De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Uw brief -
Doorkiesnummer Ons kenmerk IZ/EA/2006/94762
Datum 22 november 2006
Onderwerp Raad WSBVC: verslag 7 november en geannoteerde
agenda 1 december
Hierbij zend ik u, mede namens Staatssecretaris van Hoof, het verslag van de buitengewone
zitting van de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, Volksgezondheid en
Consumentenzaken op 7 november (onderdeel werkgelegenheid en sociaal beleid) , alsmede
de geannoteerde agenda voor de aankomende Raad WSBVC op 1 december.
De Raad is er op 7 november opnieuw niet in geslaagd een akkoord te bereiken over een
herziening van de arbeidstijdenrichtlijn. Een groot aantal lidstaten was bereid zich omwille van
een compromis flexibel op te stellen. Een vijftal lidstaten wilde echter een einddatum
verbinden aan de uitfasering van de opt out. Hier liepen de onderhandelingen uiteindelijk op
stuk. Het aankomende Duitse Voorzitterschap heeft al aangegeven de richtlijn niet opnieuw te
zullen agenderen.
Het Voorzitterschap is voornemens om in de Raad van 1 december onder andere
overeenstemming te bereiken over de instelling van een Europees globaliseringsfonds, zodat
dit fonds met ingang van 1 januari 2007 in werking kan treden.
Voorts is een openbaar debat voorzien over het voorstel over de richtlijn overdraagbaarheid
van aanvullende pensioenen.
Het Groenboek Arbeidsrecht wordt deze week verwacht en staat geagendeerd voor een
presentatie van de Commissie en een eerste gedachtewisseling.
Ons kenmerk
De Commissievoorstellen voor de Toepassingsverordening bij Verordening 883/04 (oud Vo.
1408/71)- waarbij het op dit moment gaat om de Titels III en IV Bijlage XI - liggen voor in de
Raad voor een gedeeltelijke algemene benadering. De gehele Toepassingsverordening telt vijf
Titels. De tekst kan pas definitief worden vastgesteld wanneer de volledige
Toepassingsverordening uitonderhandeld is.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
Bijlage(n): Verslag Raad 7 november
Geannoteerde agenda Raad 1 december
---
Ons kenmerk
Bijlage 1:
Verslag van de Raad Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en
Consumentenzaken van 7 november 2006
Onderdeel: Werkgelegenheid en Sociaal Beleid
Agendapunt: arbeidstijdenrichtlijn
De herziening van de richtlijn arbeidstijden was het enige agendapunt in de buitengewone
zitting van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid (WSB). Het Finse Voorzitterschap
opende de Raad met een schets van de voorgeschiedenis van het dossier, een uiteenzetting
over alle consultaties die het Voorzitterschap de afgelopen maanden heeft gepleegd en een
korte weergave van de inhoud van het Voorzitterschapcompromis.
In het voorstel van Voorzitterschap wordt de aanpassing van definities voor
aanwezigheidsdiensten gehandhaafd. Hierover bestaat sinds het Nederlandse Voorzitterschap
overeenstemming. Hierin wordt een oplossing gevonden voor het meetellen van de niet-actieve
tijd voor de dagelijkse en wekelijkse rust. Deze tijd telt niet mee, maar de lidstaten kunnen bij
wet - na consultatie van de sociale partners - of CAO besluiten tot een weging van de inactieve
tijd.
Nieuw in het voorstel is een keuzemogelijkheid tussen hetzij verlenging van de
referentieperiode (waarover de gemiddelde arbeidstijd van max. 48 uur wordt berekend) van 6
maanden naar 12 maanden - na consultatie van de sociale partners - hetzij toepassing van de
opt out. Deze keuze moet op het niveau van de lidstaten gemaakt worden en dus niet op het
niveau van sector of onderneming. Dit voorstel van het Voorzitterschap gaat voor wat betreft
de opt out uit van een maximum (cap) van 60 uur over een periode van 7 dagen.
Het Voorzitterschap verbond aan zijn voorstel een dringende oproep aan alle partijen om zich
constructief en compromisbereid op te stellen. Commissaris Spidla riep ook de lidstaten op om
de laatste stap te zetten en de laatste kans op een akkoord te benutten. Hij achtte de tekst die
het Finse Voorzitterschap op tafel had gelegd een goed en evenwichtig compromis. Hij wees
er verder op dat vele lidstaten grote problemen van financiële aard zouden krijgen als zij
gedwongen zouden worden om de Hof arresten uit te voeren. Immers, voor diensten zoals de
brandweer, de gezondheidszorg zal nieuw personeel moeten worden aangeworven dat
bovendien in veel gevallen zelfs niet voorhanden zal zijn. Kortom, de mogelijkheid tot
aanpassing van de Hof arresten die in het voorstel wordt voorgesteld moet nu worden
aangegrepen. Het Voorzitterschap kan op de volledige steun van de Commissie rekenen, stelde
hij tot slot.
