Raad van State
Uitspraak Verruiming openingstijden Grillbar Pyramide in Medemblik
Zaaknummer: 200604347/1
Publicatie datum: woensdag 15 november 2006
Tegen: de burgemeester van Medemblik
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Verordeningen
200604347/1.
Datum uitspraak: 15 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Medemblik,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/920 van de rechtbank Alkmaar van 11 april 2006 in het geding tussen:
, wonend te Medemblik
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 januari 2005, gewijzigd bij besluit van 25 april 2005, heeft appellant (hierna: de burgemeester) afwijzend beslist op het verzoek van om verruiming van de openingstijden van het tot 04.00 uur.
Bij brief van 25 april 2005 heeft de burgemeester het daartegen door gemaakte bezwaar overeenkomstig diens verzoek met toepassing van artikel 7:1a, derde en vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgezonden aan de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) ter behandeling als beroepschrift. De aanvulling op het bezwaarschrift naar aanleiding van het besluit van de burgemeester van 25 april 2005 is eveneens aan de rechtbank doorgezonden.
Bij mondelinge uitspraak van 11 april 2006, verzonden op 25 april 2006, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief van 6 juni 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 oktober 2006, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. R.J. Boekel, advocaat te Medemblik, is verschenen. is niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:54a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het bestuursorgaan kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep bij de rechtbank.
Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, strekt in dat geval de uitspraak ertoe dat het bestuursorgaan het beroepschrift als bezwaarschrift behandelt.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep nu geen sprake is geweest van een uitputtende gedachtewisseling tussen partijen. Zij heeft om die reden het beroep niet-ontvankelijk verklaard en dit ter behandeling als bezwaarschrift teruggezonden aan de burgemeester.
2.3. De burgemeester betoogt dat de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 8:54a van de Awb, niet bevoegd was te oordelen dat het beroepschrift van eerst als bezwaarschrift had moeten worden behandeld, nadat partijen bij brief van 10 maart 2006 waren uitgenodigd ter zitting van de rechtbank op 11 april 2006 te verschijnen. Bovendien had de rechtbank een dergelijk oordeel slechts kunnen neerleggen in een uitspraak, als bedoeld in artikel 8:54a van de Awb en heeft zij, door uitspraak te doen op grond van het bepaalde in de artikelen 8:67 en 8:70 van de Awb, het systeem van die wet doorkruist, aldus de burgemeester.
2.4. De Afdeling overweegt als volgt. De Memorie van Toelichting bij artikel 8:54a van de Awb (TK 2000-2001, 27 563, nr. 3, p. 12) bepaalt:
"Om lichtvaardig gebruik van de mogelijkheid van rechtstreeks beroep tegen te gaan, wordt voorgesteld om de rechter de bevoegdheid te geven om een zaak naar het bestuursorgaan terug te wijzen (art. 8:54a, eerste lid). Daartoe wordt, in het tweede lid, als nieuwe uitspraakmodaliteit geĂŻntroduceerd dat de rechtbank bepaalt dat het beroepschrift - alsnog - als bezwaarschrift dient te worden behandeld. De rechtbank kan de zaak terugwijzen indien zij van oordeel is dat de zaak ongeschikt is om als (rechtstreeks) beroep te worden behandeld, bijvoorbeeld omdat de feiten of de standpunten over en weer nog niet duidelijk zijn, of dat nog onvoldoende blijkt van inspanningen om het geschil op te lossen. (...) Bij de vormgeving van de nieuwe uitspraakmodaliteit is met name van belang dat een rechterlijke terugwijzingsbeslissing in een zo vroeg mogelijk stadium wordt gegeven. Daartoe wordt voorgesteld om de nieuwe uitspraakmodaliteit uitsluitend mogelijk te maken in het kader van de vereenvoudigde behandeling (afdeling 8.5.4). Gekozen is voor opneming in een artikel 8:54a. Een apart artikel verdient de voorkeur om de parallellie tussen de artikelen 8:54 en 8:70 Awb niet te verstoren."
2.4.1. Zoals de burgemeester met juistheid betoogt, heeft de rechtbank eerst na de uitnodiging voor de zitting bij brief van 10 maart 2006 en de behandeling van de zaak ter zitting op 11 april 2006 uitspraak gedaan. Daarbij heeft zij uitsluitend geoordeeld dat de burgemeester ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep, het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat het beroep naar de burgemeester wordt teruggezonden ter behandeling als bezwaarschrift. Echter, uit artikel 8:54a van de Awb en de parlementaire geschiedenis bij die bepaling, zoals hiervoor aangehaald, volgt dat de wet voor terugwijzing van een beroep in dat stadium van de procedure en op deze wijze geen ruimte biedt. De rechtbank had daarom tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak dienen over te gaan. Het betoog van de burgemeester slaagt derhalve.
2.4.2. Nu verder niet is gebleken dat er andere gronden waren voor niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om alsnog inhoudelijk te worden behandeld.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 11 april 2006 in zaak no. WAO 05/1929;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.J.M. Schuyt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Polakw .w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006
306-384.