College van Beroep voor het bedrijfsleven
Bestuursrechter gaat uit van eigen vaststelling en waardering van
feiten
Betrokkene heeft de grief opgeworpen dat, nu de tegen hem gerichte
strafzaak nog niet is afgerond, de bestuursrechter zich geen oordeel
kan vormen over onderliggende strafbare feiten, zonder in strijd te
komen met artikel 6 van het EVRM, artikel 17 van de Grondwet en in het
algemeen met een faire en eerlijke procedure. Daarbij is verwezen naar
artikel 339, in samenhang met artikel 344 van het Wetboek van
Strafvordering. Uit die artikelen blijkt dat als wettige
bewijsmiddelen ook schriftelijke bescheiden worden erkend en dat onder
schriftelijke bescheiden onder meer worden verstaan "beslissingen in
den wettelijken vorm opgemaakt door colleges of personen met
rechtspraak belast". Anders dan betrokkene meent is hier echter geen
sprake van een beoordeling van strafbare feiten door de
bestuursrechter. De Raad wijst er op dat de bestuursrechter, zich over
een geheel andere rechtsvraag een oordeel dient te vormen dan de
strafrechter. Daarbij gaat de bestuursrechter uit van een eigen
vaststelling en waardering van de betreffende feiten en
omstandigheden. Derhalve valt niet in te zien dat de bestuursrechter
zich vooralsnog zou dienen te onthouden van een oordeel. Ook de
strafrechter gaat uit van een eigen vaststelling en waardering waartoe
behoort een waardering van de wettige bewijsmiddelen. De grief van
betrokkene kan derhalve niet slagen.
LJ Nummer
AZ0174
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 8 november 2006 Naar boven