17 november 2006
Mishandeling en het humanitair oorlogsrecht
In het Derde Verdrag van Genève staat beschreven op welke bescherming
en behandeling krijgsgevangenen recht hebben. De hoofdregel is dat
krijgsgevangenen te allen tijde humaan moeten worden behandeld. Geweld
en wreedheid tegen gevangenen, zoals foltering en vernedering, is
verboden.
Een krijgsgevangene hoeft bij ondervraging alleen voor- en achternaam,
geboortedatum, rang en legernummer te geven. Zo kan hij worden
geregistreerd en weet men dat hij krijgsgevangen is gemaakt. Andere
vragen mogen wel worden gesteld, maar iedere vorm van marteling, druk
of dwang om de gevangene te laten antwoorden is hierbij strikt
verboden.
In het Derde Verdrag is een aantal handelingen opgenomen die, wanneer
zij worden begaan tegen krijgsgevangenen, ´ernstige inbreuken op het
verdrag´ opleveren. Het gaat dan ondermeer om de volgende handelingen:
het opzettelijk doden, martelen of onmenselijk handelen van
krijgsgevangenen
het opzettelijk veroorzaken van hevig lijden, ernstig lichamelijk
letsel of ernstige schade aan de gezondheid.
Om naleving van de regels af te dwingen is er in het Verdrag een
aantal verplichtingen voor de lidstaten opgenomen. Lidstaten dienen in
hun nationale wetgeving effectieve bepalingen op te nemen om personen
te kunnen vervolgen en te bestraffen, indien ze ´ernstige inbreuken´
op het Verdrag hebben gepleegd of daartoe opdracht hebben gegeven.
Verder zijn lidstaten verplicht verdachten van het (aanzetten tot)
plegen van ernstige inbreuken op te sporen en voor de nationale
rechter te brengen.
Over de verantwoordelijkheid van de meerderen voor het gedrag van een
ondergeschikte:
Artikel 86 van het Eerste Protocol bij de Verdragen van Genève:
Het feit dat een inbreuk op de Verdragen of dit Protocol is begaan
door een ondergeschikte ontheft zijn meerderen niet van hun
strafrechtelijke, onderscheidenlijk disciplinaire
verantwoordelijkheid, naar gelang van de omstandigheden, wanneer die
meerderen wisten, of over inlichtingen beschikten waardoor zij onder
de omstandigheden van dat ogenblik konden begrijpen, dat hij een
zodanige inbreuk beging of op het punt stond te begaan, en wanneer zij
niet alle praktisch uitvoerbare maatregelen die in hun vermogen lagen,
hebben getroffen om de inbreuk te voorkomen of tegen te gaan.
Artikel 87 van het Eerste Protocol bij de Verdragen van Genève:
1. De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partij bij het conflict
dienen de militaire commandanten te verplichten om met betrekking tot
de leden van strijdkrachten, die onder hun bevel staan, en andere
personen, waarover zij zeggenschap uitoefenen, inbreuken op de
Verdragen en dit Protocol te voorkomen, alsmede, indien nodig, deze te
doen ophouden en aan de bevoegde autoriteiten voor te leggen.
3. De Hoge Verdragsluitende Partijen en de partij bij het conflict
dienen iedere commandant die weet dat ondergeschikten of andere
personen onder zijn zeggenschap op het punt staat een inbreuk op de
Verdragen of dit Protocol te begaan of een dergelijke inbreuk hebben
begaan, te verplichten tot het ondernemen van de nodige stappen ter
voorkoming van zodanige schendingen van de Verdragen of dit Protocol
en, indien daartoe aanleiding toe is, tot het aanvangen van een
disciplinaire of strafrechtelijke procedure tegen degenen die die
akten hebben geschonden.
Onder het Statuut van het Internationale Strafhof van 1998 is een
militaire leidinggevende verantwoordelijk voor schendingen waarvan hij
wist of had moeten weten, onder de omstandigheden van dat moment, dat
ze werden gepleegd door ondergeschikten. Een leidinggevende is
verantwoordelijk wanneer hij niet alle mogelijke stappen heeft
ondernomen om schendingen van het oorlogsrecht, die een ondergeschikte
beging of op het punt stond te begaan, te voorkomen en te stoppen. Ook
is een leidinggevende verantwoordelijk wanneer hij begane schendingen
niet rapporteert aan de bevoegde autoriteiten.
Het Nederlandse Rode Kruis