geoordeeld dat aan de getuige te dezen geen
verschoningsrecht toekomt. Daartoe heeft de rechter-commissaris
onder meer het volgende overwogen:
* De waarheidsvinding in de onderhavige stafzaak dient een doel als
bedoeld in artikel 10, tweede lid, van het EVRM, te weten het
belang van de nationale veiligheid en het belang om verdere
verspreiding van vertrouwelijke mededelingen c.q. gegevens te
voorkomen. Het gaat immers om het achterhalen hoe staatsgeheime
informatie van de AIVD in de openbaarheid heeft kunnen komen;
* Er is voldaan aan de eis van proportionaliteit. Het gaat in casu
om de verdenking van ernstige stafbare feiten die de nationale
veiligheid en de integriteit van de nationale veiligheidsdienst
raken.
De getuige heeft volhard in zijn weigering over voornoemde punten een
verklaring af te leggen. De rechter-commissaris heeft daarop het
verhoor van de getuige aangehouden tot 27 november 2006.
1. Op 27 november 2006 heeft de getuige ten overstaan van de
rechter-commissaris nogmaals volhard in zijn weigering over
meergenoemde punten een verklaring af te leggen. De raadsman van
verdachte 3, mr. B.D.W. Martens, heeft op 27 november 2006 de
rechter-commissaris verzocht de getuige te gijzelen. Bij dat
verzoek hebben zich aangesloten mr. B.Th. Nooitgedagt, raadsman
van verdachte 2, alsmede mr. L.W. Plantenga, fungerend raadsvrouw
van de verdachte 1. De officier van justitie heeft als zijn
standpunt kenbaar gemaakt: âde rechter-commissaris consequent moet
zijn en ook de volgende stap moet zetten. Het zonder wettige grond
weigeren te antwoorden betekent gijzeling. Dat is alleen anders
wanneer gijzeling een volstrekt kansloze exercitie is. De officier
van justitie vindt dat in casu niet het gevalâ. De
rechter-commissaris heeft daarop op 27 november 2006 te 16.05 uur
de gijzeling van de getuige bevolen.
2. De rechter-commissaris heeft op 28 november 2006 aan de rechtbank
een verslag doen toekomen als bedoeld in artikel 221, tweede lid,
van het Wetboek van Strafvordering, welk verslag ter griffie is
ontvangen op 28 november 2006 te 11.45 uur.
3. De zaak is door de raadkamer op 29 november 2006 vanaf 13.30 uur
ter zitting behandeld. Aldaar zijn gehoord: de getuige, zijn
raadslieden mrs. V.L. Koppe en R.S. Le Poole, alsmede de
raadslieden van de verdachten voornoemd mr. B.D.W. Martens en mr.
L.W. Plantenga. Tevens is de officier van justitie gehoord.
4. Mr. V.L. Koppe heeft verzocht op de voet van artikel 223, tweede
lid, van het Wetboek van Strafvordering, indien de raadkamer zou
besluiten dat de getuige in gijzeling wordt gehouden, de getuige
uit de gijzeling te ontslaan. Mr. Koppe en mr. Le Poole hebben de
beëindiging van de gijzeling bepleit, kort gezegd omdat aan de
getuige een verschoningsrecht toekomt, de omstandigheden een
inbreuk daarop niet rechtvaardigen en voorts de gijzeling niet
effectief kan worden geacht. Mr. Plantenga heeft ter zitting
verklaard dat de getuige weliswaar nog een verklaring zou moeten
afleggen, maar dat daartoe de gijzeling niet behoeft te worden
voortgezet. Mr. Martens heeft als zijn oordeel te kennen gegeven
dat de gijzeling van de getuige in het belang van de
waarheidsvinding in de strafzaak van zijn cliënt wel zou moeten
worden voortgezet.
De officier van justitie heeft ter zitting verklaard dat de
getuige uit de gijzeling zou moeten worden ontslagen. Daartoe
heeft hij onder meer aangevoerd dat "naar het oordeel van het OM
het disproportioneel is om de getuige te dwingen. Het onderzoek
(waarover de journalisten kunnen verklaren) gaat niet meer om
nationale veiligheid. De journalisten hebben hun stukken afgestaan
en daarmee is namelijk die zwaarte in hun richting van de baan".
5. De raadkamer overweegt het volgende.
Uitgangspunt is dat aan een journalist verschoningsrecht toekomt
ten aanzien van het beantwoorden van vragen, waardoor de
identiteit van zijn bron zou (kunnen) worden onthuld. Onder
omstandigheden, zoals in de rechtspraak erkend en uitgewerkt, komt
een journalist evenwel geen beroep op verschoningsrecht toe. De
Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 mei 1996, NJ 1996, 578, voor
zover thans van belang, overwogen: "Uitgangspunt daarbij is dat
bescherming van de bronnen van een journalist één van de
essentiële voorwaarden is voor de in een democratische
samenleving bijzonder belangrijke persvrijheid. Bij zodanige
bescherming bestaat daarom een zeer zwaarwegend publiek belang,
zodat alleen een nog zwaarderwegend belang bij bekendmaking kan
wettigen bedoeld vereiste voor vervuld te houden."
6. De raadkamer is van oordeel dat in de onderhavige zaak niet is
voldaan aan het vereiste om inbreuk te maken op het
verschoningsrecht van de journalist. In de strafzaken waarin de
getuige een verklaring zou moeten afleggen gaat het in de kern van
de zaak om de vraag of de verdachten de hen verweten strafbare
feiten hebben begaan. De raadkamer merkt hierbij op dat het
onrechtmatig uit de invloedsfeer van de AIVD geraken van geheime
stukken reeds door middel van publicaties in de media bekend was
geworden. Het gaat in onderhavige zaak dan ook niet om het
voorkomen hiervan. Naar het oordeel van de raadkamer is, gelet op
het voorgaande, de staatsveiligheid thans niet in het geding. De
raadkamer is dan ook van oordeel dat een inbreuk in deze zaak op
het verschoningsrecht van de getuige niet toelaatbaar is. De
getuige is daarom niet gehouden vragen te beantwoorden die zouden
leiden of kunnen leiden tot het bekend worden van de identiteit
van een of meer personen van wie bedoelde stukken zijn verkregen.
De raadkamer is reeds om die reden van oordeel dat de getuige uit
de gijzeling dient te worden ontslagen.
BESLISSING:
De raadkamer beveelt dat de getuige DE HAAS uit de gijzeling zal
worden ontslagen.
Deze beslissing is gegeven te 's-Gravenhage door mrs. A.H.Th. de Boer,
voorzitter, P.A.M. Hoek en M.M. van der Nat, rechters, in
tegenwoordigheid van mr. P. de Vroom, griffier, en uitgesproken op 30
november 2006 te 11.30 uur.
Bron: Rechtbank 's-Gravenhage
Datum actualiteit: 30 november 2006
Rechtbank 's-Gravenhage