Rechtbank Haarlem
Staat heeft niet onrechtmatig gehandeld door minderjarige geen
voorrang te verlenen
Op 9 november 2006 heeft de rechbank Haarlem geoordeeld dat de Staat
niet onrechtmatig heeft gehandeld door een minderjarige geen voorrang
te verlenen ten opzichte van andere minderjarigen die vóór hem op de
wachtlijst staan.
Noch uit geldende verdragen noch uit de wet volgt dat de Staat (Dienst
Justitiële Jeugdinrichtingen) aan een termijn is gebonden waarbinnen
een minderjarige die in crisisopvang zit, moet worden geplaatst in een
voor hem geïndiceerde behandelinrichting.
Het bestaan van wachtlijsten als gevolg van een structureel tekort aan
behandelplaatsen voor jeugdigen wordt door alle betrokkenen in de
jeugdzorg als uitermate onbevredigend ervaren en is maatschappelijk
ongewenst.
Of de Staat zich in de afgelopen jaren in het algemeen voldoende heeft
ingespannen om die tekorten terug te dringen is echter een vraag die
niet in kort geding maar in het kader van de politieke en bestuurlijke
belangenafweging en besluitvorming moet worden beantwoord.
In dit individuele geval van een jongen van 12 jaar die nu ruim drie
maanden wacht op plaatsing in een behandelinrichting heeft de
Staat/DJI niet onrechtmatig gehandeld door deze jongen geen voorrang
te verlenen ten opzichte van andere minderjarigen die vóór hem op de
wachtlijst staan.
Bij deze beoordeling speelt een rol dat uit rapportage van de
Justitiële Jeugdinrichting blijkt dat het strenge regime de
jongen weliswaar heel zwaar valt, maar ook dat hij na verloop van
enkele weken baat blijkt te hebben bij de structuur die hem daar wordt
geboden. Niet gezegd kan dus worden dat de crisisplaatsing geen
opvoedkundig doel dient.
De vordering tegen de Staat wordt afgewezen.
Bron: Rechtbank Haarlem
Datum actualiteit: 9 november 2006 Naar boven