Verbond van Verzekeraars

Toetsingscommissie Gezondheidsgegevens rapporteert

Door alle aandacht die de andere commissie De Ruiter trekt in de transparantiediscussie, zouden we het haast vergeten zijn: het eerste jaarverslag van de Toetsingscommissie Fraude Gezondheidsgegevens, ook onder voorzitterschap van Job de Ruiter, is deze week verschenen. Tussen augustus 2005 en augustus 2006 heeft zijn toetsingscommissie zich gebogen over 130 aanvragen, waarbij in 23 gevallen verzwijging of onjuiste verstrekking van medische informatie is vastgesteld. In die gevallen ging het om een totaal verzekerd kapitaal van 888.635,-.

Het Verbond, de artsenfederatie KNMG, het Breed Platform Verzekerden en Werk en de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie hebben de afgelopen jaren langdurig overlegd over mogelijkheden om verzwijging of onjuiste gegevensverstrekking bij levensverzekeringen op te sporen. Dit overleg heeft geresulteerd in een convenant, waarin onder meer is afgesproken om de toetsing in handen te leggen van een onafhankelijke commissie. Deze commissie de Toetsingscommissie Fraude Gezondheidsgegevens is op 1 mei 2005 formeel ingesteld. Doel van de commissie is kort samengevat te onderzoeken of er sprake is geweest van verzwijging (fraude) in relatie tot de doodsoorzaak. Zelf schrijft de commissie in haar verslag van werkzaamheden dat het haar taak is, te onderzoeken of er bij het leveren van gezondheidswaarborgen sprake kan zijn geweest van verzwijging van gegevens die naderhand in verband bleken te staan met de oorzaak van het overlijden van de verzekerde.

Drie categorieën
Zoals overeengekomen in het convenant, worden drie categorieën toetsingsverzoeken onderscheiden. De eerste betreft gevallen die binnen twee jaar na aanvang van de verzekering overlijden en waarbij de verzekeraar verzwijging van de gezondheidsgegevens vermoedt dat volgens de commissie is gerechtvaardigd. Hierbij wordt aangetekend dat de commissie binnen deze categorie het vermoeden van verzwijging gerechtvaardigd acht als het overlijden plaatsvindt binnen een jaar na de aanvang van het risico. De commissie sluit hier aan bij het Fraudeprotocol van het Verbond.
De tweede categorie wordt gevormd door gevallen die tussen twee en vijf jaar na aanvang van de verzekering overlijden, waarvoor de verzekeraar sterke aanwijzingen van fraude aan de commissie kan overleggen. En de laatste betreft de overlijdensgevallen na meer dan vijf jaar na aanvang van de verzekering, maar deze worden alleen door de commissie in behandeling genomen als er sprake is van harde aanwijzingen voor fraude die de commissie gerechtvaardigd acht. Met andere woorden: een vermoeden is dan niet voldoende. Zoals gezegd heeft de commissie in een jaar tijd in totaal 130 aanvragen binnengekregen, waarvan er half augustus 114 wel en zestien nog niet waren afgehandeld. Van die wel afgehandelde aanvragen, is in 23 gevallen vastgesteld dat er sprake was van verzwijging of onjuiste verstrekking van informatie. Procentueel omgerekend is dat precies eenvijfde, oftewel twintig procent. De beslissingen van de commissie zijn voor verzekeraars bindend. Dat betekent dat de maatschappijen de in de polis overeengekomen uitkering(en) moeten doen als de commissie heeft geoordeeld dat er geen fraude is gepleegd. Aan de andere kant staat het de betrokken verzekeraar vrij om uit te keren als er wél fraude in het spel is. Volgens de commissie heeft zich dat ook in enkele gevallen voorgedaan.

Korte motiveringen
Overigens moet de commissie, volgens het reglement, haar beslissingen altijd motiveren. Deze motiveringen worden bewust kort gehouden. Aan de ene kant omdat er over het ja of nee van verzwijging niet veel te motiveren valt, en aan de andere kant omdat de commissie zeer zorgvuldig wil omgaan met de (medische) informatie. De medische stukken worden trouwens uitsluitend verstrekt aan de medicus in de commissie.
Ondanks een Convenant en een Reglement zijn er in het verslagjaar artsen geweest die, met een beroep op hun ambtsgeheim, weigeren de noodzakelijke gegevens te verstrekken. Dat heeft ertoe geleid dat de commissie in vier gevallen geen beslissing heeft kunnen nemen. In overleg met het Verbond heeft de commissie enkele deskundigen op het terrein van het ambtsgeheim opgezocht en de conclusie uit deze gesprekken is dat de arts op basis van het Convenant wel bevoegd, maar niet verplicht is medische informatie aan de commissie te verstrekken.

Fraude?
In het verslag valt verder op dat de commissie niet erg gelukkig is met de naam die haar is gegeven. Net als diverse verzekeraars heeft ze moeite met het woord fraude. In eerste aanleg moeten verzekeraars immers de nabestaanden meedelen dat een nader onderzoek wordt ingesteld naar de verstrekte gezondheidsgegevens. In dat stadium moet al het woord fraude worden gebruikt en dat kan voor nabestaanden nogal confronterend zijn. Des te schrijnender wordt het nog als de commissie vervolgens tot het oordeel komt dat er geen reden is om fraude te vermoeden. In het verslag pleit de commissie dan ook voor een juistere en tevens vertrouwenwekkende naam. Daaraan zijn de bij het convenant betrokken partijen tegemoetgekomen door het woord fraude uit de naam te schrappen.
Op de valreep van het verslag pleit de commissie voor een bredere spreiding van aanvragen, omdat de tot nu toe ingediende toetsingsverzoeken afkomstig zijn van een opmerkelijk beperkt aantal verzekeraars. En daarnaast, wellicht ook in het kader van transparantie, beveelt de commissie de verzekeringsbedrijfstak aan, het bestaan en de taak van de commissie in de (toelichting op de) gezondheidsverklaring te vermelden.

Verzekerd!, november 2006