Raad van State
Uitspraak Milieuvergunning voor vervaardigen en verpakken rookworsten en conserven in Oss
Uitspraak
Zaaknummer: 200603595/1
Publicatie datum: woensdag 29 november 2006
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Oss
Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
200603595/1.
Datum uitspraak: 29 november 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Unilever Nederland B.V.", gevestigd te Oss,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2006 heeft verweerder aan appellante een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een inrichting voor het in hoofdzaak vervaardigen en verpakken van rookworsten en vleesconserven en het vervaardigen en verpakken van soepen en sauzen, alsmede het vervaardigen van collageen gelegen aan de Molenweg 80 te Oss. Dit besluit is op 5 april 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 12 mei 2006, bij de Raad van State op dezelfde dag per fax ingekomen, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 juli 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 november 2006. Partijen zijn met bericht niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellante betoogt dat het in vergunningvoorschrift 1.2.1 verplicht gestelde centrale registratiesysteem, waarnaar in verschillende andere voorschriften wordt verwezen, onredelijk bezwarend is. Hiertoe voert appellante aan dat het verplicht stellen van een centraal registratiesysteem zal inhouden dat zij bepaalde gegevens dubbel moet registreren, nu voor bepaalde registraties (zoals de afvoer van gevaarlijk afval) aparte diensten verantwoordelijk zijn.
Voorts voert zij aan dat het overnemen van gegevens van de continue metingen van het water- en energieverbruik in het centrale registratiesysteem onnodig en niet praktisch is nu op elk moment van de dag via een computersysteem gegevens worden uitgelezen en opgeslagen. De rapportageverplichting aan het bevoegd gezag voor het water- en energieverbruik op jaarbasis is voldoende, aldus appellante.
2.2. Verweerder betoogt dat het verplicht stellen van een centraal registratiesysteem noodzakelijk is voor het periodieke toezicht en in geval van calamiteiten, zodat de betreffende gegevens voor het bevoegd gezag centraal en daarmee direct oproepbaar en toonbaar zijn. Met gebruikmaking van moderne communicatiesystemen en een goede instructie van het personeel stuit het dubbel registreren van bepaalde gegevens volgens hem niet op onoverkomelijke bezwaren. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het organisatorische belang van appellante niet opweegt tegen het voornoemde milieubelang.
Verder betoogt verweerder dat in voorschrift 1.2.1 is bepaald dat ten aanzien van continue metingen kan worden volstaan met een verwijzing in het centrale registratiesysteem, waardoor volgens hem geen sprake is van een dubbele registratie.
2.3. Ingevolge artikel 8.11, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan een vergunning in het belang van de bescherming van het milieu onder beperkingen worden verleend. Ingevolge het derde lid van dit artikel worden in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning de voorschriften verbonden die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Uit artikel 8.11, tweede en derde lid, volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken door het stellen van voorschriften en beperkingen niet kunnen worden voorkomen dan wel niet voldoende kunnen worden beperkt
.
Bij de toepassing van de hiervoor genoemde bepaling komt verweerder een zekere beoordelingsvrijheid toe.
2.4. Ingevolge voorschrift 1.2.1 - voor zover hier van belang - moet in de inrichting een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en gegevens van relevante milieu-onderzoeken worden bijgehouden.
In het geval van continue metingen of registraties, zoals bijvoorbeeld de registratie van het energie- en waterverbruik, registratie van emissies van metingen en storingen van nageschakelde technieken, kan de registratie plaatsvinden in een apart registratiesysteem en volstaat een verwijzing in het centraal registratiesysteem. Wel dienen na afloop van de registratieperiode, zoals voorgeschreven in deze vergunning, de gegevens te worden opgenomen in het in dit voorschrift bedoelde centrale registratiesysteem.
In de aan de vergunning verbonden voorschriften 2.2.1, 6.4.1, 10.3.7, 11.5.3 en 20.2.2 wordt appellante verplicht om bepaalde registraties op te nemen in dit centrale registratiesysteem.
2.5. De Afdeling overweegt dat, anders dan appellante stelt, uit de voornoemde voorschriften niet volgt dat met het centrale registratiesysteem dubbele registraties moeten worden uitgevoerd. Immers in voorschrift 1.2.1 is bepaald dat ten aanzien van continue metingen of -registraties de registratie in een apart systeem kan plaatsvinden en in het centrale registratiesysteem kan worden volstaan met een verwijzing hiernaar. Ook overigens is een dubbele registratie niet verplicht gesteld. Indien sprake zou zijn van een dubbele registratie vloeit dit naar het oordeel van de Afdeling voort uit de bedrijfsvoering van appellante en geenszins uit de voorschriften verbonden aan de bij het bestreden besluit verleende milieuvergunning. Mede gelet op de motivering van verweerder ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het voorgeschreven centrale registratiesysteem niet nodig is in het belang van de bescherming van het milieu.
Gelet hierop heeft verweerder de voorschriften omtrent het centrale registratiesysteem in redelijkheid aan de vergunning kunnen verbinden.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006.
373-517.