Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Wetsvoorstel 30463 periodieke registratie

Kamerstuk, 17-11-2006

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG

MEVA/BO-2730464

17 november 2006

U hebt verzocht om een reactie op de brief van de KNMG d.d. 6 november 2006 (ref. nr. DvM/06-11214). Daarin stelt de KNMG dat de oplossing zoals verwoord in mijn brief aan uw Kamer d.d. 31 oktober 2006 (kenmerk WJZ/SWW-2724654) vragen oproept.

De KNMG stelt dat uit mijn brief van 31 oktober jl. kan worden afgeleid dat ook personen die nooit in het betreffende BIG-register ingeschreven hebben gestaan, gerechtigd zouden zijn om de aanduiding "arts, niet praktiserend" te gebruiken. De KNMG vindt dit niet wenselijk en stelt voor om toch een aparte wettelijke regeling te creëren op basis waarvan het gebruiken van de aanduiding "arts, niet praktiserend" wordt voorbehouden aan personen die ooit in het desbetreffende BIG-register ingeschreven hebben gestaan.

Ik begrijp de redenering van de KNMG, maar ben van mening dat ik het verzoek niet moet honoreren. In mijn bovengenoemde brief heb ik gesteld dat uit de aanduiding "arts, niet praktiserend" duidelijk blijkt dat het iemand betreft die geen praktijk uitoefent en die geen bevoegdheden heeft om voorbehouden handelingen te verrichten. Gelet op het doel van het verbod om een op een titel gelijkende benaming te gebruiken, namelijk om te voorkomen dat patiënten misleid door onterecht titelgebruik voorbehouden handelingen ondergaan, achtte ik het daarom goed verdedigbaar dat het gebruik van de aanduiding "arts, niet praktiserend" niet in strijd komt met dit verbod. Dit geldt zowel voor artsen waarvan de registratie in het register is doorgehaald als voor derden. De erkenning dat "arts niet praktiserend" geen op een titel gelijkende bepaling vormt, kan immers niet enkel voor in het register doorgehaalde artsen gelden. Het heeft een generieke werking. Dit heeft tot gevolg dat de conclusie die de KNMG trekt juist is.

Het gaat mij echter te ver een wettelijke regeling te treffen, op grond waarvan slechts artsen, bij wie de registratie is doorgehaald de aanduiding "arts, niet praktiserend" mogen gebruiken. Ik voorzie in de eerste plaats geen problemen. Daarnaast acht ik het belang dat met een dergelijke regeling wordt gediend, niet in verhouding staan met de inzet van het huidige Kabinet om wetgeving en daarmee samenhangende administratieve lasten tot het strikt noodzakelijke te beperken.

Ik acht het dan ook niet nodig in de Wet BIG te regelen dat slechts artsen,
waarvan de registratie in het BIG-register is doorgehaald, de aanduiding "arts, niet praktiserend" mogen gebruiken.

De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

H. Hoogervorst