Raad van de Europese Unie

| | | |

|RAAD VAN                 |                                       |NL         |
|DE EUROPESE UNIE         |                                       |           |
|14965/06 (Presse 309)                                                      |
|(OR. en)                                                                   |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|Betreft:                                                                   |
|PERSMEDEDELING                                                             |
|2762e zitting van de Raad                                                  |
|Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur                                           |
|Brussel, 13-14 november 2006                                               |
|Voorzitter mevrouw Susanna HUOVINEN                                        |
|minister van Verkeer;                                                      |
|mevrouw Tanja SAARELA                                                      |
|minister van Cultuur;                                                      |
|de heer Antti KALLIOMÄKI                                                   |
|minister van Onderwijs                                                     |
|van Finland                                                                |
|                                                                           |
|Voornaamste resultaten van de Raadszitting                                 |
|De Raad heeft overeenstemming bereikt over een algemene oriëntatie voor een|
|ontwerprichtlijn tot wijziging van de richtlijn inzake de uitoefening van  |
|televisieomroepactiviteiten.                                               |
|De Raad heeft met eenparigheid van stemmen een gemeenschappelijk standpunt |
|vastgesteld over een ontwerpbesluit tot vaststelling van een communautair  |
|actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013).            |
|De Raad heeft een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld met het oog op de|
|aanneming van een beschikking van het Europees Parlement en de Raad waarbij|
|2008 wordt uitgeroepen tot Europees Jaar van de interculturele dialoog.    |
INHOUD1

DEELNEMERS 5

BESPROKEN PUNTEN

AUDIOVISUELE SECTOR 8


- Televisie zonder grenzen 8


- Digitalisering en online toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring - conclusies van de Raad 10

CULTUUR 17


- Culturele Hoofdstad van Europa 17


- Economie van de cultuur in Europa 18

JEUGDZAKEN 19


- Jongeren beter leren begrijpen en kennen 19

ONDERWIJS 20


- Modernisering van het hoger onderwijs in Europa 20


- Intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en
-opleiding - conclusies van de Raad 21


- Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels - conclusies van de Raad 30


- Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren 36


- DIVERSEN 37

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

CULTUUR

Europees jaar van de interculturele dialoog 2008 39

JEUGDZAKEN

Europees burgerschap - resolutie van de Raad 40

VERVOER

Overeenkomst met Australië over luchtdiensten 45

Regulering van de exploitatie van de vliegtuigen 45

Goederenvervoer over de weg 46

ONDERZOEK

Korea - Overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking 46

CONSUMENTENBELEID

Communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007- 2013)* 46

INTERNE MARKT

Elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen 47

VISSERIJ

Statistische gegevens over de aanvoer 47

DEELNEMERS

De regeringen van de lidstaten en de Europese Commissie waren als volgt vertegenwoordigd:

België:
mevrouw Marie-Dominique SIMONET vice-minister-president en minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek en Internationale Betrekkingen (Franse Gemeenschap) mevrouw Isabelle WEYKMANS minister van Cultuur en Media, Monumentenzorg, Jeugd en Sport (Duitstalige Gemeenschap)

Tsjechië
mevrouw Miroslava KOPICOVÁ minister van Onderwijs, Jeugdzaken en Sport mevrouw Petra SMOLÍKOVÁ vice- minister van Cultuur

Denemarken:
de heer Brian MIKKELSEN minister van Cultuur de heer Bertel HAARDER minister van Onderwijs en Eredienst

Duitsland:
mevrouw Annette SCHAVAN minister van Onderwijs en Onderzoek mevrouw Ursula VON DER LEYEN minister van Gezins- en Ouderenbeleid, Vrouwen- en Jeugdzaken de heer Bernd NEUMANN staatsminister bij het bureau van de bondskanselier, gevolmachtigde van de bondsregering voor cultuur en media de heer Eberhard SINNER staatsminister van Algemene Zaken van Beieren de heer Thomas GOPPEL staatsminister van Wetenschappen, Onderzoek en Kunst van Beieren d heer E. Jürgen ZÖLLNER minister van Wetenschap, Voortgezette Opleiding, Onderzoek en Cultuur van Rijnland-Palts

Estland:
de heer Raivo PALMARU minister van Cultuur

Griekenland:
de heer Giorgos VOULGARAKIS minister van Cultuur mevrouw Marietta GIANNAKOU minister van Onderwijs en Eredienst de heer Theodoros ROUSOPOULOS minister van Staat en regeringswoordvoerder

Spanje:
de heer Jesús CALDERA SÁNCHEZ- CAPITÁN minister van Arbeid en Sociale Zaken

Frankrijk:
de heer Renaud DONNEDIEU de VABRES minister van Cultuur en Communicatie

Ierland:
mevrouw Síle de VALERA onderminister, ministerie van Onderwijs en Wetenschappen (belast met volwassenenonderwijs, jeugdzaken en onderwijshandicaps)

Italië:
de heer Francesco RUTELLI vice- minister-president, minister van Cultureel Erfgoed en Culturele Activiteiten de heer Paolo GENTILONI minister van Communicatie de heer Beppe FIORONI minister van Onderwijs mevrouw Giovanna MELANDRI minister zonder portefeuille, belast met Jongerenzaken en Sportactiviteiten

Cyprus:
de heer Pefkios GEORGIADES minister van Onderwijs en Cultuur

Letland:
mevrouw Hel?na DEMAKOVA minister van Cultuur mevrouw Baiba RIV?A minister van Onderwijs en Wetenschappen

Litouwen:
de heer Jonas JU?AS minister van Cultuur
mevrouw Roma ?AKAITIENÉ minister van Onderwijs en Wetenschappen

Luxemburg:
de heer Jean-Louis SCHILTZ minister van Ontwikkelingssamenwerking en Humanitaire Acties, minister van Communicatie, minister van Defensie mevrouw Octavie MODERT staatssecretaris van Parlementszaken, staatssecretaris van Land- en Wijnbouw en Plattelandsontwikkeling, staatssecretaris van Cultuur, Hoger Onderwijs en Onderzoek

Hongarije:
de heer Gergely ARATÓ staatssecretaris, ministerie van Onderwijs en Cultuur

Malta:
de heer Francis ZAMMIT DIMECH minister van Toerisme en Cultuur

Nederland:
mevrouw Maria van der HOEVEN minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Oostenrijk:
mevrouw Elisabeth GEHRER minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur mevrouw Ursula HAUBNER minister van Sociale Zekerheid, Generaties en Consumentenbescherming de heer Franz MORAK staatssecretaris van Algemene Zaken

Polen:
de heer Roman GIERTYCH vice- minister-president, minister van Onderwijs de heer Stefan JURGA staatssecretaris, ministerie van Wetenschappen en Hoger Onderwijs de heer Krzysztof OLENDZKI onderstaatssecretaris, ministerie van Cultuur en Nationaal Erfgoed

Portugal:
mevrouw Isabel PIRES DE LIMA minister van Cultuur d heer José MARIANO GAGO minister van Wetenschappen, Technologie en Hoger Onderwijs de heer Augusto SANTOS SILVA minister van Parlementszaken de heer Jorge PEDREIRA toegevoegd staatssecretaris van Onderwijs

Slovenië:
de heer Vasko SIMONITI minister van Cultuur de heer Milan ZVER minister van Onderwijs en Sport de heer Jure ZUPAN minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappen en Technologie

Slowakije:
de heer Ján MIKOLAJ vice-minister- president en minister van Onderwijs d heer Marek MA?ARI? minister van Cultuur

Finland:
mevrouw Tanja SAARELA minister van Cultuur de heer Antti KALLIOMÄKI minister van Onderwijs mevrouw Susanna HUOVINEN minister van Verkeer

Zweden:
mevrouw Lena ADELSOHN-LILJEROTH minister van Cultuur de heer Lars LEIJONBORG minister van Onderwijs en Wetenschappen

Verenigd Koninkrijk
de heer Bill RAMMELL onderminister van Een Leven Lang Leren, Voortgezet en Hoger Onderwijs de heer Shaun WOODWARD staatssecretaris van Creatieve Industrie en Toerisme

Commissie:
mevrouw Viviane REDING lid de heer Ján FIGEL lid

De regeringen van de toetredende staten waren als volgt vertegenwoordigd:

Bulgarije:
mevrouw Ekaterina VITKOVA vice- minister van Onderwijs en Wetenschappen mevrouw Ina KILEVA vice-minister van Cultuur

Roemenië:
de heer Adrian IORGULESCU minister van Onderwijs en Eredienst de heer Dumitru MIRON staatssecretaris, ministerie van Onderwijs en Onderzoek

BESPROKEN PUNTEN

AUDIOVISUELE SECTOR

Televisie zonder grenzen

In afwachting van het advies in eerste lezing van het Europees Parlement heeft de Raad overeenstemming bereikt over een algemene oriëntatie voor een ontwerprichtlijn tot wijziging van de richtlijn inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten , op basis van een door het voorzitterschap ingediende compromistekst (14616/06).

De Raad heeft zich met name gebogen over vier belangrijke punten, met name de werkingssfeer van de richtlijn, bevoegdheid, productplaatsing en kwantitatieve reclameregels.

Na een uitvoerige bespreking werd ingestemd met een compromistekst, die gesteund werd door alle delegaties behalve Zweden, Ierland, Letland, België, Litouwen, Luxemburg en Oostenrijk. De Commissie, Oostenrijk, Duitsland en Italië deelden mee een verklaring voor de Raadsnotulen te zullen indienen.

De overeengekomen tekst heeft ten doel in te spelen op de aanzienlijke technologische en marktontwikkelingen van de afgelopen jaren, en tegelijkertijd te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden tussen aanbieders van diensten. Hij voorziet in gemeenschappelijke minimumvoorschriften voor alle audiovisuele mediadiensten, ongeacht de platformtechnologie die voor hun transmissie wordt gebruikt.

In de tekst wordt het begrip audiovisuele mediadiensten ingevoerd en wordt een onderscheid gemaakt tussen "lineaire" televisie-uitzendingen (bijvoorbeeld geprogrammeerde omroepactiviteiten via de traditionele televisie, het internet of mobiele telefoons), die de inhoud bij de kijkers brengen) en "niet-lineaire" diensten op aanvraag die met televisie concurreren (zoals video op aanvraag, die de kijker van een netwerk "haalt"). Op diensten op aanvraag zouden alleen de gemeenschappelijke minimumvoorschriften van toepassing zijn, terwijl aanvullende voorschriften, met inbegrip van de kwantitatieve reclameregels, zouden gelden voor televisie-uitzendingen.

De tekst van de algemene oriëntatie zou zorgen voor een modernisering en vereenvoudiging van de kwantitatieve reclameregels, door omroeporganisaties meer flexibiliteit te geven voor het inlassen van reclameblokken. De ontwerprichtlijn zou de totale hoeveelheid toegestane reclame evenwel niet doen toenemen en zou de mogelijke onderbrekingen van cinematografische producties, televisiefilms en nieuwsprogramma's verder beperken. Ook specifieke beperkingen op het onderbreken van kinderprogramma's voor reclame worden gehandhaafd.

De algemene oriëntatie is erop gericht voorschriften inzake productplaatsing in de Richtlijn op te nemen. In principe is die praktijk verboden, maar de lidstaten zouden onder strikte voorwaarden - ter bescherming van de kijker - voor bepaalde categorieën programma's van dit verbod mogen afwijken.

Net als de bestaande richtlijn blijft de algemene oriëntatie het oorsprongslandbeginsel hanteren om vast te stellen welke lidstaat bevoegd is. De overeengekomen tekst bevat echter een communautair mechanisme waarbij een lidstaat van bestemming onder beperkte voorwaarden maatregelen kan nemen tegen een in een andere lidstaat gevestigde aanbieder. Ook is samenwerking tussen de lidstaten bij het omgaan met grensoverschrijdende diensten verplicht.

Voorgestelde rechtsgrondslag: de artikelen 47 en 55 van het Verdrag - gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist voor een besluit van de Raad; de medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement is van toepassing.

Digitalisering en online toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring - conclusies van de Raad

De Raad heeft de onderstaande conclusies aangenomen (14466/06):

"DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Overwegende hetgeen volgt:

door cultureel erfgoed en culturele inhoud en uitingen worden de gemeenschappelijke en fundamentele waarden van de Europese Unie belichaamd en uitgedragen, en wordt de culturele en taalkundige diversiteit van Europa getoond;

culturele inhoud speelt een belangrijke sociale en economische rol. Er bestaat onder de burgers en binnen de onderzoeksgemeenschap een reële vraag naar digitale inhoud. Digitalisering en online toegankelijkheid van ons cultureel erfgoed kunnen creatieve uitingen voeden en activiteiten steunen in andere sectoren, zoals leren en toerisme, en zodoende het concurrentievermogen en de groei in heel Europa stimuleren in overeenstemming met de strategie van Lissabon;

teneinde dubbel werk te voorkomen en synergieën tot stand te brengen, is een gecoördineerd optreden op het niveau van de Gemeenschap noodzakelijk; daarbij moet evenwel rekening worden gehouden met de aanzienlijke verschillen in ontwikkeling en coördinatie tussen de lidstaten qua digitalisering van inhoud en digitale bewaring, en in de nationale prioriteiten op deze gebieden;


1. Neemt met voldoening kennis van

de mededeling en de aanbeveling van de Commissie betreffende "de digitalisering en online toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring", als onderdeel van het initiatief i2010: digitale bibliotheken;


2. Onderschrijft

de onderliggende strategische doelstellingen en voornaamste elementen van de aanbeveling van de Commissie betreffende de digitalisering en online toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring;

het beeld van een Europese digitale bibliotheek als een gemeenschappelijke meertalige ingang naar het gedistribueerde - d.w.z. door verschillende organisaties op verschillende plaatsen beheerde - digitale culturele erfgoed van Europa, die openstaat voor allerlei cultureel materiaal (teksten, audiovisueel materiaal, museumvoorwerpen, archiefstukken enz.) en die als doel heeft aan de gebruikers snel een kritische massa aan middelen te leveren;


3. Erkent

de verscheidenheid aan inspanningen die de lidstaten momenteel leveren om de inhoud van hun archieven, bibliotheken en musea te digitaliseren en online toegankelijk te maken, alsmede de verschillende stadia van vooruitgang waarin deze inspanningen zich bevinden;

het waardevolle coördinatiewerk dat de Groep van nationale vertegenwoordigers (GNV) voor digitalisering verricht om de ervaringen van de lidstaten uit te wisselen en de vorderingen te volgen, onder meer door middel van het dynamisch actieplan ;

de noodzaak dit coördinatiewerk in het institutionele kader van de Gemeenschap te verankeren;


4. Benadrukt

het nuttige werk dat op Europees niveau door de Conference of European National Librarians (CENL) wordt verricht;

in verband met het organiseren en het tot stand brengen van de European Library (TEL) als toegang tot de collectieve bestanden van de nationale bibliotheken van Europa,

bij de voortzetting van deze werkzaamheden met als doel de totstandbrenging van de Europese digitale bibliotheek;

het werk dat momenteel in de projecten Michael en Michael Plus wordt verricht in verband met het beschrijven en onderling koppelen van digitale culturele collecties in musea, bibliotheken en archieven in verschillende lidstaten en het bieden van toegang tot deze collecties;

dat het werk in de toekomst gericht moet zijn op deze en aanverwante initiatieven, met als doel te komen tot een evenwichtige samenwerking tussen bibliotheken, musea en archieven;

dat vanaf het begin conceptuele en technische voorbereidingen moeten worden getroffen om alle categorieën cultureel materiaal (teksten, audiovisueel materiaal, museumvoorwerpen, archiefstukken enz.) aan bod te laten komen, maar dat in de beginstadia van de Europese digitale bibliotheek reeds het potentieel van een kritische massa meertalig tekstmateriaal kan worden benut;

het belang van werk op het gebied van digitalisering, bewaring en beschikbaarheid van inhoud met volledige inachtneming van de communautaire en internationale wetgeving op het gebied van intellectuele eigendom;


5. Merkt op

dat de Commissie voornemens is studies uit te voeren over hoe de digitalisering van cultuur binnen de Europese Unie vordert, over de sociaaleconomische gevolgen van langetermijnbewaring van digitale bestanden en over de sociaaleconomische implicaties van bestanden die tot het publieke domein behoren;

dat de Commissie voornemens is een netwerk van kenniscentra voor digitalisering en digitale bewaring mede te financieren, binnen het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling;


6. Verzoekt de lidstaten

de in de aanbeveling van de Commissie genoemde problemen betreffende de digitalisering en online toegankelijkheid aan te pakken, en met name de aspecten waarop in deze conclusies de nadruk is gelegd;

om bij wijze van eerste schreden, overeenkomstig het aangehechte indicatieve tijdschema en rekening houdend met de verschillende uitgangsposities van de lidstaten:

de nationale strategieën en doelen voor digitalisering en digitale bewaring te versterken,

bij te dragen tot de Europese digitale bibliotheek, een meertalige gemeenschappelijke ingang naar het gedistribueerde culturele erfgoed van Europa,

betere kadervoorwaarden te scheppen voor digitalisering en online toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring,

de coördinatie binnen en tussen de lidstaten inzake aanverwante aangelegenheden te versterken,

bij te dragen tot een goed overzicht van de voortgang op Europees niveau;


7. Verzoekt de Commissie

om bij wijze van eerste schreden en overeenkomstig het aangehechte indicatieve tijdschema,

het werk aan een Europese digitale bibliotheek als een gemeenschappelijke meertalige ingang naar het gedistribueerde digitale culturele erfgoed van Europa te stimuleren en te coördineren;

bij te dragen tot een betere beleidscoördinatie inzake digitalisering en online toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring, met name middels het instellen van een groep van vertegenwoordigers van de lidstaten die het coördinatiewerk van de GNV binnen het institutioneel kader van de Gemeenschap moet voortzetten, moet zorgen voor continuïteit - met inbegrip van doeltreffende overgangsregelingen - en moet voortbouwen op de opgedane ervaring en deskundigheid;

te werken aan kadervoorwaarden voor digitalisering, online toegankelijkheid en digitale bewaring;

een evaluatie te maken van de algehele vooruitgang die in de lidstaten op belangrijke gebieden wordt gemaakt, rekening houdend met hun verschillende uitgangsposities, alsmede van het algehele proces van totstandbrenging van de Europese digitale bibliotheek, en hierover aan de Raad verslag uit te brengen.

Bijlage

PRIORITAIRE ACTIES EN INDICATIEF TIJDSCHEMA

A). Activiteiten en doelen voor de lidstaten


1. De nationale strategieën en doelen voor digitalisering en digitale bewaring versterken door:

|plannen en nationale strategieën voor de digitalisering van      |2007     |
|cultureel materiaal op te stellen en bij te werken               |         |
|nationale strategieën te formuleren voor het langdurig bewaren en|medio    |
|het deponeren                                                    |-2008    |
|kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen te formuleren, met  |2007     |
|inbegrip van de daaraan verbonden financiële meerjarenplanning   |         |
|voor deponeren, digitaliseren, en online toegang tot cultureel   |         |
|materiaal en langdurig bewaren                                   |         |
|onderzoek te doen naar publiek-private partnerschappen voor      |2007-2008|
|digitalisering, en deze partnerschappen waar passend in te       |         |
|stellen en te stimuleren                                         |         |

2. De coördinatie binnen en tussen de lidstaten versterken door:

|nationale coördinatiemechanismen voor digitaliseringsactiviteiten|2007     |
|op het gebied van culturele inhoud op te zetten, mede op         |         |
|regionaal en plaatselijk niveau                                  |         |
|met andere lidstaten informatie uit te wisselen, zodat er        |2007-2008|
|synergieën tot stand komen en versnippering en overlapping worden|         |
|voorkomen                                                        |         |
|gemeenschappelijke criteria te ontwikkelen voor de selectie van  |2007     |
|te digitaliseren materiaal teneinde een toegevoegde waarde op    |         |
|Europees niveau te bereiken                                      |         |

3. Bijdragen aan de Europese digitale bibliotheek door:

|routekaarten en stimuleringsmaatregelen op te stellen die        |2007     |
|culturele instellingen ertoe moeten aanzetten bestaand en        |         |
|recentelijk gedigitaliseerd materiaal in de Europese digitale    |         |
|bibliotheek in te voeren                                         |         |
|particuliere inhoudseigenaren aan te moedigen hun materiaal,     |2008-2009|
|waarop auteursrechten rusten, via de meertalige                  |         |
|gemeenschappelijke ingang doorzoekbaar en toegankelijk te maken  |         |
|overeenkomsten of collectieve overeenkomsten tussen houders van  |2009     |
|rechten en culturele instellingen, zoals archieven, bibliotheken |         |
|en musea, zodat deze instellingen materiaal waarop auteursrechten|         |
|rusten, op contractuele voorwaarden online beschikbaar kunnen    |         |
|stellen                                                          |         |

4. Bijdragen tot een goed overzicht van de voortgang op Europees niveau door:

|de resultaten en de ervaringen op nationaal niveau te         |voorjaar   |
|inventariseren                                                |2008       |
|de Commissie op de hoogte te brengen van deze resultaten en   |voorjaar   |
|ervaringen en van het vervolg dat is gegeven aan de diverse   |2008       |
|onderdelen van haar aanbeveling en van deze conclusies        |           |
|betreffende de digitalisering en online toegankelijkheid van  |           |
|cultureel materiaal en digitale bewaring                      |           |

5. Betere kadervoorwaarden scheppen voor digitalisering en online toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring, door:

|na te gaan hoe belemmeringen in de nationale wetgeving inzake    |2008     |
|digitalisering en online toegankelijkheid van cultureel          |         |
|materiaal, ook voor studie- en onderzoeksdoeleinden of ander, aan|         |
|passende voorwaarden onderworpen gebruik, kunnen worden          |         |
|weggenomen en hiermee een begin te maken                         |         |
|mechanismen in te stellen die verweesde en uitverkochte en niet  |2008     |
|langer verspreide werken gemakkelijker digitaliseren en online   |         |
|toegankelijk maken, en daarbij ten volle rekening te houden met  |         |
|de belangen en rechten van de inhoudseigenaren                   |         |
|zorg te dragen voor een degelijk wettelijk of ander doeltreffend |2009     |
|kader voor digitale bewaring, hiertoe behoort deponering van     |         |
|digitaal cultureel materiaal bij daartoe wettelijk bevoegde      |         |
|instellingen, web-harvesting door deze instellingen, onder meer  |         |
|rekening houdend met de communautaire wetgeving inzake           |         |
|gegevensbescherming, en meervoudig kopiëren en migratie          |         |
|culturele instellingen aan te moedigen relevante technische      |2008     |
|normen voor digitale bewaring toe te passen in de                |         |
|organisatorische werkstroom voor digitalisering                  |         |
B. Activiteiten en doelstellingen voor de Commissie


1. De werkzaamheden in verband met een Europese digitale bibliotheek stimuleren en coördineren door:

|de inspanningen om te komen tot een meertalige gemeenschappelijke|vanaf    |
|ingang voor de distributie van cultureel materiaal te coördineren|2007     |
|en te stimuleren                                                 |         |
|het zoeken naar oplossingen voor problemen in verband met normen |2007-2008|
|die moeten leiden tot interoperabiliteit, te coördineren en te   |         |
|stimuleren, evenals een doeltreffende aanpak van de meertalige   |         |
|toegang,                                                         |         |
|een forum te bieden voor een debat met de particuliere sector en |2007-2008|
|ter zake doende organisaties, dat de beginselen moet opleveren   |         |
|voor het aanreiken van materiaal voor de gemeenschappelijke      |         |
|ingang                                                           |         |
|financiële en andere middelen te bieden voor activiteiten op     |vanaf    |
|Europees niveau; binnen het zevende kaderprogramma steun te      |2007     |
|verlenen voor een netwerk van kenniscentra voor digitalisering en|         |
|digitale bewaring in Europa, en daarbij ten volle rekening te    |         |
|houden met de uiteenlopende mogelijkheden voor de lidstaten en de|         |
|specifieke kenmerken van de diverse soorten culturele inhoud;    |         |
|binnen het zevende kaderprogramma steun te verlenen voor         |         |
|technologieën ter onderbouwing van innoverende diensten welke in |         |
|de gemeenschappelijke meertalige ingang kunnen worden            |         |
|geïntegreerd                                                     |         |

2. Bijdragen aan een betere beleidscoördinatie inzake digitalisering en online toegankelijkheid van cultureel materiaal en digitale bewaring, door:

|waarnemend op te treden ten aanzien van de lidstaten, en         |vanaf    |
|samenwerking tussen de lidstaten te steunen                      |2007     |
|de lidstaten te helpen bij het opsporen van problemen en het     |2008-2009|
|inventariseren van knelpunten en indien nodig maatregelen te     |         |
|opperen voor een snelle start van het digitaliseringsproces      |         |
|een groep van door de lidstaten aangewezen deskundigen in te     |2007     |
|stellen, die het coördinatiewerk van de GNV moet voortzetten,    |         |
|moet zorgen voor continuïteit - met inbegrip van doeltreffende   |         |
|overgangsregelingen - en moet voortbouwen op de opgedane ervaring|         |
|en deskundigheid                                                 |         |

3. Kadervoorwaarden scheppen door:

|oplossingen voor te stellen voor bepaalde specifieke vraagstukken|2008-2009|
|inzake rechten, zoals verweesde of uitverkochte werken, en       |         |
|daarbij ten volle rekening te houden met de belangen en de       |         |
|rechten van de inhoudseigenaren, en te zorgen voor de            |         |
|doeltreffendheid daarvan in een grensoverschrijdende context     |         |
|op basis van geconstateerde knelpunten corrigerende maatregelen  |2008-2009|
|op Europees niveau voor te stellen indien "flexibele coördinatie"|         |
|niet de verhoopte resultaten oplevert.                           |         |

4. De algehele vooruitgang op Europees niveau evalueren door:

|de vorderingen in de lidstaten, evenals de vorderingen bij de    |vanaf    |
|totstandbrenging van de Europese digitale bibliotheek, te volgen |2007     |
|aan de hand van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren op     |         |
|basis van de op nationaal en Europees niveau verzamelde gegevens |         |
|een verslag in te dienen over de vorderingen in de lidstaten en  |2008     |
|de vorderingen met de gemeenschappelijke meertalige ingang,      |         |
|waarbij in het bijzonder wordt bekeken in welke mate de          |         |
|"flexibele coördinatie" succes heeft gehad                       |         |
CULTUUR

Culturele Hoofdstad van Europa

aangewezen steden voor 2010

Overeenkomstig Besluit nr. 1419/1999/EG heeft de Raad Essen (Duitsland), Pécs (Hongarije) en Istanbul (Turkije) aangewezen als "Culturele Hoofdstad van Europa" voor 2010 (14162/06).

Leden van de jury voor 2011

De Raad zal de heer Thomas ANGYAN (Oostenrijk) en de heer Seppo KIMANEN (Finland) benoemen tot leden van de jury voor de aanwijzing van de "culturele hoofdsteden van Europa voor 2011", als vertegenwoordigers van de Raad. De twee kandidaten werden door de Oostenrijkse en de Finse delegatie voorgedragen tijdens de zitting van de Raad op 18 mei 2006 (9148/1/06).

Het besluit zal worden opgenomen in de notulen van de Raad en vervolgens zal het voorzitterschap de Commissie in kennis stellen van het besluit van de Raad omtrent de aanwijzing.

Er zij aan herinnerd dat de Commissie op grond van Besluit 1419/1999/EG elk jaar een jury samenstelt, bestaande uit zeven onafhankelijke prominenten uit de culturele sector, die verslag uitbrengt over de aanwijzing van steden tot culturele hoofdstad. Krachtens Besluit nr. 2000/C9/01 dragen de twee lidstaten die tijdens het lopende jaar het voorzitterschap van de Raad bekleden, elk een prominent persoon voor met het oog op hun aanwijzing door de Raad als zijn vertegenwoordigers in de jury voor het volgende jaar.

Economie van de cultuur in Europa

De Raad wisselde van gedachten over de economie van de cultuur in Europa op basis van een door het voorzitterschap ingediende discussienota (14468/06). De discussienota was gebaseerd op een studie over de economie van de cultuur, opgesteld door een consulent (van KEA European Affairs ) ten behoeve van de Commissie. De korte samenvatting van de studie werd medio oktober verspreid en de volledige studie werd door de Commissie eind oktober beschikbaar gesteld. De bespreking vond plaats in het kader van het huidige werkplan voor cultuur 2005-2006, dat de Raad in 2004 heeft aangenomen . Een van de prioriteiten daarvan is de bijdrage van de culturele en creatieve sector aan de groei en de samenhang in Europa.

De Raad werd verzocht om drie belangrijke punten te bespreken. De noodzaak van harmonisatie van de culturele statistieken op Europees niveau. Hoe beoordelen de delegaties de aanbevelingen in de studie en wat zijn hun standpunten over de economie van de cultuur en de creatieve sector in het kader van de Lissabonagenda.

Bij de inleiding van de bespreking presenteerde de Commissie een tijdschema voor het opstellen van een beleidsdocument dat voorjaar 2007 moet worden gepubliceerd. Verwacht wordt dat het resultaat van het ministerieel debat een belangrijke inbreng zal vormen voor deze mededeling en dat het ook van belang zal zijn voor de openbare raadpleging in december.

De Commissaris vermeldde voorts dat cultuur een steeds belangrijkere rol vervult en dat de studie een gedegen basis voor verdere bespreking kan vormen omdat het de belangrijke bijdrage belicht die cultuur kan leveren voor de sector informatie- en communicatietechnologieën en voor regionale ontwikkeling. Nog belangrijker is dat uit de studie blijkt dat cultuur van belang is bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de Lissabonagenda. Een verwijzing naar cultuur tijdens de Europese Raad in het voorjaar zou kunnen helpen om dit onderwerp voor het voetlicht te brengen.

Het voorzitterschap concludeerde in zijn samenvatting van de besprekingen dat er een ruime consensus onder de lidstaten is over het belang van harmonisatie van de culturele statistieken op Europees niveau. Op grond daarvan zou een gedegen beoordeling kunnen worden gemaakt van het economische belang van cultuur. Hierbij is nauwe samenwerking tussen de lidstaten nodig bij het bepalen van een duidelijke methodologische basis. De lidstaten waren het er in het algemeen over eens dat betrouwbare gegevens nodig zijn om alle belanghebbenden ervan te overtuigen cultuur en creativiteit een plaats te geven in de beleidsvorming.

Het voorzitterschap concludeerde voorts dat tijdens het debat twee belangrijke aanbevelingen zijn gedaan. Een daarvan betrof versterking van de interne markt voor kunstenaars, bijvoorbeeld door in te grijpen in de belastingregels. De andere betrof ondersteuning van MKD-bedrijven die culturele inhoud creëren.

JEUGDZAKEN

Jongeren beter leren begrijpen en kennen

De Raad heeft op basis van een werkdocument van het voorzitterschap van gedachten gewisseld over de bijdrage van jongerenonderzoek aan het beter leren begrijpen en kennen van jongeren (14473/06). De voornaamste doelstelling van het ministerieel debat was een nieuw elan te geven aan de uitvoering van de bij de resolutie van 15 november 2004 aangenomen gemeenschappelijke doelstellingen inzake het beter leren begrijpen en kennen van jongeren. De lidstaten waren overeengekomen daarover eind 2008 verslag uit te brengen.

Het voorzitterschap benadrukte, als samenvatting van de besprekingen, dat de ontwikkeling van een jongerenbeleid afhankelijk is van het verkrijgen van betrouwbare - kwantitatieve en kwalitatieve -informatie via onafhankelijk onderzoek. Dat soort onderzoek is toegespitst op thema's die van betekenis zijn voor de politieke besluitvorming op het gebied van jongeren.

De ontwikkeling van een gecoördineerd horizontaal jongerenbeleid en de praktische uitvoering daarvan moeten worden bevorderd door een betere gestructureerde dialoog tussen de bevoegde actoren op jeugdgebied. Dat betekent dat een cultuur van overleg en dialoog tussen alle belanghebbende partijen moet worden ontwikkeld. Netwerken op dit gebied kan op een efficiënte manier bijdragen tot verbetering van kennis op jeugdgebied, en beleidsvorming met kennis van zaken vergemakkelijken. Daartoe dient de ontwikkeling van nationale netwerken te worden aangemoedigd die zich uitstrekken over beleid, onderzoek, jongerenwerk en jongeren.

Ten slotte werd de nadruk gelegd op de rol van het Europees Kenniscentrum voor jeugdbeleid, en op het belang van behoud van de kwaliteit en betrouwbaarheid van zijn werk, door te zorgen voor de aanvoer van betrouwbare, actuele informatie via de nationale correspondenten.

ONDERWIJS

Modernisering van het hoger onderwijs in Europa

De Raad wisselde op basis van een door het voorzitterschap ingediende discussienota (14482/06) van gedachten over de modernisering van het hoger onderwijs in Europa, en ook over de rol van het geplande Europees Instituut voor Technologie.

Vele delegaties begroetten deze mogelijkheid voor een debat op Europees niveau als aanvulling op nationale hervormingen die thans worden doorgevoerd of overwogen. Zij benadrukken het belang van hoger onderwijsinstellingen voor toekomstige economische groei en werkgelegenheid, en zij onderschrijven in grote lijnen de behoefte aan meer autonomie en verantwoordingsplicht voor deze instellingen en sterkere banden tussen de onderwijsinstellingen en het bedrijfsleven.

Verschillende delegaties waren voorstander van meer initiatieven op het gebied van groepsleren, zoals het in het voorstel van het Verenigd Koninkrijk vervatte initiatief om aan de hand van ervaringen van de lidstaten en andere landen een overzicht van goede praktijken op het gebied van hervormingen van hoger onderwijs op te stellen.

Met betrekking tot het EIT toonden de meeste delegaties zich grosso modo tevreden over het initiatief, maar werd erkend dat nog heel wat praktische details moeten worden bestudeerd, met name betreffende financiering en administratie en verenigbaarheid van het EIT met bestaande netwerken en zijn bevoegdheid om diploma's toe te kennen.

Intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding - conclusies van de Raad

De Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten hebben de volgende conclusies vastgesteld:

"De Raad van de Europese Unie en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen,

INDACHTIG:


1. de Raad heeft op 12 november 2002 zijn goedkeuring gehecht aan een resolutie betreffende bevordering van intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding. Deze resolutie was de basis voor de verklaring die de voor beroepsonderwijs en
-opleiding bevoegde ministers van de lidstaten van de EU, de EVA/EER- landen en de kandidaat-lidstaten, de Commissie en de Europese sociale partners tijdens hun bijeenkomst in Kopenhagen op 29-30 november 2002 hebben aangenomen en die moet dienen als strategie ter verbetering van de prestaties, de kwaliteit en de attractiviteit van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding (proces van Kopenhagen);


2. op basis van de conclusies van de Raad van 15 november 2004 is tijdens de eerste herziening van het proces, op 14 december 2004 in Maastricht, geconstateerd dat de zichtbaarheid en het profiel van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding zijn verbeterd en dat aanzienlijke vorderingen zijn gemaakt. Daartoe behoorden een aantal gemeenschappelijke instrumenten en beginselen. In het communiqué van Maastricht zijn prioriteiten voor het nationale en Europese niveau geformuleerd en wordt het proces van Kopenhagen nauwer verbonden met het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010";


3. sedert de aanneming van het communiqué van Maastricht zijn het gemeenschappelijk kader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties (Europass) en de conclusies van de Raad over de rol van de ontwikkeling van vaardigheden en competenties aangenomen . De raadpleging over de Europese kwalificatiestructuur is met succes voltooid en er is verder gewerkt aan de ontwikkeling van een puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECTS), dat momenteel het voorwerp uitmaakt van een openbare raadpleging;


4. uit de herziene strategie van Lissabon en haar geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid 2005-2008 komt de spilfunctie van onderwijs en opleiding in de agenda van de Europese Unie duidelijk naar voren. In deze richtsnoeren worden de lidstaten opgeroepen méér en gerichter te investeren in menselijk kapitaal en hun onderwijs- en opleidingsstelsels aan te passen aan de uitdagingen van de globalisering, de demografische veranderingen en de technologische innovatie;


5. in het gezamenlijk tussentijds verslag 2006 over de met het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010" geboekte vooruitgang wordt geconcludeerd dat "verbetering van de kwaliteit en aantrekkelijkheid van beroepsopleidingen dan ook nog steeds een van de belangrijkste uitdagingen waaraan het hoofd moet worden geboden". Voorts wordt gesteld dat "het streven naar topkwaliteit hand in hand gaan met inspanningen om de toegang tot onderwijs te verruimen en maatschappelijke uitsluiting tegen te gaan.",

BEKLEMTONEN het volgende:


1. beroepsonderwijs en -opleiding moeten zorgen voor een breed scala van voor het beroepsleven relevante basiskennis en
-vaardigheden, met een sterk accent op uitmuntendheid op alle niveaus. In het beleid en in de praktijk moet de relatieve invloed van investeringen in de verschillende niveaus van vaardigheden en competenties beoordeeld worden. Het aanbod van intermediaire en technische vaardigheden moet worden vergroot om tekorten aan bepaalde vaardigheden te voorkomen en de innovatie en de groei van de kennismaatschappij te helpen ondersteunen;


2. beroepsonderwijs en -opleiding hebben een tweeledige functie, namelijk bijdragen tot het concurrentievermogen en de sociale samenhang bevorderen. Het beleid inzake beroepsonderwijs en
-opleiding moet gericht zijn op alle geledingen van de samenleving en aantrekkelijke en uitdagende carrièremogelijkheden bieden aan mensen met veel potentieel, en terzelfder tijd tegemoet te komen aan de behoeften van personen die lijden onder een onderwijsachterstand en uitsluiting van de arbeidsmarkt, met name schooluitvallers, laaggeschoolden, ongeschoolden, personen met speciale behoeften, personen met een immigrantenachtergrond en oudere werknemers;


3. de basisopleiding moet jongeren de kennis, vaardigheden, waarden en attitudes verschaffen die nodig zijn voor verder leren, werken en ondernemerschap, en moet scholieren voorbereiden op een traject in het algemeen onderwijs of in het beroepsonderwijs of de beroepsopleiding, dan wel een combinatie daarvan;


4. jongeren in beroepsonderwijs en -opleiding moeten vaardigheden en competenties verwerven die relevant zijn voor de eisen van de arbeidsmarkt en voor levenslang leren. Hiervoor zijn beleidsmaatregelen nodig die erop gericht zijn het aantal jongeren dat vroegtijdig het beroepsonderwijs of de beroepsopleiding verlaat, te verminderen en de overgang van de school naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door onderwijs en opleiding te combineren met leercontracten en leren op de werkplek


5. de vaardigheden en competenties van de volwassen beroepsbevolking moeten worden bevorderd door de erkenning van eerder door opleiding en werkervaring verworven kennis te stimuleren. Aan personen die in het beroepsleven actief zijn, moeten opleidingsmogelijkheden worden geboden, en tegelijk moeten de mogelijkheden en de voordelen van een evenwichtige verdeling van de financiële last worden geëvalueerd. Tegelijkertijd moeten scholingskansen worden geboden aan kansarme individuen en groepen, met name laaggeschoolden;


6. de diversiteit van de Europese beroepsonderwijs- en beroepsopleidingssystemen is een troef die aan de basis ligt van wederzijds leren en inspireert tot hervormingen. Tegelijkertijd leidt deze diversiteit tot een grotere behoefte aan transparantie en gemeenschappelijk inzicht in kwaliteitsvraagstukken, en bijgevolg wederzijds vertrouwen tussen systemen en praktijken voor beroepsonderwijs en -opleiding. Doel is te streven naar een Europese ruimte voor beroepsonderwijs en -opleiding waarbinnen kwalificaties die in één land zijn verworven, overal in Europa worden erkend, teneinde de mobiliteit van jongeren en volwassenen te bevorderen.

ERKENNEN het volgende:


1. het proces van Kopenhagen heeft een cruciale rol gespeeld in de bewustmaking van de politieke verantwoordelijken van het belang van beroepsonderwijs en -opleiding. Het heeft het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding een duidelijker profiel gegeven in het kader van de strategie van Lissabon. Het proces vergemakkelijkt de consensus over gemeenschappelijke Europese doelstellingen en streefdoelen, de bespreking van nationale modellen en initiatieven en de uitwisseling van goede voorbeelden van praktijken op Europees niveau Op nationaal niveau heeft het proces geleid tot een sterkere klemtoon op beroepsonderwijs en -opleiding

BENADRUKKEN het volgende:


1. speciale acties ter bevordering van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding in de toekomst moeten worden geïntensiveerd. Het proces van Kopenhagen moet worden voortgezet binnen het kader van het werkprogramma Onderwijs en opleiding 2010. Er moet worden gezorgd voor een gerichte en holistische aanpak, met onderling afhankelijke en elkaar aanvullende initiatieven en instrumenten, waarin beroepsonderwijs en -opleiding

op alle niveaus wordt ontwikkeld als een wezenlijk onderdeel van een levenslang leren dat aansluit bij het algemeen onderwijs. Van het grootste belang is dat de sociale partners en de sectorale organisaties bij alle stadia van de werkzaamheden worden betrokken, en dat voor de ontwikkeling op Europees niveau profijt kan worden getrokken uit de ervaringen op nationaal niveau;


2. de maatregelen moeten vrijwillig zijn en worden ontwikkeld door middel van bottom-up-samenwerking.

ZIJN HET EENS over het volgende:

De prioriteiten van Kopenhagen en Maastricht blijven geldig en moeten in de volgende fase meer aandacht krijgen, en wel als volgt:


1. Beleid om de aantrekkelijkheid en de kwaliteit van beroepsonderwijs en -opleiding te verbeteren

De lidstaten moeten meer aandacht besteden aan het imago, de status en de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding. Zulks vergt:

betere levenslange begeleiding om beter in te spelen op de kansen en de eisen van beroepsonderwijs en -opleiding en van het beroepsleven, inclusief intensievere beroepskeuzebegeleiding, -voorlichting en -advisering in scholen;

open systemen voor beroepsonderwijs en -opleiding die toegang bieden tot soepele, op het individu afgestemde trajecten en betere omstandigheden scheppen voor de overgang naar het beroepsleven, de doorstroming naar voortgezet onderwijs en voortgezette opleiding, met inbegrip van hogere studies, en die bijdragen tot het ontwikkelen van de vaardigheden van volwassenen op de arbeidsmarkt;

nauwe contacten met het beroepsleven, zowel in de eerste fase van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding als daarna, en betere leerkansen op de werkplek;

het bevorderen van de erkenning van de bijdrage van niet-formele en informele leervormen tot de loopbaanontwikkeling en het levenslang leren;

maatregelen om de belangstelling en de participatie te vergroten van mannen en vrouwen op die gebieden van beroepsonderwijs en -opleiding waarop zij nog steeds ondervertegenwoordigd zijn, zoals vrouwen op het gebied van de technologie;

het ontwikkelen en benadrukken van uitmuntendheid in de vaardigheden, bijvoorbeeld door normen van wereldklasse toe te passen of beroepenwedstrijden te organiseren.

Bij het verbeteren van de aantrekkelijkheid en de kwaliteit van de stelsels en instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding moet meer nadruk komen te liggen op goed bestuur bij de uitvoering van de vastgestelde agenda . Dit houdt in:

dat ingespeeld moet worden op de behoeften van zowel individuen als de arbeidsmarkt, en onder meer ook wordt geanticipeerd op de behoeften aan vaardigheden. Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de behoeften van het midden- en kleinbedrijf;

kwaliteitsborging en -verbetering op nationaal niveau, overeenkomstig de conclusies van de Raad inzake kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en
-opleiding ;

verbetering van overheidsinvesteringen en particuliere investeringen in beroepsonderwijs en -opleiding door de ontwikkeling van evenwichtige en gezamenlijke financierings- en investeringsmechanismen

verbetering van de transparantie van de beroepsonderwijs- en opleidingsstelsels;

meer leiderschap op het niveau van de instellingen en/of opleidingsverstrekkers in het kader van nationale strategieën;

hoog opgeleide leerkrachten en opleiders die zich permanent laten bijscholen;

actief partnerschap tussen verschillende besluitvormers en belanghebbenden, met name de sociale partners en de sectorale organisaties op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau;


2. Ontwikkeling en toepassing van gemeenschappelijke instrumenten voor beroepsonderwijs en -opleiding

De ontwikkeling van gemeenschappelijke Europese instrumenten moet worden voortgezet om het pad te effenen voor een Europese ruimte voor beroepsonderwijs en -opleiding en het concurrentievermogen van de Europese arbeidsmarkt te ondersteunen. Er moet naar worden gestreefd dat de overeengekomen instrumenten in 2010 beschikbaar zijn.

Verdere ontwikkeling van:

a) gemeenschappelijke Europese instrumenten die specifiek gericht zijn op beroepsonderwijs en -opleiding door:

het ontwikkelen en testen van een Europees puntenoverdrachtsysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) als instrument voor het verzamelen en overdragen van studiepunten, rekening houdend met de specifieke kenmerken van beroepsonderwijs en -opleiding en met de ervaring die in het hoger onderwijs is opgedaan met het Europees systeem voor het verzamelen en overdragen van studiepunten (ECTS);

het intensiveren van de samenwerking op het gebied van kwaliteitsverbetering door gebruik te maken van het Europees Netwerk voor kwaliteitsborging op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding (ENQA- VET), teneinde tot een gemeenschappelijke opvatting over kwaliteitsborging te komen en het wederzijds vertrouwen te bevorderen. De samenwerking met het hoger onderwijs moet worden voortgezet;

b) gemeenschappelijke Europese instrumenten waarin beroepsonderwijs en
-opleiding een belangrijke rol spelen door:

het ontwikkelen en testen van een Europese kwalificatiestructuur op basis van leerresultaten, waardoor een grotere pariteit en betere betrekkingen tussen het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding enerzijds en het hoger onderwijs anderzijds ontstaan en rekening wordt gehouden met internationale sectorgebonden kwalificaties;

het verder ontwikkelen van EUROPASS als het ene Europese kader voor transparantie, en van instrumenten voor de erkenning van niet-formele en informele leervormen, teneinde de invoering van het EQF en het ECVET te ondersteunen en aan te vullen.

