Productschap Diervoeder

17/11/2006

Bestendig zetmeel in snijmaïs, bron van onduidelijkheid

In 2007 wordt een vernieuwd DVE/OEB systeem geïntroduceerd. Dan wordt ook de schatting van het aandeel bestendig zetmeel in snijmaïs wezenlijk verbeterd. De huidige CVB-berekeningswijze voor bestendig zetmeel komt dan te vervallen. Blgg en CVB zullen hun werkwijzen, die nu nog van elkaar verschillen, volgend jaar zo goed mogelijk op elkaar afstemmen.

Wat is bestendig zetmeel?

Wanneer een koe een rantsoen met zetmeelrijke voedermiddelen krijgt, komt na de voeropname het zetmeel eerst in de pens. De micro-organismen in de pens breken een deel van het zetmeel af: dit is het onbestendige zetmeel. Een ander gedeelte ontsnapt aan de pensafbraak; dit is het bestendige zetmeel. Bestendig zetmeel wordt in de dunne darm door diereigen enzymen afgebroken tot glucose en levert zo een grotere bijdrage aan de glucosevoorziening dan het onbestendige zetmeel.

Als de zetmeelvertering in de dunne darm niet volledig is, bereikt het restant de dikke darm. Ook daar zijn micro-organismen aanwezig die het zetmeel afbreken. Dit levert kwantitatief echter niet veel energie op voor de koe.

Voor de productie en de gezondheid van de koeien is het van groot belang om rantsoenen samen te stellen die zo goed mogelijk aansluiten bij de specifieke nutriëntenbehoeften van de koe in een bepaald lactatiestadium. Het is daarom van groot belang om te weten hoeveel zetmeel en welk type zetmeel aanwezig is in het voer.

Welk gedeelte van het zetmeel onbestendig is en welk gedeelte bestendig, varieert per voedermiddel. Snijmaïs is één van de belangrijkste zetmeelrijke voedermiddelen in melkveerantsoenen. De zetmeelbestendigheid ervan neemt toe naarmate de kolf verder is afgerijpt.

Hoe bepaal je de zetmeelbestendigheid?

De referentiemethode om de zetmeelbestendigheid te bepalen is de zogenaamde nylon zakjesmethode, waarbij de afbraak van voedermiddelen in nylon zakjes in de pens wordt onderzocht.

Circa 10 jaar geleden heeft het CVB aan de hand van een dataset van snijmaïsmonsters die in de pens waren onderzocht, een formule afgeleid waarmee de zetmeelbestendigheid werd geschat aan de hand van het zetmeelgehalte in een snijmaïsmonster. De formule gaat er vanuit dat het percentage bestendig zetmeel gelijk is aan percentage totaal zetmeel in de droge stof. Dat wil zeggen dat voor snijmaïs met een zetmeelgehalte van 30% een bestendigheid van 30% wordt aangehouden; voor snijmaïs met een zetmeelgehalte van 35% is de bestendigheid 35%, enzovoort. Dat deze formule niet erg nauwkeurig is, is al langer bekend.

Ongeveer 3 jaar geleden heeft het Blgg een nieuwe methode ontwikkeld voor het berekenen van de hoeveelheid bestendig zetmeel. Daarvoor heeft men een aantal nieuwe snijmaïsmonsters in nylon zakjes onderzocht. Tevens werd in het laboratorium de "gasproductie" bestudeerd in de zogenaamde gasproductietest. Hierbij wordt een heel kleine hoeveelheid snijmaïs gemengd met penssap; de pensmicroben breken de snijmaïs gedeeltelijk af, waarbij gas wordt gevormd. In de laboratoriumopstelling wordt het verloop van de gasproductie gemeten waardoor een indruk wordt gekregen van de voerafbraak in de pens.

Het Blgg berekent de zetmeelbestendigheid van snijmaïs met een formule waarin een aantal chemische kenmerken en kengetallen uit de gasproductietest voorkomen. Doordat alle factoren in deze formule met de NIRS techniek kunnen worden bepaald, is het mogelijk van alle individuele praktijkmonsters de hoeveelheid bestendig zetmeel te bepalen. De methode van Blgg geeft dan ook meer inzicht in de variatie van de bestendigheid dan bovenstaande berekening volgens CVB.

Gerapporteerde gehalten voor bestendig zetmeel

De hoeveelheid bestendig zetmeel die het Blgg op grond van bovenstaande werkwijze op de uitslagformulieren vermeldt, ligt duidelijk lager dan het gehalte dat kan worden berekend met de CVB formule.

Er zijn mengvoerbedrijven die bestendig zetmeel van Blgg gebruiken in de advisering en er zijn ook mengvoerbedrijven van mening dat het door Blgg gerapporteerde gehalte te laag is. Het bestendig zetmeelgehalte wordt door de betreffende bedrijven -naar eigen inzicht- naar boven toe bijgesteld. Dat dit leidt tot onduidelijkheid en verwarring is duidelijk.

Vervolgens heeft de Animal Sciences Group (ASG) samen met Praktijkonderzoek Plant & Omgeving (PPO) begin 2006 in een aantal bijeenkomsten de resultaten van nieuw snijmaïsonderzoek gepresenteerd. Daarbij zijn ook adviezen afgegeven met betrekking tot de hoeveelheid te voeren bestendig zetmeel. Deze gehalten zijn gebaseerd op de bovengenoemde CVB formule, en niet op de werkwijze van het Blgg. Het gevolg hiervan is dat de gehalten aan bestendig zetmeel op het uitslagformulier niet sporen met de door ASG aangegeven adviesnorm.

Hoe kan de ontstane onduidelijkheid worden opgelost?

Dat het zeer wenselijk is dat er eenduidigheid komt in de waardering van de zetmeelbestendigheid van snijmaïs, behoeft geen betoog. Een delegatie van de CVB werkgroep Ruwvoederwaardering heeft in een bespreking met het Blgg de mogelijkheden daartoe onderzocht.

De conclusie was dat het oplossen van de ontstane onduidelijkheid zorgvuldig moet gebeuren en -daardoor- ook tijd vergt.

Wat gaat er concreet gebeuren?

* Blgg hanteert bij de analyse van snijmaïsmonsters uit 2006 dezelfde werkwijze als in voorgaande jaren. Dit betekent dat het gerapporteerde gehalte aan bestendig zetmeel in veel gevallen lager zal liggen dan het te berekenen gehalte volgens de CVB-formules, wat kan betekenen dat de mengvoerindustrie in rantsoenberekeningen met correcties zal werken.
* In maart 2007 introduceert het CVB een vernieuwd DVE/OEB systeem. Hierin zijn wezenlijke verbeteringen in de schatting van het aandeel bestendig zetmeel meegenomen.

* Voor snijmaïsmonsters van de oogst in 2007 streven CVB en Blgg er naar dat de werkwijzen volledig op elkaar zijn afgestemd zodat het volledig eenduidig en duidelijk is welk aandeel van het maïszetmeel bestendig is en welk aandeel onbestendig.