De meerderheid van lidstaten gaf volledige steun aan het compromis van het Voorzitterschap,
dan wel kon in beginsel ermee instemmen maar had nog wel enkele bezwaren of twijfel op
onderdelen van het pakket. Tot de eerste categorie behoorde ook Nederland. Staatssecretaris
---
Ons kenmerk
Van Hoof deed een dringende oproep aan alle delegaties om nu en op basis van de Finse tekst
tot overeenstemming te komen. Ook Nederland had zijn bedenkingen rond de opt out en de
kwestie van de dubbele contracten, maar laat deze nu rusten. Nederland achtte een opt out
bijvoorbeeld niet wenselijk en had graag gezien dat het Finse Voorzitterschap ook aandacht
had besteed aan het probleem van dubbele contracten. Nederland heeft zich altijd op het
standpunt gesteld, en de richtlijn ook op die manier geïmplementeerd, dat de maximale
gemiddelde arbeidstijd van 48 uur per week geldt per werknemer (en niet per contract) . De
richtlijn is op dit punt overigens voldoende duidelijk. Nederland zou echter graag zien dat de
Commissie maatregelen neemt om aan onjuiste implementatie een eind te maken.
De lidstaten die wel in principe, maar niet onverkort de tekst van het Voorzitterschap konden
ondersteunen, hadden vooral problemen rond de voorgestelde cap (van 60 uur) bij het gebruik
van de opt out. Deze lidstaten, zes in totaal, wensten een cap van 65 uur. Ook de evaluatie
periode van 2 jaar in het voorstel van het Voorzitterschap werd door een aantal lidstaten als te
kort beschouwd.
Tegenover deze grote meerderheid van lidstaten stond echter een groep van vijf lidstaten, die
absoluut een einddatum voor het gebruik van de opt out in de tekst van de richtlijn opgenomen
wilden zien. Als uiterste datum voor de afschaffing van de opt out werd 10 jaar genoemd, te
rekenen vanaf het ogenblik waarop de richtlijn zou moeten worden geïmplementeerd. De
betreffende lidstaten beargumenteerden dat het Europese sociale model hier op het spel staat
en dat de opt out tot deloyale concurrentie leidt. De opt out is bovendien altijd als een tijdelijk
verschijnsel is bedoeld en alleen maar ingesteld voor één lidstaat. Tevens achtten deze
lidstaten de cap van 60 uur op de opt out te hoog en vreesden zij voor een Europa van twee
snelheden vanwege het keuze model dat het Voorzitterschap in zijn voorstel had
geïntroduceerd.
Het Voorzitterschap constateerde aan het eind van deze (openbare) zitting dat de meningen
sterk verdeeld waren. Het blijkt weer eens dat het betere de vijand is van het goede, maar een
perfecte oplossing bestaat niet en geen oplossing is de slechtste van alle scenario's. In dezelfde
zin reageerde Commissaris Spidla, waarna in het besloten kader van de lunch verder werd
onderhandeld.
In een laatste poging deed het Voorzitterschap na de lunch toch nog een tekstvoorstel, dat in de
evaluatieprocedure wat lichte aanpassingen aanbrengt. Tevens werd een Commissie verklaring
voorgesteld, waarin gesteld wordt dat de Commissie zes jaar na de implementatie datum de
noodzaak zal bezien om met een voorstel te komen dat tot de uitfasering van de opt out zal
leiden.
Voor de vijf lidstaten die een einddatum aan de opt out wilden verbinden, was dit echter nog
steeds onvoldoende. Van die zijde werd voorgesteld om dan de einddatum voor het gebruik
van de opt out (10 jaar na afloop van de implementatie periode) in de verklaring van de
Commissie op te nemen. Het Voorzitterschap constateerde dat een akkoord er niet in zat. Er is
geen gekwalificeerde meerderheid te vinden voor een oplossing die uitgaat van het behoud van
---
Ons kenmerk
de opt out en evenmin voor een oplossing die gebaseerd is op de afschaffing ervan. Het
Voorzitterschap memoreerde dat tijdens de lunch nog de mogelijkheid van splitsing van het
dossier ter sprake was gekomen, waarbij slechts een oplossing voor het Simap en Jaeger deel
van de richtlijn wordt gevonden, maar dat daar ook geen overeenstemming over bestond. Veel
lidstaten hadden geen mandaat om hiertoe over te gaan. Dat gold ook voor de Commissie.
Splitsing ondervindt ook veel tegenstand, volgens de Commissaris. De Commissie zal de
situatie analyseren, maar blijft uiteraard de hoedster van het Verdrag. Hij meldde nu niet in
staat te zijn om aan te geven wat de Commissie zal gaan doen.
Het Voorzitterschap constateerde dat het slechtste scenario werkelijkheid was geworden, dat
wil zeggen dat de huidige situatie blijft bestaan en dat de Commissie zal dus naar alle
waarschijnlijkheid inbreukprocedures tegen lidstaten starten.
Tenslotte sprak het Voorzitterschap de hoop uit dat de Raad WSB van 1 december
vruchtbaarder zal zijn.
---
Ons kenmerk
Bijlage 2:
Geannoteerde Agenda van de Raad voor Werkgelegenheid en Sociaal beleid,
Volksgezondheid en Consumentenzaken van 1 december 2006.
Onderdeel: Werkgelegenheid en Sociaal Beleid
Agendapunt: het Europees Globaliseringsfonds
Aard van de bespreking: politiek akkoord
Voorzitterschapvoorstel
Indien globalisering grote gevolgen heeft voor de regionale of lokale economie, kan een
beroep worden gedaan op het globaliseringsfonds. Bijdragen uit het fonds mogen maximaal
45% van de totale voorziene kosten bedragen. Criteria om een aanvraag te doen zijn:
* Minstens 1000 ontslagen in een onderneming, inclusief werknemers die hun baan kwijtraken
in de keten van (aan)leveranciers
* Minstens 1000 ontslagen - over een periode van 9 maanden, in een of meer ondernemingen,
met name in het MKB, in een bepaalde sector in een bepaald Nuts 2 gebied (in Nederland: een
provincie).
* Minstens 500 ontslagen (als deze ontslagen een ernstige impact hebben op de
werkgelegenheid en op de lokale economie).
Steun mag niet in de plaats komen van activiteiten die de verantwoordelijkheid zijn van
bedrijven (volgens nationaal recht), en mag slechts acties van de nationale, regionale en lokale
overheid aanvullen. Financiële bijdragen uit het Globaliseringsfonds mogen worden besteed
aan activerende maatregelen, alsmede speciale, tijdelijke maatregelen om actieve
arbeidsparticipatie aan te moedigen, zoals toeslagen voor werkzoekenden, voor mobiliteit, en
om minder bevoorrechte of oudere werknemers te stimuleren om op de arbeidsmarkt te
blijven. Het fonds mag geen passieve sociale beschermingsmaatregelen financieren. Steun is
niet beschikbaar voor bedrijven, maar slechts voor individuele werknemers. Het fonds mag
niet gebruikt worden ter financiering van de herstructurering van bedrijven en sectoren en
alleen lidstaten kunnen aanvragen indienen. Het fonds kan maximaal EUR 500 miljoen
bevatten. Het fonds zal op 1 januari 2007 inwerking treden en loopt automatisch af op 31
december 2013.
Nederlandse opstelling
Nederland kan instemmen met de instelling van het Europees Globaliseringsfonds onder
voorwaarde dat aan het huidige compromispakket van voorwaarden wordt vastgehouden.
Toelichting
De onderhandelingen over de verordening hebben geleid tot een compromis waarbij Nederland
gepleit heeft voor strikte criteria, met aandacht voor gelijke toegang, beperking van de
besteding tot activerende arbeidsmarktmaatregelen, het voorkomen van financiering van
---
Ons kenmerk
herstructurering van bedrijven of sectoren en een einddatum voor het fonds in 2013. Wat
Nederland betreft kan dan ook niet of nauwelijks worden afgeweken van het op tafel liggende
voorstel omtrent het minimum aantal ontslagen, de tijdsduur waarin deze hebben
plaatsgevonden, de vermelding van een datum waarop het fonds automatisch afloopt, de
bestedingsdoelen en de cofinancieringsgraad (financiering uit het fonds ten opzichte van
financiering uit het nationaal budget). De cofinancieringsgraad was in het oorspronkelijke
voorstel 50%. Nederland heeft zich hard gemaakt voor een lager percentage. Er ligt nu een
voorstel voor 45%.
Agendapunt: Groenboek arbeidsrecht
Aard van de bespreking: presentatie van de Commissie en gedachtewisseling
Het Groenboek staat geagendeerd voor een presentatie van de Commissie en een eerste
uitwisseling van standpunten.
Commissievoorstel
Het Groenboek Arbeidsrecht wordt 22 november verwacht en heeft tot doel een publieke
discussie over de toekomst van het arbeidsrecht in relatie tot flexicurity tot stand te brengen.
Lidstaten en andere belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld om een aantal vragen
op het terrein van arbeidsrecht te beantwoorden.
Naar verwachting zullen in het Groenboek vragen gesteld worden in het licht van de noodzaak
tot flexibilisering van het arbeidsrecht, transities in werk, minimale bescherming van
arbeidsvoorwaarden van werkenden, verdeling van verantwoordelijkheden in driehoeksrelaties
en daarbij de status van uitzendkrachten, eenduidige definitie van het begrip werknemer en
harmonisatie van het nationale arbeidsrecht in de lidstaten.
De Commissie zal aan de hand van de uitkomsten in het voorjaar van 2007 een mededeling
publiceren.
Nederlandse opstelling
Nederland ziet het Groenboek Arbeidsrecht met belangstelling tegemoet. Voorkeur wordt
gegeven aan een analytisch paper dat de basis kan vormen voor het formuleren van algemene
principes en handvatten kan bieden voor de vormgeving van nationaal beleid.
Nederland is van mening dat het goed is dat er in een breder perspectief wordt nagedacht over
de relatie van het nationale arbeidsrecht van de lidstaten tot meer flexicurity in Europa.
Nederland is echter geen voorstander van het op Europees niveau formuleren van één definitie
van het begrip werknemer, het harmoniseren van de nationale arbeidsrechtelijke systemen en
het bewerkstellingen van een Europese standaard voor minimale bescherming van werkenden.
Nederland onderschrijft de noodzaak tot meer en betere samenwerking tussen
arbeidsinspecties van verschillende lidstaten om op die manier arbeidsrechtelijke regels beter
te kunnen handhaven.
---
Ons kenmerk
Agendapunt: Fatsoenlijk werk
Aard van de bespreking: aanname raadsconclusies
Het Finse Voorzitterschap wil met de raadsconclusies steun geven aan de Mededeling van de
Europese Commissie "Promoting decent work for all. The EU contribution to the
implementation of the decent work agenda in the world".
Raadsconclusies
In de Raadsconclusies geeft de Raad aan dat de promotie van werkgelegenheid, sociale cohesie
en `decent work for all' op de Europese agenda staat. De Decent Work Agenda van de
internationale arbeidsorganisatie (ILO), die gebaseerd is op de integrale benadering over
productief en zelf gekozen werk en volledig respect voor arbeidsrechten, en de fundamentele
arbeidsnormen, sociale dialoog en sociale bescherming en gelijkheid onderschrijft, is in lijn
met de waarden en principes van de Europese Unie.
De Raad benadrukt tevens het belang van het promoten van de Decent Work Agenda over de
gehele wereld om de leef- en werkcondities voor een ieder te verbeteren, en geeft aan dat dit
een sterke dialoog en samenwerking tussen en met relevante internationale organisaties vereist,
zoals onder andere de VN en de ILO.
Het is van belang dat er een grote betrokkenheid bestaat van de sociale partners, het
bedrijfsleven en de gemeenschap bij de initiatieven gerelateerd aan fatsoenlijk werk.
Over de concept-Conclusies is inmiddels overeenstemming bereikt in de drie betrokken
raadswerkgroepen: sociale vraagstukken, handel en ontwikkelingssamenwerking.
Nederlandse opstelling
Nederland steunt de actieve bevordering en promotie van de Decent Work Agenda en kan
instemmen met de concept Conclusies van de Raad.
Toelichting
De Decent Work Agenda vormt een nadere invulling van de fundamentele arbeidsnormen,
zoals vastgesteld door de ILO. Dit zijn de minimale rechten waar elke werknemer recht op
heeft: geen kinderarbeid, geen dwangarbeid, geen discriminatie, recht om een vakbond op te
richten of daar lid van te zijn en recht op collectieve onderhandeling. Fatsoenlijk werk omvat
daarnaast het belang van sociale bescherming, sociale dialoog en gelijke kansen; tevens
kernwaarden van Nederland en de EU. Er wordt in de Mededeling verwezen naar de
conclusies van de Wereldcommissie inzake de sociale dimensie van globalisering en de
conclusies van de VN World Summit in 2005.
---
Ons kenmerk
Agendapunt: Antwoord op de uitdagingen van globalisering en demografische
veranderingen
Documenten:
a) Vergroten van de productiviteit en meer en betere banen, met inbegrip van
mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt (opinie van het
werkgelegenheidscomité (EMCO))
b) Commissie mededeling over de demografische toekomst van Europa: van
uitdaging naar kans (opinie van het Sociaal Beschermingscomité ( SPC))
Aard van de bespreking: vaststelling van opinies
Naar aanleiding van de Commissiemededeling demografie hebben EMCO en SPC een opinie
opgesteld.
Opinies
De EMCO-opinie stelt vast dat er op korte termijn sprake is van een trade-off tussen de
Lissabon-doelstellingen van een hogere productiviteitsgroei en meer (vooral laaggeschoolde)
inactieven naar de arbeidsmarkt geleiden. Een keus voor eerstgenoemde houdt in dat 30
miljoen mensen in Europa aan de kant blijven staan, een keus voor laatstgenoemde betekent
dat de productiviteitsgroei achterblijft. Met het oog op trends als vergrijzing en globalisering is
geen van beide opties houdbaar. De opinie zoekt naar wegen beide doelen gelijktijdig te
verwezenlijken. Naast het creëren van de juiste randvoorwaarden (degelijk macrobeleid en
open, competitieve markten) dienen, om in- en doorstroom op de arbeidsmarkt te bevorderen,
overheid en sociale partners, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, in te zetten op
scholing, sociale innovatie, meer flexibele werkomstandigheden en tijden en het lonend
maken van werkaanvaarding en het doorstromen naar een betere baan. Tevens dient de
ontwikkeling van de markt voor persoonlijke dienstverlening ter hand te worden genomen.
De SPC-opinie verwelkomt de analyse in de Commissiemededeling over demografie, maar
vraagt daarbij naast de economische ook aandacht voor sociale en culturele aspecten,
waaronder het belang van gendergelijkheid bij flexicurity, actieve insluiting van mensen met
een afstand tot de arbeidsmarkt, bestrijding van jeugdwerkloosheid en voortijdig
schoolverlaten en het blijvend belang van de pensioendoelstellingen. Het SPC verwelkomt het
voornemen van het komend Duits voorzitterschap om verder te gaan met het onderwerp
demografie en zal daarbij samenwerken met andere relevante partijen, waaronder het
Werkgelegenheidscomité (EMCO) en het Economisch Beleidscomité (EPC).
Nederlandse opstelling
Nederland kan instemmen met beide opinies. Demografische veranderingen vragen om een
aanpak op economisch, werkgelegenheids- en sociaal terrein. Juist om die reden is Nederland
blij met de voorgenomen samenwerking tussen EMCO en SPC op dit onderwerp. Nederland
---
Ons kenmerk
benadrukt dat het opwaarts potentieel van een belangrijk deel van de laaggeschoolde
werknemers laag is; beleid gericht op onderkant van de arbeidsmarkt blijft daarom
onverminderd van belang. Sociale innovatie is een thema dat nadere uitwerking / studie
verdient.
Toelichting
Op 12 oktober is de Commissiemededeling over demografie verschenen. In haar mededeling
stelt de Commissie dat de lidstaten de problematiek van een krimpende beroepsbevolking en
een vergrijzende bevolking aan kunnen. Middelen daartoe zijn bevordering van demografische
verjonging, meer werkgelegenheid en een langer werkzaam leven, een hogere productiviteit,
integratie van migranten en houdbare overheidsfinanciën. De vijf terreinen waarop concrete
actie mogelijk is, zijn 1) balans in de combinatie van werk, gezin en privéleven 2) verbetering
van de werkmogelijkheden voor ouderen 3) benutting van de bijdrage van zowel oudere als
jongere werknemers aan productiviteit en concurrentievermogen 4) gebruik maken van het
positieve effect van migratie voor de arbeidsmarkt en 5) zorgen voor houdbare
overheidsfinanciën. Verder kondigt de Commissie aan dat tweejaarlijks een demografieforum
wordt gehouden om de beste oplossingen voor het vergrijzingsbeleid uit te wisselen en het
beeld te bestrijden dat de vergrijzing een bedreiging voor economische en sociale welvaart is.
In 2007 zullen beide comités gezamenlijk de bestudering van het onderwerp demografie
voortzetten.
Agendapunt: Herziening van de implementatie door de lidstaten en de EU-instellingen
van het Bejing Platform for Action
Aard van de bespreking: aanname raadsconclusies
Voorzitterschapvoorstel
Sinds 1999 ontwikkelen de EU- lidstaten kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren op een van
de 12 terreinen van het Beijing Platform for Action. Het Finse voorzitterschap heeft 3
indicatoren ontwikkeld op het terrein van institutionele mechanismen, te weten:
1. Status van de verantwoordelijkheid van de overheid in het bevorderen van gendergelijkheid
2a. Aantal personeelsleden in het orgaan gericht op gendergelijkheid van de overheid
2b. Aantal personeelsleden in het onafhankelijk orgaan voor het bevorderen van de gelijke
behandeling van vrouwen en mannen
3. Gender mainstreaming
Het Finse Voorzitterschap heeft deze indicatoren niet alleen ontwikkeld, maar ook toegepast
voor een benchmarkt van de 25 EU-lidstaten. De uitkomsten van dit onderzoek zijn bij de
raadsconclusies gevoegd als bijlage.
10
Ons kenmerk
Nederlandse opstelling
Nederland kan met de voorgestelde indicatoren instemmen. Nederland meent dat het aantal
personeelsleden een aardig beeld geeft van de verschillen in inzet tussen de verschillende
lidstaten ( hoewel dit uiteraard nog niets zegt over de adequaatheid) .
Agendapunt: mannen en gendergelijkheid
Aard van de bespreking: aanname raadsconclusies
Raadsconclusies
De concept-conclusies gaan onder andere in op het belang van de gelijke verdeling van arbeid
en zorg tussen mannen en vrouwen, op de nog steeds bestaande hardnekkige
beloningsverschillen en op de verschillen in gezondheidsrisico's tussen mannen en vrouwen.
De Raad concludeert dat er meer aandacht zou moeten zijn voor de wijze waarop mannen
betrokken kunnen worden in het proces van gendergelijkheid en het belang hierbij van het
kijken naar behoeften van zowel vrouwen als mannen. Ook geeft de Raad aan dat hierbij
verder gekeken moet worden dan naar het thema combinatie van zorg en arbeid.
Nederlandse opstelling
Nederland kan instemmen met de conceptconclusies
Agendapunt: Geamendeerd voorstel voor een besluit van het EP en de Raad voor de
periode 2007-2013 van het programma "Geweldsbestrijding (DAPHNE III)" als deel van
het algemene programma "Fundamentele rechten en justitie"
Aard van de bespreking
De Raad zal indien mogelijk proberen een politiek akkoord te bereiken over het Daphne III
programma. De rechtsbasis voor dit voorstel is artikel 152 EG. Besluitvorming vindt plaats bij
gekwalificeerde meerderheid in de Raad en co-decisie met het Europese Parlement.
Het Europese Parlement heeft zich in september j.l. in eerste lezing uitgesproken.
Voorzitterschapvoorstel
De voorstellen met betrekking tot het Daphne programma vloeien voort uit de bepaling uit het
Handvest Grondrechten betreffende lichamelijke integriteit. Programmatisch is het een
voortzetting van het nu lopende Daphne-II programma. Concreet beoogt het programma:
· geweld in al zijn vormen (seksueel, psychologisch en fysiek), hetzij in het private dan wel
het publieke domein aan te pakken door slachtoffers en in het bijzonder risicogroepen
(kinderen, jonge mensen, vrouwen) te ondersteunen;
· het maatschappelijk middenveld actief op dit terrein bij te staan en aan te moedigen;
· de onder de Daphne programma's verkregen resultaten te verspreiden;
· de positieve uitkomsten van behandelingstrajecten voor slachtoffers te identificeren.
---
Ons kenmerk
Nederlandse opstelling
Nederland kan instemmen met het huidige voorstel. Nederland staat kritisch tegenover het
voorstel van het Voorzitterschap voor een apart Europees Jaar tegen Geweld; het had graag
gezien dat initiatieven tegen geweld zouden aanhaken bij de grote campagne bestrijding
geweld tegen vrouwen, inclusief huiselijk geweld, die de Raad van Europa in november 2006
heeft gelanceerd. Nederland is voor het creëren van gelijke kansen voor alle organisaties om
middelen aan te vragen. Nederland kan instemmen met het voorgestelde budget van 116.85
miljoen EUR.
Agendapunt: Voorstel voor een richtlijn van het EP en de Raad ter verbetering van de
overdraagbaarheid van aanvullende pensioenen
Aard van de bespreking: Voortgangsrapport en politiek debat
In de Raad zal een politiek debat plaatsvinden over de majeure nog openstaande punten in de
richtlijn. De rechtsbasis van het voorstel wordt gevormd door de artikel 42 en 94 EG. De Raad
besluit met eenparigheid van stemmen en co-decisie met het EP.
Voorzitterschapvoorstel
Het voorstel van het voorzitterschap dat thans voorligt, zal als basis dienen voor debat. Als
leidraad voor het debat heeft het Voorzitterschap drie vragen geformuleerd, die naar de mening
van de ministers vragen over 1) de focus op vestigingrechten en het behoud van
pensioenrechten door middel van een eerlijke behandeling van slaperrrechten, 2) het ontbreken
van bepalingen voor waardeoverdracht in de richtlijn, 3) de ruimte om de nationale stelsels aan
te passen aan de nieuwe regels door de combinatie van een lange overgangsperiode en de
voorgestelde uitzonderingen op de richtlijn.
Nederlandse opstelling
Nederland kan instemmen met het voortgangsverslag. De vragen zullen beantwoord worden
langs de lijnen van het staand Nederlands beleid. Meer specifiek neemt Nederland de volgende
standpunten in:
- Nederland is van mening dat eerlijke behandeling van slaperrechten wenselijk is. Dit staat
echter niet gelijk aan indexatie. Nederland kan niet akkoord gaan met een
indexatieverplichting voor de slaperrechten in de richtlijn.
- Nederland is tevreden over het schrappen van het recht op waardeoverdracht (art. 6) uit het
richtlijnvoorstel. Dit is conform de motie Omtzigt c.s. die de regering opdraagt een
communautair recht op overdraagbaarheid van pensioenrechten te voorkomen. Het schrappen
van dit artikel kreeg de steun van het overgrote deel van de lidstaten.
- Nederland vindt dat de reikwijdte van de richtlijn niet verder moet worden ingeperkt.
Nederland pleit voor de ruimere reikwijdte van richtlijn 98/49/EC betreffende de bescherming
van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de
12
Ons kenmerk
Gemeenschap verplaatsen. Dit betekent dat het aantal uitzonderingen op de reikwijdte van de
richtlijn zoals in artikel 2 van het voorstel van het Voorzitterschap vermeldt, moet worden
ingeperkt. Nederland vraagt zich daarnaast af of de lange invoeringstermijn in alle gevallen
nodig is en de betekenis van de richtlijn daarmee nog verder onnodig wordt verkleind.
Toelichting
Het doel van het oorspronkelijke Commissievoorstel van oktober 2005 is het wegnemen van
belemmeringen op het terrein van de aanvullende pensioenregelingen voor het vrije verkeer
van werknemers
Met deze richtlijn wilde de Commissie deelnemers aan bedrijfspensioenregelingen het recht
geven hun opgebouwde rechten in regelingen mee te nemen naar een nieuwe werkgever. Dit is
geen verplichting, maar een vrijwillige keuze. Indien een werknemer van dit recht gebruik wil
maken, schrijft de richtlijn voor welke algemene normen in dat geval gelden voor zowel de
waardering van rechten als voor de administratieve handelingen (artikel 6). Om het wisselen
van baan niet te ontmoedigen, ook een belangrijke doelstelling van de Lissabonstrategie, zijn
minimumnormen gesteld inzake wacht- en vestigingsperiode en minimumleeftijd (artikel 4). In
artikel 5 wordt bepaald dat Lidstaten maatregelen nemen die toezien op een "eerlijke
aanpassing" van de slaperrechten.
De onderhandelingen verlopen moeizaam. Oorzaak hiervan is de diversiteit in pensioenstelsels
in de 25 lidstaten, die maakt dat een eenvoudige bepaling voor iedere lidstaat iets anders
betekent.
Agendapunt: Voorstel voor een verordening van het EP en de Raad voor de
toepassingsverordening bij Verordening No. 883/2004 over de coördinatie van sociale
zekerheidssystemen
Aard van de bespreking: Gedeeltelijke algemene oriëntatie
De Raad zal streven naar besluitvorming over het voorstel betreffende Titel III, hoofdstuk 4,
van de toepassingsverordening van de Raad en het EP inzake de coördinatie van sociale
zekerheidstelsels. De rechtsbasis van het voorstel wordt gevormd door de artikelen 42 en
308 EG (maatregelen op het gebied van sociale zekerheid en onvoorziene gevallen). De Raad
besluit met eenparigheid van stemmen. Er is co-decisie met het EP.
Voorzitterschapvoorstel
De toepassingsverordening volgt de indeling van de inhoudelijke, materiële verordening en
bestaat uit vijf titels met bepalingen. Nu ligt hoofdstuk 4 van Titel III voor die invaliditeits-,
ouderdoms en nabestaandenpensioenen betreft. Het gaat dan voor Nederland om de Algemene
Ouderdomswet (AOW), de Algemene Nabestaandenwet (ANW) en de Wet Werk en Inkomen
naar Arbeidsvermogen (WIA). Een nieuwe bepaling in de toepassingsverordening betreft
artikel 52, waarin maatregelen zijn opgenomen ter bespoediging van de vaststelling van de
uitkeringen.
13
Ons kenmerk
Annex II bevat een notulenverklaring van Oostenrijk en Spanje bij de mogelijkheid die artikel
46 biedt aan een EU-burger die pensioen heeft opgebouwd in een of meerdere lidstaten om een
deel van dit opgebouwde pensioen in één of meer lidstaten niet aan te vragen. Oneigenlijk
gebruik van deze bepaling kan ertoe leiden dat een EU-burger sociale voordelen geniet in de
lidstaat waar hij nu woonachtig is, omdat zijn pensioenuitkering beneden het minimum niveau
is. Oostenrijk en Spanje willen nationale maatregelen kunnen nemen ter voorkoming van
oneigenlijk gebruik van deze bepaling. Nederland en Duitsland zijn dezelfde mening
toegedaan en steunen daarom de verklaring.
Nederlandse opstelling
Nederland kan instemmen met de voorstellen betreffende de toepassingsverordening inzake de
coördinatie van sociale zekerheidstelsels. Nederland steunt de notulenverklaring. Hiermee
kunnen eventuele problemen voor Nederland ook worden voorkomen.
Toelichting
De sociale zekerheidspositie van migrerende werknemers binnen de EU wordt geregeld door
twee verordeningen, waarvan een de materiële bepalingen bevat en de andere de
uitvoeringsbepalingen hiervan. In 1998 is de Commissie een groot project gestart om beide
verordeningen te moderniseren en te vereenvoudigen. Het voorstel van de
toepassingsverordening heeft betrekking op de vereenvoudiging en verbetering van de
uitvoeringsprocedures, in verband met de inwerkingtreding van de nieuwe materiële
Verordening (EG) 883/04. Deze materiële verordening wordt pas toepasbaar wanneer een
nieuwe toepassingsverordening in werking is gesteld.
Onder Oostenrijks voorzitterschap zijn de eerste twee titels van de Toepassingsverordening
vastgesteld. De tekst kan pas definitief worden vastgesteld wanneer de onderhandelingen over
het volledige voorstel van vijf titels zijn afgerond. De verwachting is dat dit niet voor eind
2007 het geval zal zijn. Daarna moet het EP een oordeel over de tekst uitspreken. Dit betekent
dat de nieuwe verordeningen niet voor 1 januari 2009 toepasbaar zullen worden.
Agendapunt: Voorstel voor een Verordening voor de wijziging van Verordening (EG) No
883/04 over de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels en ter vaststelling van Annex XI
Aard van de bespreking: Gedeeltelijke algemene oriëntatie
De Raad zal streven naar besluitvorming over een voorstel van de Raad en het EP tot wijziging
van Verordening (EG) 883/04 inzake de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels ter
vaststelling van Annex XI, behorend bij deze Verordening. De rechtsbasis van het
voorstel vormen de artikelen 42 en 308 EG (maatregelen op het gebied van sociale zekerheid
en onvoorziene gevallen). De Raad besluit met eenparigheid van stemmen. Er is co-decisie
met het EP.
14
Ons kenmerk
Inhoud
Het voorstel tot wijziging van Verordening 883/04 betreft de inschrijvingen van lidstaten op
Annex XI bij deze Verordening, alsmede een aantal wijzigingen van bepalingen van deze
Verordening. In de Annex hebben de lidstaten bepalingen opgenomen om de toepassing van de
Verordening binnen hun nationale wetgeving mogelijk te maken. De nu voorliggende
inschrijvingen zijn gerelateerd aan de categorieën uitkeringen die in Titel III, hoofdstuk 4 zijn
opgenomen; Nederland heeft toepassingsbepalingen voor de Algemene Ouderdomswet
(AOW), de Algemene Nabestaandenwet (ANW) en de Wet Werk en Inkomen naar
Arbeidsvermogen (WIA) op Annex XI ingeschreven.
Nederlandse opstelling
Nederland kan instemmen met het voorstel voor wijziging van Annex XI, behorend bij
Verordening (EG) 883/04.
Toelichting
Zie vorig agendapunt.
Agendapunt: Diversen
De Raad zal kennis nemen van:
1) een rapportage van het werkgelegenheidscomité (EMCO) over de examens van de
werkgelegenheidshoofdstukken in de Nationale Hervormingsprogramma's. De nadruk bij dit
examen lag op de thema's: onderkant van de arbeidsmarkt, flexicurity en leven lang leren voor
oudere werknemers. Over de uitkomst van deze landenexamens heeft het EMCO een bijdrage
opgesteld ter attentie van de Raad.
2) een mondelinge rapportage van de voorzitter van het SPC, de heer Mulherin, over de sociale
diensten van algemeen belang. Naar verwachting zal de SPC-voorzitter melding maken van de
consultatie over sociale diensten van algemeen belang, welke medio september is gestart. De
Commissie heeft hiertoe, in samenspraak met het SPC, medio september een vragenlijst
opgesteld ter consultatie van lidstaten, sociale partners en andere stakeholders. De deadline
voor beantwoording van de vragen is 3 januari 2007.
15
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid