Toelichting op artikel 73, eerste lid, onder c van de Wet BIG
Kamerstuk, 8-11-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
MEVA/CB-2713415
7 november 2006
Naar aanleiding van uw verzoek om een nadere toelichting op artikel 73
van de Wet BIG in het algemeen en het eerste lid, onderdeel c, in het
bijzonder, deel ik u het volgende mee.
Artikel 73, eerste lid, van de wet BIG bevat een aantal belangrijke
regels over het instellen van beroep tegen een beslissing van een
regionaal tuchtcollege en over de wijze waarop het beroep behandeld
dient te worden. De tekst van artikel 73, eerste lid, voor zover hier
van belang, luidt:
Artikel 73
1. Tegen een eindbeslissing van het regionale tuchtcollege kan binnen
zes weken na de dag van verzending van het afschrift van die
beslissing bij het centrale tuchtcollege beroep worden ingesteld door:
...
c. de in artikel 65, eerste lid, onder d, bedoelde hoofdinspecteur en
regionale inspecteur.
Artikel 65, eerste lid, onder d, luidt:
d. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het
Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde
van de hem toevertrouwde belangen aangaat.
Op grond van bovengenoemde artikelen kunnen de hoofdinspecteur en de
regionale inspecteur in alle gevallen beroep instellen tegen de
eindbeslissing van het regionale tuchtcollege, dus ook in het geval
dat zij in eerste aanleg bij het regionale tuchtcollege geen klacht
aanhangig hebben gemaakt. De enige beperking die de wet hen daarbij
oplegt, is dat het moet gaan om een zaak die hen, gelet op de aan hen
toevertrouwde belangen, aangaat.
Het belang dat aan de hoofdinspecteur is toevertrouwd, bestrijkt een
ruim terrein. Hij heeft de bevoegdheid om op te treden als het
algemene volksgezondheidsbelang dit vordert en heeft in die gevallen
de bevoegdheid om beroep in te stellen bij het centraal tuchtcollege
(CTG).
Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting bij de Wet BIG
(Kamerstukken II, 1985/86 19522, nr. 3, blz. 127) en past ook bij een
belangrijke functie die het tuchtrecht heeft, te weten het bewaken van
het publieke belang van een goede beroepsuitoefening.
Bij een tuchtrechtelijke procedure, waar de inspectie op grond van
artikel 73, eerste lid, onderdeel c, van de Wet BIG beroep instelt,
kan het voorkomen dat partijen in het geschil willen reageren op
datgene wat inhoudelijk speelt. Op grond van het bepaalde in artikel
74, tweede lid en artikel 67 van de Wet BIG is dit mogelijk. In het
procesrecht is het een gebruikelijk principe dat degenen die partij
zijn in een zaak, schriftelijk verweer kunnen indienen. Voor het
overige is het aan de rechter die de zaak behandelt, om ervoor te
zorgen dat hij beschikt over alle relevante informatie. Hieronder valt
ook informatie over of van andere betrokken personen die niet direct
partij zijn. De (centrale) tuchtrechter heeft daartoe diverse
wettelijke mogelijkheden. Zo kan er vooronderzoek plaatsvinden, kunnen
er getuigen en deskundigen worden opgeroepen om te verschijnen.
Daarnaast is in artikel 73, zesde lid, van de Wet BIG geregeld dat het
CTG meerdere beroepen in dezelfde zaak gezamenlijk behandelt. Voorts
kan het CTG het regionale tuchtcollege oproepen inlichtingen te
verstrekken (artikel 74, derde lid, van de Wet BIG) en kan het CTG ook
oordelen over onderdelen van de beslissing van het regionale
tuchtcollege waartegen in het beroepschrift geen bezwaren zijn
aangevoerd (artikel 74, vierde lid, van de Wet BIG).
Vanwege het belang dat aan de hoofdinspecteur is toevertrouwd, hecht
ik aan de ruime beroepsmogelijkheid van artikel 73, eerste lid 1,
onderdeel c. Ik vind hiervoor bovendien steun in diverse andere
tuchtrechtelijke regelingen waarin ook is geregeld dat beroep kan
worden ingesteld door een (rechts)persoon die geen partij was in
eerste aanleg. Zo is in artikel 56 van de Advocatenwet geregeld dat de
deken van de Nederlandse orde van advocaten beroep kan instellen tegen
alle beslissingen van de raad van discipline. Deze bevoegdheid is
vergelijkbaar met die van de hoofdinspecteur op grond van de Wet BIG.
De Wet op het Notarisambt en de Gerechtsdeurwaarderswet zijn andere
voorbeelden van wetten waarin soortgelijke regelingen gevonden kunnen
worden.
Gebleken is dat de zaken waarin door de hoofdinspecteur gebruik is
gemaakt van de beroepsmogelijkheid van artikel 73, eerste lid,
onderdeel c, onderling verschillend van aard zijn. Dat beeld past wat
mij betreft helemaal bij de ruim geformuleerde bevoegdheid om beroep
in te stellen als het algemeen volksgezondheidsbelang dit vordert.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport