Moties zorgzwaartebekostiging
Kamerstuk, 14-11-2006
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DLZ-CB-U-2728384
14 november 2006
De Tweede Kamer heeft mij gevraagd aan te geven op welke wijze ik
uitvoering zal geven aan de moties (26 631, nrs. 194 t/m 198) zoals
ingediend tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg
Zorgzwaartebekostiging op 31 oktober 2006. Met deze brief voldoe ik
aan uw verzoek.
194, Motie van het lid Van Miltenburg cs over de financiële gevolgen
voor cliënten
Met deze motie wordt voor de groep mensen die gebruik maken van een
persoonsgebonden budget (pgb) een parallel getrokken met de fasering
van de invoering van zorgzwaartebekostiging voor zorg in natura. De
motie beoogt dan ook voor pgb-houders de financiële gevolgen pas in
2008 te laten ingaan. Ik heb begrip getoond voor deze motie. Ik zal de
financiële gevolgen van de invoering van zorgzwaartebekostiging voor
de huidige pgb houders evenals voor zorginstellingen pas laten ingaan
na 1 januari 2008.
Vanaf 1 april 2007 is er een regeling die het mogelijk maakt dat
mensen met een indicatie voor een volledig pakket AWBZ-zorg deze zorg
ook in de vorm van een pgb kunnen ontvangen. In die situatie betaalt
de cliënt zelf de woonlasten. Dat betekent dat de indicatie (of
herindicatie) voor deze groep mensen vanaf 1 april 2007 zal luiden in
een zorgzwaartepakket. De door de NZa vast te stellen prijzen voor de
zorgzwaartepakketten worden gebruikt voor de bekostiging van deze
zorg. Voor de pgb-houders die deze zorg nu al ontvangen, zullen de
mogelijk financiële consequenties van deze regeling pas na 1 januari
2008 worden doorgevoerd. Voor bestaande pgb-houders, die op enig
moment in 2007 bij een herindicatie een indicatie voor een volledig
pakket krijgen, zijn er door deze overgangsregeling in 2007 dus geen
financiële gevolgen. In 2007 wordt de hoogte van het nieuwe budget in
overeenstemming gebracht met het oude budget. Na 1 januari 2008 is de
hoogte van het nieuwe budget leidend.
195, motie van het lid Miltenburg cs over continuïteit zorg door
overgang Wmo
In motie 195 vraagt u mij, erop toe te zien dat mensen met een
indicatie voor verblijf, die extramuraal deze zorg ontvangen, tijdens
het transitiejaar van de Wmo en in de periode van invoering van
zorgzwaartebekostiging dezelfde zorgaanbieder kunnen behouden.
Zoals ik u al tijdens het VAO van 31 oktober 2006 heb gezegd, ben ik
met u van mening dat deze groep mensen zo min mogelijk last moeten
hebben van de invoering van deze wet en de invoering van de
zorgzwaartebekostiging.
Het kan echter wel zo zijn dat de cliënt tijdelijk een andere
aanbieder krijgt om te voorzien in de hulp bij het huishouden. De
gemeenten zijn namelijk met de komst van de Wmo verantwoordelijk voor
deze ondersteuning, ook voor mensen met een verblijfsindicatie die
extramuraal zorg ontvangen. De aanbesteding hiervan is in volle gang
of reeds afgerond. In het financiële arrangement met gemeenten is er
rekening mee gehouden dat zij ook voor deze groep mensen hulp bij het
huishouden moeten organiseren. Met het aannemen van de Wmo is er in de
AWBZ niet langer een aanspraak op huishoudelijke verzorging. Vanaf 1
april 2007 - met de regeling volledige pakket AWBZ-zorg thuis - is er
voor de genoemde groep mensen een juridische basis op grond waarvan
hulp bij het huishouden uit de AWBZ gefinancierd zou kunnen worden.
Ik kan deze motie dan ook niet naar de letter uitvoeren.
Om er voor te zorgen dat de huishoudelijke hulp die mensen met een
verblijfsindicatie die extramuraal zorg ontvangen, gecontinueerd
blijft, heb ik het CIZ opdracht gegeven om de indicaties die mogelijk
voor 1 april 2007 aflopen administratief te verlengen tot 1 mei 2007.
Door de indicatie administratief te verlengen tot 1 mei 2007, houden
deze cliënten met een verblijfsindicatie gewoon recht op
huishoudelijke verzorging volgens het overgangsrecht in de Wmo. Zij
hoeven dan ook niet voor een herindicatie naar het CIZ of de gemeente.
Voor hen verschuift het moment van herindicatie tot na de invoering
van de regeling volledig pakket AWBZ-zorg thuis.
De continuïteit van zorg is daarmee gewaarborgd. Ik ben van mening dat
deze cliënten met bovenstaande acties dezelfde waarborgen hebben als
andere personen die vallen onder het overgangsrecht van de Wmo.
