Raad van State
Uitspraak Bouwvergunning 144 recreatiewoningen op de Veluwe
Zaaknummer: 200601218/1
Publicatie datum: woensdag 29 november 2006
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Heerde
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bouwzaken
200601218/1.
Datum uitspraak: 29 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de stichting "Stichting Ever Green", gevestigd te Wapenveld, gemeente Heerde,
2. het college van burgemeester en wethouders van Heerde,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
"Ennerveld B.V.", gevestigd te Heerde,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/1417 van de rechtbank Zutphen van 4 januari 2006 in het geding tussen:
appellante sub 1,
en
appellant sub 2.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 10 mei 2004 heeft appellant sub 2 (hierna: het college) aan appellante sub 3 (hierna: vergunninghoudster) bouwvergunning eerste fase verleend voor het plaatsen van 32 recreatiewoningen, type a, 38 recreatiewoningen, type b, 55 recreatiewoningen, type c, en 19 recreatiewoningen, type h, op het perceel, plaatselijk bekend Molenweg 1-3, te Wapenveld, gemeente Heerde (hierna: het perceel).
Bij brief van 10 oktober 2004 heeft appellante sub 1 (hierna: de stichting) beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het door haar bij brief van 18 juni 2004 gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 7 december 2004 heeft het college, voor zover thans van belang, het door de stichting gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 januari 2006, verzonden op 12 januari 2006, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting ingestelde beroep, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de stichting bij brief van 9 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2006, het college bij brief van 16 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2006, en vergunninghoudster bij brief van 22 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Vergunninghoudster heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 21 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 april 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 12 april 2006 heeft vergunninghoudster een nadere reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juli 2006, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, het college, vertegenwoordigd door P. Pasveer, ambtenaar van de gemeente, en vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. D.H.J. Kochx, advocaat te Etten-Leur, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Ennerveld" rust op het perceel de bestemming "verblijfsrecreatie", zodat het bouwplan voor 144 recreatiewoningen niet in strijd is met het bestemmingsplan.
2.2. De stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in de procedure tot verlening van een tijdelijke bouwvergunning voor het asielzoekerscentrum dat voorheen op het perceel aanwezig was, ervan is uitgegaan dat na afloop van de aan die vergunning verbonden termijn op het perceel de natuur weer tot ontwikkeling zou worden gebracht. Nu dat niet is gebeurd, mocht het college de bouwvergunning niet verlenen.
2.2.1. Het betoog faalt. Gelet op artikel 44 van de Woningwet dient het college uitsluitend te beoordelen of het bouwplan voldoet aan de in dat artikel gestelde eisen. Als dat het geval is, moet de bouwvergunning worden verleend. Het door de stichting aangevoerde betreft geen van de in voormeld artikel gestelde eisen. De rechtbank heeft dan ook terecht hierin geen aanknopingspunt gevonden voor vernietiging van de beslissing op bezwaar.
2.3. Het college en vergunninghoudster betogen dat de rechtbank ten onrechte het bouwplan heeft getoetst aan de richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen (hierna: de Raad) van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Pb L 206; hierna: de Habitatrichtlijn). Zij zijn van mening dat artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn geen weigeringsgrond voor het verlenen van een bouwvergunning kan zijn, gelet op het stelsel van de Woningwet, waarbij een bouwvergunning slechts kan en moet worden geweigerd indien sprake is van één van de aldaar genoemde weigeringsgronden.
De stichting betoogt daarentegen dat de rechtbank heeft miskend dat de toetsing die door het college is verricht in strijd is met artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn.
2.3.1. Het bouwplan is voorzien op het terrein Ennerveld, dat is gelegen in het gebied Veluwe dat bij besluit van 24 maart 2000 (Stcrt. 31 maart 2000, nr. 65) is aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, van richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (hierna: de Vogelrichtlijn).
Ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar stond de Veluwe vermeld op de lijst van habitatgebieden die de Nederlandse regering aan de Europese Commissie heeft toegezonden ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn.
2.3.2. Ingevolge artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, zoals gewijzigd bij de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen (Staatsblad 2005, 195) (hierna: Nbw 1998), is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van Gedeputeerde Staten of, ten aanzien van projecten of andere handelingen als bedoeld in het derde lid, van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied of een gebied waarvan de aanwijzing als zodanig in overweging is genomen als bedoeld in artikel 12, derde lid, kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
2.3.3. Op 1 oktober 2005 is de Nbw 1998 in werking getreden. Niet kan worden uitgesloten dat de 144 recreatiewoningen de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten verslechteren of een verstorend effect hebben op de soorten waarvoor de Veluwe is aangewezen. Aangezien het gebied is aangewezen als speciale beschermingszone als bedoeld in de Vogelrichtlijn, en niet is gebleken dat op 1 oktober 2005 al was begonnen met de realisering van het bouwplan, is voor het project vanaf die datum een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 vereist, nu uit artikel 19d van de Nbw 1998 noch uit het stelsel van deze wet volgt dat in een dergelijk geval voormeld artikel 19d niet geldt.
Bij de beoordeling van een aanvraag om vergunning ingevolge de Nbw 1998 dienen in dit geval, nu het gebied ook ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn bij de Europese Commissie is aangemeld als speciale beschermingszone en gezien artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn, de effecten van het project op het als zodanig aangewezen gebied mede te worden beoordeeld.
De rechtbank heeft niet onderkend dat ten tijde van de aangevallen uitspraak voor realisering van het project ook een vergunning ingevolge de Nbw 1998 vereist was. Nu de effecten van het project op het gebied moeten worden beoordeeld in het kader van de aanvraag om vergunning ingevolge de Nbw 1998 heeft de rechtbank, mede gelet op artikel 44 van de Woningwet, ten onrechte deze effecten betrokken in de beoordeling van het in bezwaar gehandhaafde besluit tot de verlening van de bouwvergunning. Het betoog van het college en vergunninghoudster slaagt.
2.4. De hoger beroepen van het college en vergunninghoudster zijn gegrond. Het hoger beroep van de stichting is ongegrond. Nu de rechtbank het beroep van de stichting ongegrond heeft verklaard en de beslissing van de rechtbank op het beroep van de stichting mitsdien juist is, dient haar uitspraak, zij het met verbetering van de gronden waarop die beslissing rust, te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen van het college en vergunninghoudster gegrond;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak, met verbetering van de gronden waarop zij rust.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2006
163-476.