Toepassing van:

gemeenschappelijke Europese instrumenten die specifiek gericht zijn op beroepsonderwijs en -opleiding door:

het deelnemen aan het testen van het ECVET en het gebruik ervan aan te moedigen;

gebruik te maken van de beginselen die ten grondslag liggen aan het gemeenschappelijk kader voor kwaliteitsborging als bedoeld in de conclusies van de Raad van mei 2004 over kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en
-opleiding, teneinde een cultuur van kwaliteitsverbetering en ruimere deelname aan het ENQA-VET-netwerk te bevorderen;

gemeenschappelijke Europese instrumenten waarin beroepsonderwijs en
-opleiding een belangrijke rol spelen door:

nationale kwalificatiesystemen of nationale kwalificatiekaders te koppelen aan het EQF;

nationale kwalificatiesystemen te ondersteunen bij de integratie van internationale sectorale kwalificaties, waarbij het EQF als referentiepunt wordt gebruikt;

een grootschalig gebruik van EUROPASS te bevorderen.


3. Wederzijds leren bevorderen

Een stelselmatiger aanpak is nodig om wederzijds leren, coöperatieve leervormen en het delen van ervaring en kennis ruimer ingang te doen vinden. Dit zou vergemakkelijkt kunnen worden door:

op Europees niveau uitgewerkte gemeenschappelijke concepten en definities om de nationale oplossingen, modellen en normen beter te kunnen begrijpen;

financiering door de Commissie van onderzoek naar en overzichten van specifieke onderwerpen, teneinde te zorgen voor grondiger kennis over de Europese systemen en praktijken op het gebied van beroepsonderwijs en
-opleiding en de verbanden met de arbeidsmarkt en de andere onderwijssectoren,

toezicht door de Commissie van de netwerken, de uitwisseling van voorbeelden en goede praktijken en de ontwikkeling van mechanismen die kunnen worden gebruikt voor het verspreiden van kennis en deskundigheid;

een systematisch en soepel kader voor het ondersteunen van peer- learningactiviteiten op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding. Het kader moet ook steun verlenen voor gedecentraliseerde peer- learningactiviteiten.

Geschikte en consistente gegevens en indicatoren zijn de sleutel om te begrijpen wat er in de sector van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding omgaat, het wederzijds leren te bevorderen en de basis te leggen voor een empirisch onderbouwd opleidingsbeleid. Vóór de volgende ministeriële follow-upconferentie in 2008 dient de Commissie:

speciale aandacht te geven aan het verbeteren van de reikwijdte, de precisie en de betrouwbaarheid van statistieken op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding, zodat de resultaten bij de ontwikkeling daarvan kunnen worden geëvalueerd;

aandacht te schenken aan het ontwikkelen van het onderdeel beroepsonderwijs en -opleiding binnen het samenhangende kader van indicatoren en benchmarks ;

bijzondere aandacht te schenken aan het ontwikkelen van statistische informatie over investeringen in en de financiering van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding.

Dat kan het best geschieden door maximaal profijt te trekken uit het gebruiken en combineren van bestaande gegevens, en tegelijkertijd te zorgen voor passende nationale/regionale gegevens over beroepsonderwijs en
-opleiding en voor de consistentie van en de vergelijkbaarheid met andere gegevens over onderwijs en opleiding.


4. Alle belanghebbenden erbij betrekken

Het succes van het proces van Kopenhagen is afhankelijk van de actieve betrokkenheid van alle belanghebbenden bij het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding, in het bijzonder de sociale partners op Europees en nationaal niveau, de sectorale organisaties en de verstrekkers van beroepsonderwijs en -opleiding. Zulks vergt:

beknopte en duidelijke informatie over het proces, de achtergrond daarvan, de prioriteiten en activiteiten en de effectieve overdracht van resultaten;

de actieve deelneming, in alle stadia van het proces, van de belanghebbenden op Europees, nationaal, regionaal en plaatselijk niveau;

nadruk op de betrokkenheid van de verstrekkers van beroepsonderwijs en
-opleiding, de leerkrachten en de opleiders bij het testen en uitvoeren van alle resultaten van het proces;

in voorkomend geval de betrokkenheid van de leerlingen en hun organisaties op nationaal en Europees niveau.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN,

het proces van Kopenhagen uit te voeren door:

een efficiënt gebruik van de structuurfondsen ter ondersteuning van de hervorming van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding op nationaal niveau;

een gericht gebruik van het nieuwe programma Een leven lang leren om het proces te ondersteunen, met name wat betreft innovatie, het testen, het experimenteren en de uitvoering;

de actieve deelneming van de ter zake bevoegde communautaire agentschappen, organen en commissies;

nauwe samenwerking op het gebied van statistiek, indicatoren en benchmarks, met EUROSTAT, de OESO, CEDEFOP en de ETF;

het uitwisselen van informatie, deskundigheid en resultaten met derde landen, met name de landen die onder het beleid inzake de grotere Europese nabuurschap vallen. De samenwerking met op hoog niveau presterende landen en internationale organisaties zoals de OESO moet worden geïntensiveerd.

Alle lidstaten moeten het recht hebben aan bedoelde werkzaamheden deel te nemen.

In de jaarlijkse voortgangsverslagen over de nationale hervormingsprogramma's ter uitvoering van de Lissabonagenda moet speciale aandacht uitgaan naar de vorderingen op het gebied van beroepsonderwijs en beroepsopleiding.

In het geïntegreerde tweejaarlijkse verslag over het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010" moet een specifiek onderdeel aan beroepsonderwijs en -opleiding worden gewijd, zodat de resultaten worden vastgelegd en de belangrijkste daarvan aan de Europese Raad kunnen worden gemeld.

Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels - conclusies van de Raad

De Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten hebben de volgende conclusies vastgesteld:

"De Raad van de Europese Unie en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen,

INDACHTIG:


1. het op 23-24 maart 2000 door de Europese Raad van Lissabon voor de Europese Unie geformuleerde strategische doel om "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang" en het mandaat dat de Raad van Lissabon aan de Raad Onderwijs heeft gegeven om "over de concrete doelstellingen die de onderwijsstelsels in de toekomst moeten nastreven, een algemene gedachtewisseling te houden, waarbij de aandacht vooral uitgaat naar gemeenschappelijke vraagstukken en prioriteiten en tegelijk rekening wordt gehouden met de nationale diversiteit" ;


2. het verslag van de Raad Onderwijs van 12 februari 2001 over "De concrete doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels", dat op 23 en 24 maart 2001 bij de Europese Raad te Stockholm is ingediend en drie strategische doelstellingen en dertien geassocieerde doelstellingen bevat ;


3. de eerste en de tweede strategische doelstelling van het werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010", "Hogere kwaliteit en grotere effectiviteit van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de EU" - met inbegrip van haar geassocieerde doelstelling "Financiële middelen optimaal inzetten" - en "Grotere toegankelijkheid van de onderwijs- en opleidingsstelsels voor iedereen" - met inbegrip van haar geassocieerde doelstellingen "Open leersituaties" en "Actieve participatie van burgers in de maatschappij, gelijke kansen en sociale samenhang ondersteunen";


4. de Mededeling van de Commissie van 10 januari 2003, "Efficiënt investeren in onderwijs en beroepsopleiding: een dwingende noodzaak voor Europa", waarin wordt opgeroepen tot "een forse groei van investeringen in human resources" en "een efficiëntere besteding van de huidige middelen" ;


5. de Conclusies van de Raad van 5 mei 2003 over referentieniveaus van Europese gemiddelde prestaties in onderwijs en opleiding (benchmarks), waarin er met nadruk op gewezen wordt dat de Raad besloten heeft "om . een reeks referentieniveaus vast te stellen van Europese gemiddelde prestaties, die worden gebruikt als een van de instrumenten voor het beoordelen van de uitvoering" van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010" ;


6. het gezamenlijk tussentijds verslag van de Raad en de Commissie van 26 februari 2004 over de uitvoering van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010", waarin wordt benadrukt dat "er dringend meer, efficiënter en effectiever in menselijk kapitaal moet worden geïnvesteerd" en wordt opgeroepen tot "meer investeringen van de overheidssector . en waar nodig meer particuliere investeringen, met name op het gebied van hoger onderwijs, volwasseneneducatie en voortgezette beroepsopleiding" ;


7. het gezamenlijk tussentijds verslag van de Raad en de Commissie van 23 februari 2006 over de uitvoering van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010", waarin wordt onderstreept dat doelmatigheid, kwaliteit en rechtvaardigheid doelstellingen op onderwijs- en opleidingsgebied zijn die allemaal evenveel aandacht verdienen, en dat, "men hier niet omheen kan, wil men de Lissabondoelstellingen verwezenlijken en tegelijkertijd het Europees sociaal model versterken", en dat "doelmatigheid en rechtvaardigheid niet ten koste van elkaar gaan" en voorts dat "met name investeringen in preprimair onderwijs van eminent belang zijn om falen op school te voorkomen en maatschappelijke uitsluiting tegen te gaan" ;


8. de conclusies van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 23-24 maart 2006, waarin wordt benadrukt dat "onderwijs en opleiding van doorslaggevend belang zijn om het langetermijnpotentieel van de EU voor concurrentiekracht én voor sociale samenhang te ontwikkelen", dat "hervormingen moeten worden geïntensiveerd om te zorgen voor onderwijsstelsels van hoge kwaliteit die zowel efficiënt als billijk zijn" en dat "investeringen in onderwijs en opleiding een hoog rendement bieden dat in belangrijke mate opweegt tegen de kosten en veel verder reikt dan 2010" ;


9. de mededeling van de Commissie over "Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels" , waarin de lidstaten wordt verzocht een evaluatiecultuur te ontwikkelen, en die, omdat zij in samenwerking met onderzoeksnetwerken tot stand is gekomen, een stap voorwaarts vormt in de verdere ontwikkeling van empirisch onderbouwd beleid op het gebied van onderwijs en opleiding.

MERKT OP dat:


1. de bevoegde autoriteiten in de lidstaten onderwijs en opleiding zelf moeten organiseren en inrichten overeenkomstig hun eigen wetgeving, beleid en praktijken. Daarnaast moet echter op Europees niveau worden samengewerkt, zodat men van elkaars ervaringen en goede praktijken kan leren, en zijn er indicatoren en benchmarks nodig om een eventuele vooruitgang te kunnen meten. Een succesvol onderwijs- en opleidingsbeleid in een context van een levenlang leren vereist een sectordoorsnijdende aanpak in combinatie met relevant beleid op andere gebieden, met name onderzoek en innovatie, werkgelegenheid, economische zaken, sociale zorg en gezondheidszorg, en jongeren en cultuur.

VERKLAART dat


1. onderwijs en opleiding, als essentiële factoren die bijdragen tot democratie, sociale cohesie en duurzame economische groei, als een prioritaire investering voor de toekomst moeten worden beschouwd. De uitdaging voor de lidstaten in hun strategieën voor een levenlang leren bestaat in het vaststellen van de prioriteiten voor onderwijsinvesteringen die de beste impact op de kwaliteit en de rechtvaardigheid van leerresultaten zullen hebben;


2. meer doelmatigheid en rechtvaardigheid in onderwijs en opleiding van cruciaal belang zijn gezien de uitdagingen die worden gevormd door de mondialisering, demografische veranderingen, snelle technologische ontwikkelingen en toenemende druk op overheidsbudgetten. Ondanks strikte beperkingen op de overheidsuitgaven wordt in brede kring erkend dat er voldoende en, waar nodig, meer middelen voor menselijk potentieel nodig zijn en derhalve moet worden bezien hoe een toename en/of beter gebruik van particuliere bijdragen kunnen worden verwezenlijkt;


3. onrechtvaardigheden in onderwijs- en opleidingsstelsels, die bijvoorbeeld in slecht presteren, schooluitval, vroegtijdig schoolverlaten resulteren, grote latente sociale kosten voor de toekomst veroorzaken die veel zwaarder kunnen wegen dan de gedane investeringen. Het ontwikkelen van doelmatige en rechtvaardige onderwijs- en opleidingsstelsels van hoge kwaliteit draagt aanmerkelijk bij tot verlaging van het risico op werkloosheid, sociale uitsluiting en verspilling van menselijk potentieel in een moderne kenniseconomie;


4. kwaliteit een gemeenschappelijke doelstelling voor alle vormen van onderwijs en opleiding in de Europese Unie is die op gezette tijden gecontroleerd en geëvalueerd moet worden. Kwaliteit is niet alleen een kwestie van leerresultaten of het verstrekken van onderricht, maar ook van de mate waarin onderwijs- en opleidingsstelsels voldoen aan individuele, sociale en economische behoeften, de rechtvaardigheid vergroten en het welzijn verbeteren;


5. de motivatie, vaardigheden en competenties van leerkrachten, opleiders, ander onderwijzend personeel, begeleidingsdiensten en welzijnsdiensten, alsmede de kwaliteit van de schoolleiding sleutelfactoren zijn die bijdragen tot hoogwaardige leerresultaten. De inspanningen van het onderwijzend personeel moeten worden ondersteund door permanente bijscholing en goede samenwerking met de ouders, welzijnsdiensten voor leerlingen en de bredere gemeenschap. Voorts garanderen kwaliteitsvolle onderwijs- en leeromgevingen goede leeromstandigheden en dragen zij bij tot positieve leerresultaten;


6. uit onderzoeksgegevens gebleken is dat preprimair onderwijs en gerichte programma's voor vroegtijdige ondersteuning op lange termijn in de loop van het gehele proces van een levenlang leren de hoogste rendementspercentages kunnen opleveren, voornamelijk voor de kansarmsten. Zij leveren positieve menselijke en sociaaleconomische resultaten op die worden meegedragen in het verdere onderwijs en in het volwassen leven. De verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inrichting van hun onderwijs- en opleidingsstelsels staat niet ter discussie, maar uit onderzoek blijkt ook dat, in sommige gevallen, het op te vroege leeftijd op basis van capaciteit opsplitsen van leerlingen in aparte scholen van verschillende types negatieve gevolgen kan hebben voor de prestaties van kansarme leerlingen


7. onderwijsinstellingen zich als leergemeenschappen moeten toeleggen op de ruimere leeromgeving, teneinde de doelmatigheid, de rechtvaardigheid en het algemene welzijn te bevorderen en te handhaven. Er moeten speciale maatregelen worden genomen om leerlingen met speciale leerbehoeften te identificeren en te steunen. Deze maatregelen houden onder meer in dat er voor voldoende speciaal opgeleid onderwijzend en begeleidend personeel wordt gezorgd, tezamen met hoogwaardige welzijnsdiensten voor leerlingen en passende middelen. Hoewel de sectordoorsnijdende samenwerking die nodig is voor vroegtijdige ondersteuning, en andere speciale maatregelen die op het waarborgen van rechtvaardigheid in onderwijs en opleiding gericht zijn, onvermijdelijk extra kosten meebrengen, zijn zij op de lange termijn wel lonend, doordat zij bijdragen tot het vermijden van toekomstige kosten ten gevolge van uitsluiting;


8. een betere toegang tot hoger middelbaar onderwijs en een kleiner percentage vroegtijdige schoolverlaters van cruciaal belang zijn voor een grotere inzetbaarheid van mensen in een moderne kennismaatschappij en voor het stimuleren van sociale insluiting en actief burgerschap, en voor de versteviging van het Europese sociale model. Aangezien de vraag van de arbeidsmarkt naar vaardigheden stijgt, wordt het steeds belangrijker kwalificaties en vaardigheden binnen het bereik van de jongere generatie te brengen, en daardoor hun vooruitzichten op werkgelegenheid en sociale integratie te verbeteren;


9. de noodzaak om de Europese universiteiten te moderniseren, gezien hun onderling samenhangende onderwijs-, onderzoeks- en innovatietaken, niet alleen als een absolute voorwaarde voor het welslagen van de ruimere strategie van Lissabon is erkend, maar ook als onderdeel van een algemene beweging in de richting van een steeds mondialere en steeds meer op kennis gebaseerde economie. De toename van het aantal studenten en de kosten voor onderwijs en onderzoek van hoge kwaliteit zullen een toename en/of een efficiënter gebruik van zowel openbare als particuliere middelen vergen. Kwalitatief hoogstaand hoger onderwijs heeft eveneens een kerntaak op het gebied van onderwijs en opleiding als geheel te vervullen, door toekomstig onderwijzend personeel op te leiden en de volledige kennisbasis van het onderwijs te actualiseren en te vernieuwen;


10. beroepsonderwijs en -opleiding een aanzienlijke impact hebben op de werkgelegenheid en de maatschappelijke integratie. Het garanderen van relevante, hoogwaardige kwalificaties voor jongeren en het verbeteren van de vaardigheden en competenties van laaggeschoolde en kansarme groepen leveren aanzienlijke economische winst op, zelfs op korte termijn. Referentiekaders voor kwalificaties op basis van competenties en andere mechanismen voor het erkennen van eerdere leerervaringen bevorderen de doelmatigheid en de rechtvaardigheid door, behalve met de formele kwalificaties, rekening te houden met de resultaten van niet-formeel en informeel leren. Ook het aanmoedigen van partnerschappen tussen belanghebbenden - met inbegrip van de sociale partners en de sectororganisaties - kan de doeltreffendheid en de aantrekkelijkheid van programma's voor beroepsonderwijs en
-opleiding vergroten;


11. het door de snelle technologische ontwikkeling en de wijzigingen in de demografische structuur van Europa noodzakelijk wordt meer te investeren in het actualiseren en verbeteren van de vaardigheden, kwalificaties en sleutelcompetenties van volwassenen, met name laaggeschoolden. Op korte termijn is het afstemmen van investeringen op het actualiseren en verbeteren van bestaande vaardigheden en competenties van de werknemers een snelle manier om bij te dragen tot economische groei en concurrentievermogen, en om vervroegde uittreding van oudere werknemers te ontmoedigen. Volwasseneneducatie heeft ook een centrale rol te vervullen bij het voorzien in nieuwe kernvaardigheden, zoals digitale geletterdheid, en dus het bijdragen tot een grotere sociale integratie en actieve deelname aan de gemeenschap en de samenleving, ook na de uittreding.

VERZOEKT DE LIDSTATEN:


1. nader te bezien of de huidige regelingen voor het financieren, sturen en beheren van hun onderwijs- en opleidingsstelsels voldoende tegemoetkomen aan de behoefte om zowel doelmatigheid als rechtvaardigheid te garanderen, en zodoende optimaal gebruik maken van de middelen. Met het oog hierop wordt hun verzocht mogelijke manieren te bestuderen om de huidige regelingen te verbeteren, teneinde de latente maar hoge kosten van onrechtvaardigheid op onderwijsgebied te vermijden;


2. te zorgen voor een doelmatige afstemming van hervormingen en investeringen op het gebied van onderwijs en opleiding, zowel op lange als op korte termijn, teneinde aan de behoeften van de kennismaatschappij te voldoen door middel van betere kwaliteit en meer rechtvaardigheid, met name door meer aandacht te besteden aan preprimair onderwijs, gerichte programma's voor vroegtijdige ondersteuning en rechtvaardige onderwijs- en opleidingsstelsels die erop gericht zijn kansen, toegangsmogelijkheden, benaderingen en resultaten te bieden die niet afhangen van de sociaaleconomische achtergrond en andere factoren die tot een onderwijsachterstand kunnen leiden. Voorts moet met name het verstrekken van kwaliteitsonderwijs in kansarme gebieden worden aangemoedigd;


3. te zorgen voor voldoende middelen voor menselijk potentieel en, waar nodig, de overheidsfinanciering te vergroten en grotere aanvullende particuliere bijdragen aan te moedigen, teneinde een rechtvaardiger toegang tot het hoger onderwijs te verzekeren. De modernisering van het hoger onderwijs en van de onderzoekssector is ook belangrijk voor het verbeteren van de doelmatigheid van deze sectoren. Er moet ook worden nagedacht over het stimuleren van samenwerkingsbanden met het bedrijfsleven op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;


4. te zorgen voor voldoende middelen voor volwasseneneducatie, voortgezet beroepsonderwijs en voortgezette beroepsopleiding, en actieve partnerschappen met werkgevers aan te moedigen, teneinde de aandacht te richten op de competentiebehoeften van de economie, met inbegrip van het regionale en het lokale niveau;


5. onderzoek naar de resultaten van hervormingen en investeringen op het gebied van onderwijs en naar de sociale voordelen die daaruit voortvloeien, te stimuleren. Coherente, relevante, betrouwbare, empirisch onderbouwde informatie vormt de basis voor verantwoording alsook voor het treffen van de nodige maatregelen om tot kwaliteit, rechtvaardigheid en doelmatigheid in het gehele onderwijs- en opleidingsstelsel te komen. Daarnaast moeten toezicht, evaluatie en kwaliteitsborging objectieve en transparante feedback en steun opleveren voor de ontwikkeling van onderwijs- en leermethoden en
-praktijken.

VERZOEKT DE COMMISSIE EN DE LIDSTATEN:


1. met de desbetreffende onderzoeksnetwerken samen te werken teneinde diepgaandere en geïntegreerde analyses te verstrekken ter ondersteuning van hervormingen op het gebied van onderwijs en opleiding, en, waar passend, internationaal vergelijkbare indicatoren te ontwikkelen met betrekking tot de doelmatigheid en rechtvaardigheid van onderwijs- en opleidingsstelsels;


2. onderzoek naar de sociale en economische impact van hervormingen op onderwijs- en opleidingsgebied en investeringen op nationaal en internationaal niveau aan te moedigen en te steunen. Er is behoefte aan meer onderzoek, met name in sectoren waar momenteel onvoldoende onderzoek wordt verricht, zoals preprimair onderwijs, beroepsopleiding, levenslang leren en de onderwijseconomie, met name wat betreft de impact van particuliere bijdragen;


3. van de desbetreffende onderzoeksresultaten en de bestaande gegevens gebruik te maken om de dimensies kwaliteit, rechtvaardigheid en doelmatigheid te combineren zowel bij het opstellen van de nationale verslagen in het kader van "Onderwijs en opleiding 2010" en het gezamenlijk tussentijds verslag 2008 als met betrekking tot een eventueel voorstel inzake gemeenschappelijke doelstellingen voor Europese onderwijs- en opleidingsstelsels en de bevordering daarvan na 2010;


4. "peer learning"-activiteiten op het gebied van doelmatigheid en rechtvaardigheid te ontwikkelen en te verrichten in het kader van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010";


5. goed gebruik te maken van het programma "Een leven lang leren", de structuurfondsen en het zevende kaderprogramma voor onderzoek om de doelmatigheid en rechtvaardigheid van onderwijs- en opleidingsstelsels te steunen."

Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren

In afwachting van het advies in eerste lezing van het Europees Parlement heeft de Raad overeenstemming bereikt over een algemene oriëntatie voor een ontwerp-aanbeveling betreffende een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (14478/06).

De ontwerp-aanbeveling heeft ten doel een gemeenschappelijke terminologie voor de beschrijving van kwalificaties in te voeren, om aldus de transparantie te vergroten, de vergelijkbaarheid te verbeteren en de erkenning te vergemakkelijken van de verschillende, in het kader van de uiteenlopende onderwijs- en opleidingsstelsels van de EU verkregen, kwalificaties. Daarbij wordt de mobiliteit van de burgers en met name studenten in Europa bevorderd.

Voorgestelde rechtsgrondslag: de artikelen 149, lid 4 en 150, lid 4 van het Verdrag - gekwalificeerde meerderheid van stemmen vereist voor een besluit van de Raad; de medebeslissingsprocedure met het Europees Parlement is van toepassing.

DIVERSEN

De Raad werd over de volgende punten geïnformeerd:

het door de Raad vastgestelde werkplan voor cultuur 2005-2006

mobiliteit van collecties (actieplan voor de EU-bevordering van de mobiliteit van museumverzamelingen en leennormen) (14721/06)

Verlenging van het werkplan 2005-2006 tot en met 31 december 2007 (14722/06)

Bijdrage van het voorzitterschap

Europees erfgoedlabel

Bijdrage van de Griekse delegatie, gesteund door de Franse delegatie

Vergadering van deskundigen EU-Rusland over de uitvoering van de culturele routekaart van de vierde gemeenschappelijke ruimte (14815/06)

Bijdrage van het voorzitterschap

Aanwijzing van Guimarães als Culturele Hoofdstad van Europa voor 2012 (14365/06)

Bijdrage van de Portugese delegatie

Kandidatuur van Wroclaw voor de organisatie van de wereldtentoonstelling EXPO 2012

Bijdrage van de Poolse delegatie

Resultaten van de Europese culturele bijeenkomsten "Europa van de buurlanden: Nieuwe perspectieven" in Lublin (12-13 oktober 2006) (15009/06)

Bijdrage van de Poolse delegatie

Aanbeveling van de Commissie inzake billijke compensatie voor particulier kopiëren: hervorming van de regeling copyrightheffingen (14706/06)

Bijdrage van de Franse delegatie

Aanbeveling inzake kerncompetenties voor een leven lang leren

Bijdrage van het voorzitterschap

Aanbeveling inzake een Europees handvest voor kwaliteit bij mobiliteit


- Bijdrage van het voorzitterschap

Voorstel voor de ontwikkeling van een Europees leermiddel als inleiding op de kunstgeschiedenis van Europa (14383/06)

Bijdrage van de Franse delegatie

ANDERE GOEDGEKEURDE PUNTEN

CULTUUR

Europees jaar van de interculturele dialoog 2008

De Raad heeft een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld met het oog op de aanneming van een beschikking van het Europees Parlement en de Raad waarbij
2008 wordt uitgeroepen tot Europees Jaar van de interculturele dialoog (14153/06).

De tekst zal in het kader van de medebeslissingsprocedure voor de tweede lezing aan het Europees Parlement zal worden toegezonden.

De algemene doelstellingen van het Europees Jaar van de interculturele dialoog zijn:

de interculturele dialoog te bevorderen als een proces waarin allen die in de Europese Unie wonen beter kunnen gaan functioneren in een meer open en complexere culturele omgeving, waarbij verschillende identiteiten en geloofsovertuigingen naast elkaar bestaan;

de interculturele dialoog te accentueren als een gelegenheid om bij te dragen tot en de kansen te grijpen van een diverse samenleving, niet alleen in Europa maar ook elders in de wereld;

allen die in de Europese Unie wonen, met name jongeren, bewust te maken van het belang van de ontwikkeling van een actief Europees burgerschap,

te wijzen op de bijdrage van diverse culturen en uitingen van culturele diversiteit aan het erfgoed en de leefwijzen van de lidstaten van de Europese Unie.

Het Europees jaar wordt toegespitst op drie soorten acties:

medefinanciering (tot 80% van de totale kosten) van acties op Europees niveau om in het bijzonder jongeren op de doelstellingen van het Europees Jaar te attenderen

medefinanciering (tot 50% van de totale kosten) van acties op nationaal niveau met een belangrijke Europese dimensie

acties op communautair niveau, inclusief voorlichtings- en promotieacties, en enquêtes en studies en overleg op communautair niveau met grensoverschrijdende netwerken en belanghebbenden uit het maatschappelijk middenveld om de voorbereiding en de impact van het Europees Jaar te evalueren.

Het budget voor het Europese jaar bedraagt 10 miljoen euro.

JEUGDZAKEN

Europees burgerschap - resolutie van de Raad

De Raad heeft de onderstaande resolutie aangenomen:

"De Raad van de Europese Unie en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen,

overwegende hetgeen volgt:


1. In zijn resolutie van 27 juni 2002 heeft de Raad de open coördinatiemethode aangenomen als nieuw kader voor de Europese samenwerking in jeugdzaken, en zijn goedkeuring gehecht aan de vier thematische prioriteiten inzake jeugdzaken die de Commissie in haar Witboek van november 2001 ("Een nieuw elan voor Europa's jeugd") naar voren had geschoven, namelijk participatie, informatie, vrijwilligersactiviteiten en een beter begrip en betere kennis van jongeren;


2. In zijn resolutie van 25 november 2003 heeft de Raad gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie van en informatie aan jongeren in het kader van de open coördinatiemethode vastgesteld, en is hij overeengekomen uiterlijk eind 2005 verslag uit te brengen over de uitvoering van die doelstellingen;


3. De Europese Raad van maart 2005 heeft het Europees pact voor de jeugd aangenomen, als een van de instrumenten die kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van Lissabon;


4. In zijn resolutie van 24 mei 2005 over de uitvoering van de gemeenschappelijke doelstellingen inzake jongereninformatie is de Raad overeengekomen aandacht te besteden aan het versterken van de netwerken van jongereninformatiestructuren en aan de permanente opleiding van degenen die jongereninformatie verzorgen;


5. In zijn resolutie van 24 mei 2005 betreffende het verhogen van de participatie van jongeren in het stelsel van de representatieve democratie is de Raad overeengekomen in 2006 opnieuw bijeen te komen om, aan de hand van de nationale verslagen over de prioritaire doelstelling jongerenparticipatie, na te gaan of die doelstelling dichterbij is gebracht.


6. In zijn resolutie van 24 mei 2005 over de balans van de in het kader van de Europese samenwerking in jeugdzaken uitgevoerde acties is de Raad maatregelen overeengekomen om verder uitwerking te geven aan de wijze waarop de open coördinatiemethode wordt toegepast;


7. In zijn resolutie van 15 november 2005 over aandacht voor jongerenbelangen in Europa heeft de Raad de Commissie verzocht een gestructureerde dialoog op te zetten, en de Commissie en de lidstaten verzocht in 2009 het kader voor Europese samenwerking op het gebied van jeugdzaken te evalueren;


8. In haar mededeling van 20 juli 2006 heeft de Commissie voorgesteld de relevantie en de geldigheid van de gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie van en informatie aan jongeren te bevestigen en de uitvoering van de goedgekeurde actiepunten aan te passen en te intensiveren. De Commissie heeft ook concrete maatregelen voorgesteld om de dialoog met jongeren te structureren en de governance van de open coördinatiemethode te versterken.

MERKEN OP DAT:


1. de Europese organisatie voor voorlichting en adviesverlening aan jongeren in haar Europees handvest voor voorlichting aan jongeren een aantal richtsnoeren voor minimumnormen en kwaliteitsmaatregelen formuleert die kunnen dienen als onderdelen van een alomvattende, samenhangende en gecoördineerde strategie betreffende jongereninformatie, die deel uitmaakt van het jeugdbeleid;


2. de Raad van Europa er in zijn herzien Europees handvest over de deelname van jongeren in het lokale en regionale leven op heeft gewezen hoe belangrijk het is dat de voorwaarden worden geschapen voor een echte dialoog en partnerschap tussen jongeren en plaatselijke en regionale autoriteiten en dat jongeren en hun vertegenwoordigers in staat worden gesteld een volwaardige rol te spelen in beleid dat op hen betrekking heeft;

BEKLEMTONEN DAT:


1. in het EG-beleid op het gebied van jeugdzaken en generaties aandacht moet worden besteed aan de sociaaleconomische en culturele problematiek van het dalend percentage jongeren in de Europese bevolking;

2. sectoroverschrijdende jeugdbeleidsmaatregelen van groot belang zijn voor een efficiënte uitvoering van de doelstellingen van de strategie van Lissabon inzake het groei-, banen- en burgerschapsbeleid;


3. de gemeenschappelijke prioriteiten op het gebied van participatie door en voorlichting van jongeren het jeugdbeleid in de lidstaten een nieuw elan hebben gegeven en cruciaal blijven voor het bevorderen van een actief burgerschap bij jongeren, met name de kansarme onder hen;


4. jongerenorganisaties een sleutelrol spelen in het faciliteren en bevorderen van jongerenparticipatie en het verlenen van steun zodat jongeren hun kansen optimaal kunnen benutten;


5. het, met het oog op de beleidsontwikkeling, essentieel is om jongeren, jongerenwerkers en jongerenorganisaties, alsook degenen die onderzoek doen naar jongeren, te betrekken bij besprekingen over beleidsvorming met betrekking tot aangelegenheden die jongeren aangaan, waarbij de respectieve bevoegdheidsgebieden van deze gesprekspartners in acht moeten worden genomen;


6. het concept van actief burgerschap verruimd moet worden om niet alleen de sociale en politieke dimensies, maar ook de culturele, economische en constant veranderende technologische aspecten te omvatten;


7. de verschillende vormen van actief burgerschap moeten worden benut om de democratie te versterken en nieuwe thema's op de politieke agenda te plaatsen;


8. de open coördinatiemethode op het gebied van jeugdzaken versterkt moet worden, als instrument waarmee bij het ontwikkelen van nationale jeugdbeleidsprogramma's en -strategieën beter uitvoering kan worden gegeven aan de gemeenschappelijke doelstellingen;

ZIJN HET EROVER EENS DAT:


1. bevestigd is dat de in 2003 vastgestelde gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie door en voorlichting van jongeren nog steeds relevant en geldig zijn;


2. de goedgekeurde actiepunten ter verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie door en voorlichting van jongeren (zie bijlage) zullen worden aangepast en verbeterd;


3. zowel op lokaal als op Europees niveau de fora voor debat en dialoog met jongeren, jongerenwerkers, jongerenorganisaties en jongerenonderzoekers een betere structuur moeten krijgen en verder moeten worden ontwikkeld;


4. door middel van zowel van de top als van de basis uitgaande dialoogprocessen kennis moet worden genomen van en rekening moet worden gehouden met de meningen en verlangens van jongeren, zodat die aspecten van het leven van jongeren worden meegenomen die jongeren zelf belangrijk vinden;


5. met deze gestructureerde dialoog en de uitkomst daarvan op de desbetreffende niveaus van de beleidsvorming naar behoren rekening moet worden gehouden;


6. een informeel forum moet worden opgericht dat bestaat uit jongerenvertegenwoordigers, het huidige en het aanstaande voorzitterschap van de Raad, het Europees Parlement en de Commissie, welk forum op gezette tijden moet bijeenkomen om samenhang en continuïteit te brengen in de agenda's met betrekking tot jeugdzaken;


7. andere initiatieven, zoals het "Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat" van de Commissie moeten worden aangegrepen om de zin voor Europees burgerschap bij jongeren aan te scherpen;


8. tot 2009 in het kader van de gestructureerde dialoog de volgende hoofdthema's aan bod moeten komen: sociale integratie en diversiteit in 2007, interculturele dialoog in 2008 en perspectieven voor verdere samenwerking inzake jeugdzaken in 2009. Deze vraagstukken moeten worden besproken parallel aan de prioritaire thema's die in het kader van de open coördinatiemethode voor de jeugd en het Europees pact voor de jeugd worden behandeld, en de horizontale prioriteiten die op jongerengebied zijn overeengekomen, zoals discriminatiebestrijding en gezondheid. Deze thema's zullen door de achtereenvolgende voorzitterschappen overeenkomstig hun specifieke agenda's nader worden uitgewerkt.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN OM:


1. vóór eind maart 2007 te besluiten op welke actiepunten voor participatie en voorlichting van jongeren zij zich willen toeleggen, en concrete maatregelen en/of actieplannen vast te stellen voor de uitvoering ervan;


2. mechanismen te ontwikkelen voor de voorbereiding en de follow-up van de eigenlijke uitvoering van de gemeenschappelijke doelstellingen, in samenwerking met de betrokken actoren, onder andere jongeren, jongerenorganisaties, jongerenonderzoekers en lokale en regionale autoriteiten;


3. regionale en lokale autoriteiten, jongerenorganisaties en jongeren beter bekend te maken met de gemeenschappelijke doelstellingen van participatie en voorlichting, en nauw samen te werken met de genoemde autoriteiten teneinde deze doelstellingen zo volledig mogelijk te verwezenlijken;


4. bij de verslaglegging over de gemeenschappelijke doelstellingen voor een beter begrip en betere kennis van jongeren eind 2008, aan te geven hoe de vastgestelde actiepunten voor de gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie door en voorlichting van jongeren zijn uitgevoerd.

NEMEN ER NOTA VAN DAT DE COMMISSIE VOORNEMENS IS OM:


1. werk te maken van een specifieke Eurobarometer voor jongeren;


2. de Europese jongereninformatienetwerken te mobiliseren ter ondersteuning van de gestructureerde dialoog;


3. het Europese jongerenportaal verdere te ontwikkelen;


4. samen met geschikte partners in de deelnemende landen op gezette tijden een Europese jeugdweek te organiseren, met deelneming van Commissieleden en vertegenwoordigers van andere Europese instellingen, zo mogelijk voorafgegaan door een raadpleging via het Europese jongerenportaal;


5. ontmoetingen te organiseren met jongeren die in de regel geen contacten met de Europese instellingen hebben;

VERZOEKEN DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE OM:


1. ervoor te zorgen dat de open coördinatiemethode een open en transparant proces blijft, en dat de in het kader van dat proces vergaarde informatie zo goed mogelijk wordt benut;


2. een continue en gestructureerde dialoog te ontwikkelen en te ondersteunen met als doel jongeren en andere relevante actoren op jeugdgebied tijdig te bewegen tot een daadwerkelijke bijdrage aan de ontwikkeling van beleidsmaatregelen die voor het leven van jongeren van belang zijn;


3. bij het tot stand brengen van deze gestructureerde dialoog samen te werken met de relevante actoren zoals, onder meer, lokale en regionale autoriteiten, en met onderwijsinstellingen en niet- gouvernementele organisaties;


4. ernaar te streven dat al wie direct of indirect bij jongerenvraagstukken betrokken is, aan deze gestructureerde dialoog deelneemt, zodat een coherenter en sectoroverschrijdende aanpak van deze vraagstukken kan worden ontwikkeld;


5. een inclusieve aanpak van deze dialoog te stimuleren, door er jongeren bij te betrekken die zich inzetten in verschillende vernieuwende vormen van actief burgerschap, alsook niet- georganiseerde en kansarme jongeren, en het juiste klimaat te scheppen voor gelijke participatie door alle jongeren;


6. activiteiten op het gebied van peer learning aan te moedigen ten aanzien van informatie voor en participatie van jongeren, waar passend met betrokkenheid van Europese landen die geen lid van de EU zijn;


7. op Europees niveau vrijwillig een werkgroep op te richten die zich moet buigen over praktische middelen voor het beoordelen van het effect van de uitvoering van de gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie door en voorlichting van jongeren. De Commissie wordt verzocht, aan de Raad verslag uit te brengen over de door die werkgroep bereikte resultaten;


8. optimaal gebruik te maken van het programma "Jeugd in Actie" voor de periode 2007-2013 om deze gestructureerde dialoog te ondersteunen;


9. de totstandbrenging van deze gestructureerde dialoog op nationaal en Europees niveau te bespreken in de context van de evaluatie van het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken in
2009."

VERVOER

Overeenkomst met Australië over luchtdiensten

De Raad heeft een besluit aangenomen inzake de ondertekening en de voorlopige toepassing van de overeenkomst tussen de EU en Australië inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten

Deze overeenkomst is het resultaat van onderhandelingen in het kader van een mandaat waarin is bepaald dat de Commissie met ieder derde land kan onderhandelen om de bestaande bilaterale luchtvaartovereenkomsten van de lidstaten met dat land in overeenstemming te brengen met de communautaire wetgeving.

Regulering van de exploitatie van de vliegtuigen

De Raad heeft een richtlijn aangenomen betreffende de regulering van de exploitatie van de vliegtuigen van bijlage 16 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart, boekdeel I, deel II, hoofdstuk 3, tweede uitgave (1988) (gecodificeerde versie) (PE-CONS 3635/06).

De richtlijn strekt tot codificatie en intrekking van Richtlijn 92/14/EEG van 2 maart 1992, en vervangt de diverse daarin opgenomen besluiten door ze samen te voegen met alleen de wijzigingen die nodig zijn voor de codificatie.

Goederenvervoer over de weg

De Raad heeft een richtlijn aangenomen betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten goederenvervoer over de weg (gecodificeerde versie) (PE-CONS 3637/06).

De richtlijn strekt tot codificatie en intrekking van de eerste Richtlijn van de Raad van 23 juli 1962 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor internationaal vervoer, en vervangt de diverse daarin opgenomen besluiten door ze samen te voegen met alleen de wijzigingen die nodig zijn voor de codificatie.

ONDERZOEK

Korea - Overeenkomst voor wetenschappelijke en technologische samenwerking

De Raad heeft een besluit aangenomen betreffende de ondertekening van een overeenkomst voor op wetenschappelijke en technologische samenwerking met Korea (13815/06).

De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de regering van Korea zal worden ondertekend op 22 november in Brussel. De Raad zal vervolgens een besluit nemen over de sluiting van de overeenkomst.

CONSUMENTENBELEID

Communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-
2013)*

De Raad heeft unaniem een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld over een ontwerp-besluit tot vaststelling van een communautair actieprogramma op het gebied van consumentenbeleid (2007-2013) (13241/06, 14678/06 ADD 1 REV 1).

Het programma heeft twee hoofddoelen:

(1) een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgen, met name door meer duidelijkheid, meer overleg en een betere behartiging van de consumentenbelangen;

(2) doeltreffende toepassing van voorschriften inzake consumentenbescherming verzekeren, met name door samenwerking bij de handhaving, en door informatie, educatie en verhaalmogelijkheden.

Het programma bevat een lijst van elf consumentenacties, waaruit jaarlijks in het werkprogramma specifieke projecten zullen worden geselecteerd.

De financiële bijdrage uit de EU-begroting is bepaald op 156,8 miljoen EUR.

INTERNE MARKT

Elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen

De Raad heeft een richtlijn aangenomen betreffende de onderlinge aanpassing van de wettel?ke voorschriften der lidstaten inzake elektrisch materiaal bestemd voor gebruik binnen bepaalde spanningsgrenzen (gecodificeerde versie) ) (PE-CONS 3638/06).

De richtlijn strekt tot codificatie en intrekking van Richtlijn 73/23/EEG van 19 februari 1973, en vervangt de diverse daarin opgenomen besluiten door ze samen te voegen met alleen de wijzigingen die nodig zijn voor de codificatie.

VISSERIJ

Statistische gegevens over de aanvoer

De Raad heeft een gemeenschappelijk standpunt vastgesteld met het oog op de aanneming van een verordening betreffende de indiening van statistische gegevens over de aanvoer van visserijproducten in de lidstaten, waarbij Verordening nr. 1382/91 wordt ingetrokken. (14283/06)

De tekst zal aan het EP worden toegezonden en door het Parlement in tweede lezing ongeamendeerd worden aangenomen.


---
Richtlijn 89/552/EEG van de Raad (PB L 298 van 17.10.1989, blz.
23), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 97/36/EG (PB L 202 van
30.7.1997, blz. 60.
Het dynamisch actieplan voor de coördinatie in de EU van de digitalisering van culturele en wetenschappelijke inhoud. Multilingual Inventory of Cultural Heritage in Europe. Het voorgestelde tijdschema voor activiteiten en doelen voor de lidstaten bevat streefdata voor de lidstaten en de Commissie, maar is niet bindend.
PB L 166 van 1.7.1999, blz. 1.
Besluit van de Raad van 17 december 1999 inzake de aanwijzing van de juryleden door de Raad in het kader van de communautaire actie Culturele Hoofdstad van Europa (PB C 9 van 13.1.2000, blz. 1). http://www.kernnet.com/kea/index.html
PB C 13 van 18.1.2003, blz. 2.

13832/04.
Resolutie over levenslange begeleiding (doc.9286/04);

Conclusies over de identificatie en validatie van niet-formeel en informeel leren (9600/04);

Conclusies over kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (doc. 9599/04).
Europass (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6); Conclusies over vaardigheden en competenties (PB C 292 van
24.11.2005, blz. 3).

9341/2/05.
"Modernisering van onderwijs en opleiding: een pijler voor welvaart en sociale samenhang in Europa" - Gezamenlijk tussentijds verslag 2006 van de Raad en de Commissie over de met het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010" geboekte vooruitgang (PB C 79 van
1.4.2006, blz. 1).
Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van Brussel,
23/24 maart 2006 (doc. 7775/06).
Zoals de Europese beroepenwedstrijd die in 2008 in Nederland wordt georganiseerd, en de tweejaarlijkse op wereldniveau georganiseerde beroepenwedstrijden.
Kernboodschappen voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad (doc. 7620/06).
Conclusies over kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en
-opleiding (doc. 9599/04).
Conclusies van de Raad van 24 mei 2005 over nieuwe indicatoren voor onderwijs en opleiding
(PB C 141 van 10.6.2005, blz. 7).
Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van Lissabon,
23-24 maart 2000 (doc. SN100/1/00 REV 1). "De concrete doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels" - Verslag van de Raad Onderwijs aan de Europese Raad (doc. 5980/01).
Gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up inzake de doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa (PB C 142 van 14.6.2002).
"Doeltreffend investeren in onderwijs en opleiding: een dwingende noodzaak voor Europa" Mededeling van de Commissie (doc.
5269/03).
PB C 134 van 07.06.03, blz. 3.
"Onderwijs en Opleiding 2010: het welslagen van de strategie van Lissabon staat of valt met dringende hervormingen" - Gezamenlijk tussentijds verslag van de Raad en de Commissie over de uitvoering van het gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up inzake de doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa (doc. 6905/04).
"Modernisering van onderwijs en opleiding: een pijler voor welvaart en sociale samenhang in Europa" - Gezamenlijk tussentijds verslag 2006 van de Raad en de Commissie over de met het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010" geboekte vooruitgang (PB C 79 van
1.4.2006, blz. 1).
Conclusies van het voorzitterschap, Europese Raad van Brussel,
23/24 maart 2006 (doc. 7775/06).
"Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels" - Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement (doc. 12677/06).
PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2.
PB C 295 van 5.12.2003, blz. 6.

7619/1/05. Punt 37 van de Conclusies. PB C 141 van 10.6.2005, blz. 5.
PB C 141 van 10.6.2005, blz. 3.
PB C 141 van 10.6.2005, blz. 1.
PB C 292 van 24.11.05, blz. 5.

11957/06.

14775/05 en 9393/06.
Zoals ERYICA, EURODESK en EYCA.