196, motie van het lid Vietsch cs over gebruikelijke zorg bij
indicatiestelling
In deze motie wordt de regering verzocht ervoor te zorgen dat na 1
januari 2007 in de indicatiebesluiten slechts de gebruikelijke zorg en
niet langer de mantelzorg van de geïndiceerde zorg wordt afgetrokken.
Als het erom gaat dat het CIZ bij het indiceren voor AWBZ-zorg alleen
rekening houdt met gebruikelijke zorg ben ik het met de indieners van
de motie eens. Tevens kan ik de indieners op het punt van de
uitvoering van de motie geruststellen, want de praktijk is nu al zo
dat het CIZ de mantelzorg niet standaard aftrekt van de geïndiceerde
zorg. Het is echter ook belangrijk dat dit op het indicatiebesluit
duidelijk zichtbaar wordt. Deze opdracht heb ik eerder al gegeven aan
het CIZ. Per 1 april 2007 is dit mogelijk met het oog op de
noodzakelijke aanpassingen in de registratiesystemen van het CIZ.
197, motie van het lid Vietsch cs over begrijpelijke
indicatiebesluiten
In deze motie wordt de regering verzocht ervoor te zorgen dat na 1
april 2007 de indicatiebesluiten begrijpelijk en duidelijk zijn voor
cliënten of hun wettelijke vertegenwoordigers. Deze motie is in
overeenstemming met eerdere toezeggingen mijnerzijds. Uitvoering van
deze motie zeg ik nogmaals toe. Het CIZ was op mijn verzoek daar ook
al mee aan de slag gegaan en heeft een speciaal bureau ingeschakeld om
de juridische helderheid om te zetten in begrijpelijke taal. Ook
raadpleegt het CIZ cliëntgroepen over de voorgestelde verbeteringen.
Uitgangspunt blijft het vinden van de juiste balans tussen
begrijpelijkheid voor de cliënt en juridische duidelijkheid. In de
vernieuwde opzet van het indicatiebesluit wordt uitgelegd wanneer er
een aanspraak is op zorg en voor welke zorg men in aanmerking komt.
Met deze opzet van het indicatiebesluit zal voor 1 april 2007 al een
hele verbetering zijn gerealiseerd.
198, motie van het lid Smits cs over dagbesteding in de
zorgzwaartepakketten voor de verpleging&verzorging
Met de motie verzoekt de Kamer de regering binnen een jaar na
invoering van zorgzwaartepakketten aan te geven hoeveel dagdelen
dagbesteding hoort bij de relevante pakketten in de sector
verpleging&verzorging naar het voorbeeld van en in lijn met de overige
AWBZ-sectoren en dat in de zorgzwaartepakketten apart vast te leggen.
In 2007 zal ik in het kader van het onderhoud aan de pakketten
onderzoeken of het zinvol is om apart inzichtelijk te maken hoe de
dagbesteding binnen een verpleeg- of verzorgingshuis wordt ingevuld.
Ik deel het uitgangspunt dat mensen in een verzorgings- of
verpleeghuis evenals mensen in de gehandicaptenzorg of GGZ moeten
kunnen rekenen op een zinvolle dagbesteding. Dat maakt dan ook deel
uit van de verplicht te stellen zorgplannen. In de
zorgzwaartepakketten van de verpleging&verzorging is hiervoor dan ook
tijd opgenomen. Wel vind ik de precieze toedeling van deze uren aan
zorg en ondersteuning een zaak van de zorgverlener en cliënt. Om deze
reden zal ik cliëntorganisaties en zorgaanbieders betrekken bij dit
vraagstuk.
Voor de gehandicaptenzorg en GGZ is een uitzondering gemaakt op het
principe van een volledig pakket wat betreft dagbesteding. Mensen die
in deze instellingen zorg krijgen, zijn gedurende de dag soms actief
aan het werk of gaan naar school. Dan is er geen sprake van
AWBZ-gefinancierde dagbesteding. Ook wordt dagbesteding vervuld door
centra buiten de verblijfsinstelling. Om deze twee redenen is de
omvang van de dagbesteding apart zichtbaar gemaakt in deze pakketten.
Voor het jaar 2007 werk ik vooralsnog met de voorliggende
zorgzwaartepakketten voor de verpleging&verzorging.
Overige toezeggingen
Tijdens het AO zorgzwaartebekostiging op 25 oktober 2006 heb ik u nog
het volgende toegezegd.
Een notitie over de praktische werking van het zorgzwaartepakket als
persoonsvolgend budget. Deze notitie zal ik voor de
begrotingsbehandeling van VWS aan u sturen.
Daarnaast heb ik u toegezegd de casus Concordia te verkennen. Ik wil
mijn reactie op de casus Concordia koppelen aan een onderzoek van het
CvZ naar continuïteitsproblemen bij kleinschalige woonvormen dat ik
recent heb laten uitvoeren. Hierover ontvangt u eind november een
brief.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport