Wetsvoorstel stroomlijning opzegging zorgverzekering (30668)
Kamerstuk, 15-11-2006
De voorzitter van de Eerste Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG
Z/M-2731258
15 november 2006
Op uw verzoek om in te gaan op een aanvullende vraag van de leden van
de PvdA-fractie naar aanleiding van de Nota naar aanleiding van het
verslag met betrekking tot bovenvermeld wetsvoorstel bericht ik u als
volgt.
De leden van de PvdA-fractie vragen toe te lichten waarom de in het
onderhavige wetsvoorstel gehanteerde modaliteit - opzeggen vóór 1
januari, nieuwe verzekering sluiten vóór 1 februari - de voorkeur
geniet boven een variant waarin opzegging van de verzekering ook nog
in de maand januari zou kunnen plaatsvinden. Met andere woorden:
waarom niet in de maand januari naast het aangaan van de verzekering
met terugwerkende kracht ook het opzeggen van de verzekering met
terugwerkende kracht mogelijk maken.
In het antwoord maak ik onderscheid naar het perspectief voor de
verzekerde enerzijds en dat voor de verzekeraar en de zorgaanbieder
anderzijds. Aan het wetsvoorstel ligt een weging ten grondslag van
voor- en nadelen die vanuit deze perspectieven naar voren komen.
Het verlengen van de opzegtermijn met een maand zou voor de verzekerde
het voordeel met zich brengen dat hij in alle gevallen zijn
verzekering pas zou hoeven opzeggen nadat hij de keuze voor de nieuwe
verzekering heeft gemaakt. Het is echter de vraag of de verzekerde
niet al voldoende opzegtijd heeft. Dat is mijns inziens het geval,
zowel voor wat betreft de wettelijke borging als in de
uitvoeringspraktijk:
* Wettelijk is geborgd dat de verzekerde minimaal een maand heeft om
zich te beraden over de vraag of hij op wil zeggen of niet. Met
ingang van volgend jaar wordt deze periode "aan de voorkant" nog
eens met circa twee weken verlengd.
* In de uitvoeringspraktijk blijkt het overgrote deel van de
verzekeraars, waaronder alle grote, ook dit jaar al ruim vóór half
november de nieuwe premie bekend te maken. Op 10 november van dit
jaar was voor ca. 90% van de verzekerden de premie reeds bekend.
Gevolg daarvan was dat de werkelijke opzegtermijn meer in de
richting van zes of zeven weken gaat. Een belangrijke verbetering
in de uitvoeringspraktijk is voorts de overstapservice die de
gezamenlijke zorgverzekeraars dit jaar in het leven hebben
geroepen. Deze service vergemakkelijkt en verkort het
overstapproces voor de verzekerde aanzienlijk.
Ook al is de wettelijke opzegtermijn reeds voldoende ruim, natuurlijk
kan altijd de vraag gesteld worden waarom niet een verdere verruiming
gegund zou kunnen worden. Er zijn in mijn visie twee typen argumenten
die daartegen pleiten. Die argumenten hebben weliswaar primair
betrekking op de uitvoeringspraktijk bij verzekeraars, maar werken ook
door naar zowel verzekerden als het verzekeringssysteem als geheel.
I. In de eerste plaats ontstaat door het opzeggen met terugwerkende
kracht een situatie van noodzakelijke schadeverrekening tussen
verzekeraars. Immers, gemaakte kosten in de periode totdat de
verzekering wordt opgezegd, komen met terugwerkende kracht niet meer
ten laste van de "oude" verzekeraar. Deze moet de kosten verhalen op
de "nieuwe" verzekeraar. Bij de invoering van de Zorgverzekeringswet
heeft deze systematiek de nodige uitvoeringsproblemen bij
zorgverzekeraars veroorzaakt. Ook zorgaanbieders zijn daarvan de dupe,
daar waar rekeningen onbetaald blijven als gevolg van "zwevende"
nota's. Daar komt bij dat ook verzekerden er last van kunnen hebben,
zulks blijkens de meldingen van burgers die ons via Postbus 51
bereikten. In de voorbereiding op het wetsvoorstel hebben verzekeraars
nadrukkelijk verzocht niet opnieuw een dergelijke systematiek in te
voeren. Ik heb gemeend dat verzoek serieus te moeten nemen.
II. In de in het wetsvoorstel vervatte systematiek ligt ook een zekere
stimulans besloten om het wisselen van verzekeraar niet tot het
allerlaatste moment uit te stellen. Een - met inachtneming van een
redelijke keuzetermijn - zo compact mogelijke overstapperiode heeft
administratieve en logistieke voordelen boven een langer doorlopende
termijn. Ook wat dat betreft heeft de invoering van de
Zorgverzekeringswet dit jaar de nodige ervaringsgegevens opgeleverd.
Dit voorjaar is enigszins nadruk gelegd op 1 maart als preferente
datum om een verzekeraar gekozen te hebben (tot op die datum was het
aanbod van de verzekeraar geldig) en wat minder op de "harde"
loketsluiting van 1 mei (het moment waarop men verzekerd moest zijn).
Analoog daaraan zou de 1 januari datum uit dit wetsvoorstel als
preferente wisseldatum geafficheerd kunnen worden, met de maand
januari als "uitloopperiode". Als de bulk van de verzekerden op 1
januari zijn keuze gemaakt heeft, scheelt dat aanzienlijk in
uitvoeringsinspanningen. Het is daarom dat verzekerden vanuit de
overheid ook niet expliciet aangemoedigd zullen worden om toch vooral
maximaal van de uitloopperiode in januari gebruik te maken. Dit
uiteraard gegeven mijn overtuiging dat de periode tot en met december
op zich voldoende lang is om een verantwoorde keuze te kunnen maken.
Tot slot moge ik, wellicht ten overvloede, nog het volgende onder uw
aandacht brengen. Aan het wetsvoorstel ligt de wens ten grondslag om
hinderlijk ongemak in de uitvoeringspraktijk voor verzekeraars en
andere uitvoerders weg te nemen. Zulks onder de randvoorwaarde van
volledige handhaving van de positie van de verzekerde. Het
wetsvoorstel biedt de gezochte oplossing en voldoet tevens aan de
gestelde randvoorwaarde.
Als de primaire aanleiding voor het wetsvoorstel geweest was het
verbeteren van de positie van de verzekerde, dan zou vanzelfsprekend
ook een andere beoordelingsmaatstaf in de rede hebben gelegen. Voor
een wijziging van de positie van de verzekerde was en is echter geen
bijzondere aanleiding, omdat zich op dat terrein geen knelpunten
voordoen.
Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat het wetsvoorstel wel
degelijk een verbetering van de positie van de verzekerde tot gevolg
heeft:
* De nieuwe verzekering gaat altijd in op 1 januari. Verzekerden
kunnen dus altijd al in januari profiteren van hun nieuwe keuze en
zitten niet nog een extra maand (tegen de verhoogde premie) vast
aan hun oude verzekeraar. Het "gebroken boekjaar" verdwijnt niet
alleen voor de verzekeraar, maar ook voor de verzekerde.
* De datum van 1 november als wettelijke opzegdatum in situaties
waarin geen premiestijging is, vervalt (amendement Kant, stuk nr.
14). Het bestaan van deze datum gaf aanleiding tot verwarring bij
verzekerden en partijen in het veld.
* Al met al ontstaat voor verzekerden een overzichtelijker en
begrijpelijker overstapperiode, die minimaal even lang is als in
de huidige situatie.
* Met ingang van volgend jaar komt er door het wetsvoorstel een
extra overstapperiode van circa twee weken bij (amendement
Omtzigt-Schippers, stuk nr. 11). Zorgverzekeraars moeten dan
immers niet op 1 december maar reeds op 19 november het aanbod
voor het nieuwe jaar aan hun verzekerden hebben gedaan.
* Het amendement Kant (stuk nr. 13) regelt dat machtigingen voor
behandelingen afgegeven door de oude verzekeraar door de nieuwe
verzekeraar moet worden overgenomen. Dit betekent dat specifiek
machtigingenbeleid van een verzekeraar voor de verzekerde geen
belemmering meer kan vormen bij het overstappen.
* In het proces van totstandkoming van het wetsvoorstel hebben
verzekeraars toegezegd een zogenaamde overstapservice te
ontwikkelen, die dit jaar al van kracht zal zijn. De
overstapservice regelt dat de opzegging van de oude verzekering
door de nieuwe verzekeraar wordt gedaan en geheel via de
geautomatiseerde systemen van VECOZO loopt. Dat is een wezenlijke
verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport