30 oktober 2006
Benoem één minister voor de jeugdzorg
Promotie mr. Melanie van den Berg over de Wet op de jeugdzorg
Na twaalf jaar sleutelen aan de jeugdzorg is op 1 januari 2005 de Wet op de jeugdzorg in werking getreden. Er is nu een aanspraak op jeugdzorg, één toegang tot de jeugdzorg (via het Bureau jeugdzorg) en een zorgplicht voor de provincie. De wet kent de nodige zwakke punten, stelt Melanie van den Berg in haar proefschrift. Eén verantwoordelijke bewindspersoon zou al veel helpen.
Melanie van den Berg beziet de jeugdzorg vanuit het perspectief van de (potentiele) client. Dat is volgens de wet een jeugdige, zijn ouders of stiefouder of anderen die een jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Zij vraagt zich in haar proefschrift af hoe de rechtspositie van de (potentiële) cliënt kan worden geoptimaliseerd. In de huidige Wet op de jeugdzorg is daarvan nog geen sprake.
Wel kent de nieuwe wet een aantal verbeteringen, die de vorige wet (de Wet op de jeugdhulpverlening) nog niet had. Zo is er nu een aanspraak op jeugdzorg. Een cliënt kan deze aanspraak verkrijgen na een positief indicatiebesluit van Bureau jeugdzorg, en kent drie vormen: jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek. Hoewel de wet duidelijk over een aanspraak op jeugdzorg spreekt, worden de begrippen aanspraak en recht door zowel Kamerleden als bewindslieden om de haverklap door elkaar gehaald. In de meeste gevallen lijkt een cliënt echter beter af te zijn met een recht, bijvoorbeeld indien men nog geen indicatiebesluit heeft maar al wel een beroep wil doen op de jeugdzorg.
De Wet op de jeugdzorg kent een aantal sterke punten, ontdekte Van den Berg. Bijvoorbeeld de acceptatieplicht van de zorgaanbieders, waarmee wordt voorkomen dat jongeren met veelal een complexe problematiek tussen zorgaanbieders heen en weer worden gestuurd. Ook sterk is dat de provincie ervoor moet zorgen dat cliënten hun aanspraak op jeugdzorg tot gelding kunnen brengen. Tot slot vindt Van den Berg het positief dat cliënten bezwaar kunnen aantekenen tegen het indicatiebesluit van Bureau jeugdzorg, en daarna beroep bij de kinderrechter. Al deze punten komen ten goede aan de rechtspositie van de cliënt. Een probleem is echter de versnipperde aansturing van het jeugdbeleid op rijksniveau. Verschillende ministers en staatssecretarissen (zoals de ministers van Justitie en voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de staatssecretaris van VWS) zijn min of meer verantwoordelijk voor het jeugdbeleid. Deze versnippering is zeer inefficiënt, constateert Van den Berg. Er zou dan ook één minister voor jeugd- (en gezins)zaken moeten komen.
Ook het clientbegrip is vaag. Is de vader van een kind dat opgroeit bij een lesbisch stel een cliënt? En valt een ongeboren kind ook al onder het begrip jeugdige? De promovenda vindt dat het cliëntbegrip moet worden verduidelijkt én verruimd. Ook op de rol van het Bureau jeugdzorg heeft Van den Berg kritiek. Dit Bureau maakt uit of een jongere of een ouder wel of geen cliënt van de jeugdzorg wordt. Deze rol is zo dominant dat van een monopoliepositie kan worden gesproken, met de nodige gevaren voor de rechtspositie van de (potentiële) cliënt. Bepaalt het Bureau dat geen behoefte bestaat aan jeugdzorg, dan kan geen second opinion bij een ander Bureau worden gevraagd. Is iemand eerder cliënt geweest bij het ene Bureau, dan kan - na bijvoorbeeld slechte ervaringen - niet worden overgestapt naar een ander Bureau. Van den Berg spreekt van 'gedwongen winkelnering'.
Ook hekelt zij de wachtlijstproblematiek. Die zou volgens Van den Berg kunnen worden opgelost door vroegtijdiger problemen te signaleren, waardoor vroegtijdig opvoedingshulp kan worden geboden en zo nodig geïntervenieerd. Dan kunnen veel problemen worden voorkomen. Daarvoor bestaat overigens steeds meer aandacht: in elke gemeente zal een Centrum voor Jeugd en Gezin komen, waarin alle instellingen die zich met jeugdzorg bezighouden, samenwerken.
Mr. Melanie van den Berg (1978, Zoetermeer) studeerde tussen 1996 en 2001 Nederlands recht (straf- en civiel recht) en internationaal en Europees recht aan de Universiteit van Tilburg. In augustus 2002 startte zij met haar promotieonderzoek. Momenteel is zij universitair docent aan de Universiteit van Tilburg. Zij is tevens waarnemend griffier bij het hof 's-Hertogenbosch, en lid van de externe klachtencommissie van De Bocht (Centrum voor hulpverlening aan vrouwen en hun kinderen) en van de externe klachtencommissie van Stichting Kompaan (Jeugdhulpverlening in Midden-Brabant).
Noot voor de pers
Melanie van den Berg promoveert vrijdag 10 november 2006 om 14.15 uur in de aula van de Universiteit van Tilburg (Warandelaan 2, Tilburg) op het proefschrift Ingang om de hoek. De Wet op de jeugdzorg vanuit het perspectief van de (potentiële) cliënt belicht. Promotor is prof.mr. Paul Vlaardingerbroek. Het proefschrift wordt uitgegeven door Wolf Legal Publishers (ISBN 10: 90-5850-215-5 en ISBN 13: 978-90-5850-215-5). Journalisten kunnen een exemplaar van het proefschrift opvragen bij de afdeling Voorlichting en Externe Betrekkingen van de UvT, tel: 013 466 2000, e-mail:
Universiteit van Tilburg