Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : DN. 2006/3231
datum : 27-11-2006
onderwerp : AO Flora- en faunawet d.d. 5 oktober 2006 bijlagen :

Geachte Voorzitter,

Tijdens het algemeen overleg met de vaste commissie voor LNV van 5 oktober jl., heb ik toegezegd uw Kamer nader te informeren over enige tijdens het algemeen overleg aan de orde gestelde onderwerpen. U treft deze informatie hierbij aan.

Alternatieven van het Beleidskader Faunabeheer voor het vraagstuk van de overzomerende ganzen
Ik heb de partners bij het Beleidskader faunabeheer inmiddels uitgenodigd voor overleg over mogelijke alternatieven voor het op de landelijke vrijstellingslijst plaatsen van de overzomerende grauwe gans. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk voor 1 april 2007, informeren over de resultaten van het overleg en de reactie van het kabinet daarop.

Boeren zouden minder schadeclaims vanwege ganzen indienen, omdat slechts een beperkt deel van de schade wordt vergoed Een eerste sondering levert geen bevestiging van de bovenstaande stelling. Teneinde daarover meer zekerheid te krijgen heb ik het Faunafonds verzocht nog eens extra na te gaan waar dit signaal mogelijk vandaan kan komen. Overigens is de veronderstelling dat slechts een deel van de gewasschade zou worden vergoed onjuist, want deze schade wordt (met een maximum en met aftrek van beperkt eigen risico) vrijwel volledig vergoed. Het signaal in de Kamer kan mijns inziens mogelijk wel verband houden met een recente publicatie. LTO heeft in een rapport 'Gevolgen van begrazing door overzomerende ganzen in de Vechtstreek' aandacht gevraagd voor het feit dat ook de inspanningen om schade te beperken en andere aanpassingen in de bedrijfsvoering kosten met zich meebrengen. Deze kosten worden inderdaad niet vergoed. Ik ben over deze problematiek nog met LTO in gesprek. Ik zal u over de uitkomsten daarvan te gelegener tijd nader berichten.

In Friesland zou maar liefst 80% van de schutters die aan verjaging begeleidend afschot van winterganzen plegen in overtreding zijn Deze veronderstelling is ontleend aan een notitie van de politie. Deze notitie heeft echter geen betrekking op een aselecte steekproef, maar op enkele gerichte politieoptredens, uitgevoerd vanwege klachten van schutters die zich wel aan de regels houden. Uit de notitie kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat gemiddeld 80% van de schutters in overtreding is. Uit de notitie kan wel de conclusie worden getrokken dat er sociale controle is onder de ganzenschutters, dat men daarin zelfs zover gaat dat men de politie informeert en dat, als de politie op basis van dergelijke informatie optreedt, in 80% van die gevallen door de politie wordt geconstateerd dat er sprake is van overtreding(en).
Ik heb bedoelde informatie nog eens extra onder de aandacht gebracht van de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging. Ik zie geen aanleiding tot verdere actie.

In de leefgebieden van de wilde zwijnen op de Veluwe zou overmatig worden bijgevoerd
Bijvoeren van wilde zwijnen is niet bij wet verboden. Wel is het verboden om de stand van wilde zwijnen door middel van bijvoeren te bevorderen. Redenen om wilde zwijnen bij te voeren zijn:
* het verrichten van tellingen om de omvang van het bestand te kunnen vaststellen,

* het lokken van wilde zwijnen naar geschikte plekken om afschot te plegen, en

* het lokken van wilde zwijnen naar observatiepunten waar de dieren door bezoekers kunnen worden bekeken.

In het faunabeheerplan zijn de regels betreffende het verstrekken van lokvoer vastgelegd, zowel voor zover het de hoeveelheden voer betreft die mogen worden verstrekt als de aard van het lokvoer (voor wilde zwijnen maïs, graan, eikels en dierlijke eiwitten van binnen het gebied), plaatsen waar dat voer mag worden uitgelegd en gedurende welke periode. Bij het vaststellen van de regels met betrekking tot het gebruik van lokvoer heeft men zich gebaseerd op een door Alterra uitgevoerd draagkrachtonderzoek en is als uitgangspunt gehanteerd dat
* het natuurlijk voedselaanbod bepalend blijft voor de draagkracht van het terrein,

* lokvoer alleen wordt gebruikt om redenen van beheer en om bij observatieposten de dieren voor het publiek zichtbaar te maken, en
* een gemeenschappelijk beleid geldt voor de gehele Veluwe, waaraan alle beheerders zich conformeren.

Bij het gebruik van lokvoer gaat het toch nog om vrij grote hoeveelheden voer. Dat kan de indruk wekken dat toch wordt bijgevoerd om de stand van de wilde zwijnen te bevorderen. Zo is het toegestaan om 175 kg voer per 100 ha aan te wenden als lokvoer ten behoeve van tellingen en afschot. Uitgaande van een stand van vijf wilde zwijnen per 100 ha, in de zomer, voordat het vereiste afschot is verwezenlijkt, is dat voedsel voor minder dan vier dagen. Nadat het afschot is verwezenlijkt wordt er geen lokvoer meer neergelegd. In vergelijking met de natuurlijke oogst aan eikels en beukennoten - over het gehele gebied gemeten in een goed jaar meer dan 9 miljoen kg - valt het verstrekte lokvoer geheel in het niet. Navraag bij de provincie Gelderland leerde dat ook de provincie klachten ontvangt over overmatig bijvoeren. Bij controle naar aanleiding van dergelijke klachten bleek steeds dat de verstrekte hoeveelheden voer vielen binnen de norm voor lokvoer van het faunabeheerplan.

Navraag bij de provincie leerde tevens dat, vanwege de grote oogst aan eikels en beukennoten, de laatste jaren het vereiste afschot van wilde zwijnen reeds niet of nauwelijks kon worden gehaald. Alleen al daarom leeft bij beheerders niet de behoefte om de stand van de wilde zwijnen door middel van bijvoeren nog verder te bevorderen.

Verzoek om inzage verweer ten ingebrekestelling Mij is verzocht om overlegging van het verweer van Nederland in de ingebrekestellingsprocedure die de Europese Commissie tegen Nederland heeft ingesteld in verband met de vrijstellingslijst. Tijdens het AO heb ik reeds mijn aarzelingen geuit om aan dit verzoek te voldoen, maar heb ik wel toegezegd de kwestie nader te zullen bezien. Ik meen inderdaad dat het niet verstandig is om in dit stadium het verweerschrift van Nederland openbaar te maken. Dit zou in strijd zijn met een goede rechtsbedeling en de onderhandelingspositie van de Nederlandse regering in de procedure kunnen schaden. Ik teken hierbij aan dat ik, waar het verweerschrift expliciet ingaat op stellingen van de Commissie, de desbetreffende passages niet zonder meer zonder toestemming van de Commissie openbaar zou mogen maken. Mijn standpunt is in overeenstemming met een bestendige lijn van de Nederlandse regering ten aanzien van dit soort verzoeken.

Gebruik WBE-databank ten behoeve van de monitoring van het afschot van ganzen
De WBE-databank wordt reeds gebruikt ter toetsing van de afschotgegevens die door de provincies worden verzameld. De vraag om voor het verzamelen van afschotgegevens gebruik te maken van de WBE-databank werd overigens gesteld in relatie tot de plaatsing van de overzomerende grauwe gans op de landelijke vrijstellingslijst. Zoals hiervoor gemeld heb ik de partners bij het Beleidskader faunabeheer inmiddels uitgenodigd voor overleg over mogelijke alternatieven voor het op de landelijke vrijstellingslijst plaatsen van de overzomerende grauwe gans. Ik wil dan ook eerst het advies van de partners in het Beleidskaders faunabeheer afwachten alvorens nader op dit verzoek in te gaan.

Criteria voor de opname van soorten op de landelijke vrijstellingslijst
Tot plaatsing op de landelijke vrijstellingslijst kan, ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Flora- en faunawet, onder de navolgende voorwaarden worden overgegaan:

* het gaat om beschermde inheemse dierensoorten die niet in hun voortbestaan worden bedreigd of dat gevaar lopen en in het gehele land schade aanrichten;

* er bestaat geen andere bevredigende oplossing en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort; en

* de aanwijzing wordt gedaan ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren of ter voorkoming van schade aan de fauna.

Aan de hand van de criteria genoemd in artikel 65, vijfde lid, van de Flora- en faunawet (er bestaat geen andere bevredigende oplossing en er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort) wordt bepaald welke handelingen mogen worden verricht met betrekking tot de aangewezen soorten. Voor de thans op de landelijke vrijstellingslijst opgenomen soorten is, toetsend aan deze criteria, in de Regeling beheer en schadebestrijding dieren bepaald dat de in de artikelen 9 tot en met 12 van de Flora- en faunawet genoemde handelingen mogen worden verricht, indien ingrijpen noodzakelijk is ter voorkoming van schade.

Het betreft hier onder meer het doden of opzettelijk verontrusten van de bedoelde dieren, het wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen. Bij controle door de toezichthouders op de naleving van deze bepaling wordt vastgesteld of er in concreto inderdaad sprake is van een landelijk vrijgestelde soort en van (dreigende) schade.

Er zouden in natuurgebieden op grote schaal illegale jacht- of observatiehutten in worden gebouwd
Ik heb deze vraag uitgezet bij de terreinbeheerders en de AID gevraagd hier onderzoek naar te doen. Ik zal u over dit onderwerp separaat berichten.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman