Bijgaand ontvangt u opnieuw het persbericht "Armoedebericht 2006" met in de technische toelichting een correcte link naar de publicatie.

Centraal Bureau voor de Statistiek Sociaal en Cultureel Planbureau Persbericht
PB06-108
16 november 2006

Armoede stijgt tot in 2005 en daalt daarna

9.30 uur

In 2004 moest 10,3 procent van de huishoudens rondkomen van een laag inkomen. Daarmee is de armoede in Nederland net als in 2003 verder toegenomen. Ramingen wijzen op een verdere stijging in 2005, maar in 2006 buigt de negatieve trend om.
Dit zijn enige conclusies uit het Armoedebericht 2006, een gezamenlijke publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).

Vanaf 2006 daalt armoede weer In 2002 hadden 596 duizend huishoudens een inkomen onder de lage- inkomensgrens. Dat is het laagste aantal sinds 1990. Het ging om 9,1 procent van alle huishoudens. Daarna is dit aandeel gestegen tot 10,3 procent in 2004. Er waren toen 674 duizend huishoudens met een laag inkomen. Ramingen - mede op basis van cijfers van het Centraal Planbureau - laten zien dat het aandeel huishoudens met een laag inkomen in 2005 toeneemt tot 11,1 procent. In 2006 is er naar verwachting een omslag en daalt dit aandeel naar 9,7 procent. In 2007 neemt het waarschijnlijk verder af tot 8,8 procent. Deze daling in armoede komt vooral door de verwachte koopkrachtverbetering van huishoudens met 65-plussers.

Gunstige ontwikkeling 65-plussers De inkomenspositie van gepensioneerden is sinds 2000 verbeterd. Het aandeel 65-plus huishoudens met een laag inkomen daalde tussen 2000 en 2004 van 12 procent naar 7 procent. Volgens ramingen zal dit in 2007 verder zijn afgenomen tot ruim 3 procent.

Eenoudergezinnen en allochtonen lopen grootste risico Eenoudergezinnen met minderjarige kinderen hebben de grootste kans op armoede. Zo hadden in 2004 vier op de tien eenoudergezinnen met minderjarige kinderen een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Ook alleenstaanden tot 65 jaar lopen een groter risico dan gemiddeld. In 2004 hadden twee op de tien van deze alleenstaanden een laag inkomen. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de persdienst van het CBS. Tel. (070) 337 44 44 Fax (070) 337 59 71 E-mail: persdienst@cbs.nl Voor meer informatie kunt u bij het SCP contact opnemen met dhr. drs. K. Paling, Tel. (070) 340 72 56 Fax (070) 340 70 44 E-mail: k.paling@scp.nl CBS/SCP Persbericht PB06-108 pagina 1 van 5

Huishoudens met een niet-westerse hoofdkostwinner springen er eveneens uit. Van hen had meer dan 30 procent te maken met een laag inkomen tegen 8 procent van de autochtone huishoudens.

Financiële problemen bij lage inkomens toegenomen
De toename van armoede in de periode 2002-2005 blijkt ook uit aanvullende indicatoren. Zo is de vermogenspositie van huishoudens met een laag inkomen tussen 2002 en 2004 verslechterd. Ruim de helft van deze huishoudens kampte in 2004 met een openstaande niet-hypothecaire schuld. In 2002 was dit nog maar bij één op de drie het geval. Ook hadden in 2005 bijna twee keer zoveel huishoudens met een laag inkomen een of meer betalingsachterstanden als in 2002.
Daarnaast is het aandeel mensen met een laag inkomen dat zelf aangeeft moeilijk rond te komen, tussen 2001 en 2005 gestegen van 27 procent naar 44 procent. Ten slotte gaven steeds meer huishoudens aan dat ze gezien hun financiële situatie schulden moesten maken. In de eerste acht maanden van 2006 is dit aantal echter niet verder gestegen.

Nieuwe SCP-grens: minder armoede, maar zelfde trend Het SCP heeft eerder dit jaar een nieuwe armoedegrens bepaald op basis van de minimaal noodzakelijke bestedingen aan voedsel, kleding, wonen, vervoer, extra ziektekosten en persoonlijke verzorging. In 2004 behoorden volgens de lage variant 650 duizend mensen (4,3 procent) tot de arme groep, en volgens de hoge variant 1 miljoen (6,7 procent). Het armoedepercentage is daarmee lager dan volgens de lage-inkomensgrens (1,4 miljoen personen; 9,4 procent), maar de trend is ook volgens deze nieuwe grens stijgend in de periode tot en met 2004. De toename begint volgens dit criterium echter al in 2002.

Technische toelichting
De gegevens hebben betrekking op huishoudens waarvan de hoofdkostwinner gedurende het gehele jaar een inkomen had. Studentenhuishoudens en de bevolking in instellingen, inrichtingen en tehuizen zijn buiten beschouwing gelaten. Voor de informatie over armoede is gebruik gemaakt van diverse statistische bronnen, waaronder het Inkomenspanelonderzoek, het Budgetonderzoek, het Consumenten Conjunctuur Onderzoek en de Europese `Survey on Income and Living Conditions'. De meeste gegevens in het Armoedebericht lopen tot en met 2004. In aanvulling hierop is op basis van gegevens van het Centraal Planbureau voor de jaren 2005-2007 een raming van de ontwikkeling van armoede gemaakt.
Voor het meten van armoede is in het Armoedebericht overwegend gebruik gemaakt van de lage-inkomensgrens. Deze grens gaat uit van de koopkracht van een bijstandsuitkering voor een alleenstaande in 1979. In dat jaar lag de koopkracht van de bijstand op het hoogste niveau (in de periode 1977-2004). De lage-inkomensgrens is geschikt voor vergelijkingen tussen verschillende huishoudenstypen en jaren, omdat zij wordt gecorrigeerd voor de omvang en samenstelling van huishoudens en voor de prijsontwikkeling. Daarnaast is in het Armoedebericht ook gebruik gemaakt van het beleidsmatig minimum. Deze beleidsmatige grens is vastgesteld op 105 procent van het CBS/SCP Persbericht PB06-108 pagina 2 van 5

sociale minimum, zoals dat geldt in de bijstand en voor het AOW-pensioen. Met behulp van deze grens kan worden vastgesteld hoeveel inkomens zich onder of rond het sociale minimum bevinden. In de tabellen van dit persbericht zijn enkele uitkomsten op basis van deze grens opgenomen. Het SCP heeft onlangs een verkenning over een alternatieve armoedegrens uitgebracht. Deze grens is gebaseerd op de bestedingen die minimaal noodzakelijk geacht kunnen worden. Er zijn twee varianten bepaald. De lage variant is gebaseerd op budget voor voedsel, kleding, wonen met daarbij de allernoodzakelijkste extra uitgaven zoals vervoer, extra ziektekosten en persoonlijke verzorging. Een iets hogere variant neemt ook de minimale kosten voor recreatie, bibliotheek, hobby, krant, tijdschrift en een huisdier mee. Ook deze grens is geschikt voor vergelijkingen in de tijd. Omdat armoede meer omvat dan een ongunstige inkomenspositie, wordt in het Armoedebericht ook verslag gedaan van aanvullende indicatoren zoals het hebben van een langdurig laag inkomen, bezittingen en schulden, betalingsachterstanden en opvattingen van de bevolking over de eigen financiële positie.

De publicatie is in elektronische vorm beschikbaar op de website van het CBS (Armoedebericht 2006) De papieren publicatie kan worden besteld via verkoop@cbs.nl (ISBN-nummer 90-357-1851-8; prijs 10,50).

CBS/SCP Persbericht PB06-108 pagina 3 van 5

Tabel 1
Armoedegrenzen voor enkele huishoudenstypen (bedrag per maand), 2004
---
Alleen- Paar Eenoudergezin staande ------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
- ------- --- -------- ----- - ------- --------------- zonder kind 1 kind 2 kinderen 1 kind 2 kinderen
---
euro
Lage-inkomensgrens 1) 860 1 170 1 430 1 610 1 140 1 290 Bijstandsniveau 2) 780 1 100 1 230 1 310 1 140 1 220 Nieuwe armoedegrens (SCP)
lage variant 750 1 030 1 260 1 420 1 000 1 140 hoge variant 3) 860 1 170 1 430 1 610 1 140 1 290
---
1) Bij hantering van deze grens is uitgegaan van het huishoudensinkomen exclusief huursubsidie. 2) Op basis van uitsluitend bijstand en eventuele kinderbijslag voor kinderen van 6-11 jaar. De beleidsmatige inkomensgrens bedraagt voor deze huishoudens 105 procent van de genoemde bedragen. 3) Voor een alleenstaande ligt de hoge variant van de SCP-grens in 2004 toevallig op hetzelfde niveau als de lage-inkomensgrens. Omdat bij beide grenzen de bedragen van de andere huishoudenstypen via dezelfde methode worden afgeleid, zijn die ook identiek. Bij hantering van de SCP-grens is uitgegaan van het huishoudensinkomen inclusief huursubsidie. Daardoor is het armoedepercentage volgens de hoge variant lager dan volgens de lage-inkomensgrens.
Bron: CBS/SCP

Tabel 2
Huishoudens met een inkomen onder lage-inkomensgrens en beleidsmatige grens, 1995-20071)
---
Huishoudens, Lage- Beleidsmatige Lage- Beleidsmatige totaal inkomensgrens grens inkomensgrens grens
---
x 1000 %
---

- -------------------- - -- 1995 6 134 953 633 15,5 10,3 1996 6 209 970 649 15,6 10,5 1997 6 331 953 644 15,1 10,2 1998 6 413 861 631 13,4 9,8 1999 6 453 835 627 12,9 9,7 2000 6 547 781 605 11,9 9,2 20002) 6 399 754 585 11,8 9,1 2001 6 480 627 560 9,7 8,6 2002 6 539 596 574 9,1 8,8 2003 6 545 641 617 9,8 9,4 20042) 6 544 674 657 10,3 10,0 20053) . . . 11,1 . 20063) . . . 9,7 . 20073) . . . 8,8 .
---
1) De Inkomensstatistiek is gereviseerd. Hierdoor zijn de cijfers uit de reeks 1995-2000 niet geheel vergelijkbaar met die uit de reeks 2000-2007.
2) Voorlopig cijfer.
3) Raming.
Bron: CBS, Inkomensstatistiek (1995-2004) en SCP (2005-2007). CBS/SCP Persbericht PB06-108 pagina 4 van 5

1. Huishoudens met een laag inkomen naar huishoudenssamenstelling, 2004* Totaal Alleenstaand, tot 65 jaar Alleenstaand, 65 jaar en ouder Paar zonder kinderen, tot 65 jaar Paar zonder kinderen, 65 jaar en ouder Paar, uitsluitend minderjarige kinderen Paar, minstens één meerderjarig kind
Eenoudergezin, uitsluitend minderjarige kinderen Eenoudergezin, minstens één meerderjarig kind
Overig meerpersoonshuishouden
0 5 10 15 20 25 30 35 40 Bron: CBS (Inkomensstatistiek) % Tabel 3
Personen in een huishouden met een inkomen onder diverse armoedegrenzen, 1995-20041)

---
Lage- Beleidsmatige Nieuwe grens (SCP) inkomensgrens grens ------------------------------------------------- Lage variant Hoge variant
---
x 1000
1995 1 860 1 240 490 1 040 1996 1 870 1 260 540 1 080 1997 1 820 1 220 530 1 040 1998 1 660 1 190 520 980 1999 1 600 1 170 520 980 2000 1 480 1 130 540 960 2000 2) 1 560 1 120 540 980 2001 1 260 1 020 440 820 2002 1 240 1 090 500 870 2003 1 340 1 190 570 960 2004 2) 1 440 1 280 650 1 020
---
1) De inkomensstatistiek is gereviseerd. Hierdoor zijn de cijfers uit de reeks 1995- 2000 niet geheel vergelijkbaar met die uit de reeks 2000-2004. 2) Voorlopig cijfer.
Bron, CBS, Inkomenspanelonderzoek (SCP-bewerking)
CBS/SCP Persbericht PB06-108 pagina 5 van 5


---- --