Eindhovense imam geen gevaar voor nationale veiligheid
Amsterdam, 2 november 2006 - De rechtbank Amsterdam heeft vandaag het
besluit vernietigd van de Minister voor vreemdelingenzaken en
integratie waarbij de imam Eisha Bersham van de Al Fourkaan-moskee te
Eindhoven ongewenst was verklaard wegens gevaar voor de nationale
veiligheid.
De Minister had op 15 juni 2005 dat besluit genomen op basis van een
onderzoek van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).
Ongewenstverklaring heeft tot gevolg dat een vreemdeling geen
rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben en zelfs strafbaar is als
hij in Nederland is. De Minister had de aanvraag van de imam om
verlenging van de sinds 1999 verleende vergunning voor verblijf als
geestelijk voorganger ook wegens gevaar voor de nationale veiligheid
geweigerd.
Het onderzoek en de inlichtingen van de AIVD zijn geheim, alleen de
conclusie wordt openbaar gemaakt. De rechtbank mag wel de geheime
stukken raadplegen en heeft dat ook gedaan. Op grond hiervan kwam de
rechtbank tot het oordeel dat de AIVD en de Minister terecht de
conclusie trekken dat in de Al Fourkaan-moskee in het verleden sprake
is geweest van 'voedingsbodem' onder meer voor recrutering voor de
'jihad'. Ook kon uit die inlichtingen worden afgeleid dat de imam in
het verleden tegenover (potentiële) recruteringsactiviteiten in die
moskee niet zo standvastig is opgetreden als mogelijk was. Die
inlichtingen zijn volgens de rechtbank echter niet zo eenduidig dat
gezegd kan worden dat de imam persoonlijk en actief betrokken is
geweest bij de radicaliseringsprocessen die zich in het verleden bij
een - beperkte - groep personen hebben voorgedaan. Daarom vond de
rechtbank dat de imam in 2005 geen gevaar voor de nationale veiligheid
genoemd kon worden. Daarbij is van belang dat de AIVD en de Minister
de imam nimmer verantwoordelijk hebben gehouden voor het aanzetten tot
activiteiten met een terroristisch oogmerk en dat de imam daarvoor ook
nooit strafrechtelijk vervolgd is.
De rechtbank wijst er ook nog op dat de Minister deze besluiten heeft
genomen op basis van een kennelijk gehanteerde beleidsregel dat iedere
vreemdeling die door de AIVD een gevaar voor de nationale veiligheid
wordt genoemd, ongewenst wordt verklaard en niet langer een
verblijfsvergunning krijgt. Dit beleid houdt dus in dat de Minister
geen eigen afweging maakt over de vraag of een vreemdeling
daadwerkelijk ongewenst moet worden verklaard en geen verblijf meer
krijgt. Volgens de rechtbank is dergelijk beleid in strijd met het in
de Algemene Wet Bestuursrecht neergelegde beginsel van behoorlijke
belangenafweging. Daar komt nog bij dat dit beleid niet is
gepubliceerd.
De rechtbank vindt dat de Minister bij het nieuwe besluit rekening
moet gaan houden met vragen die tot nu toe onbeantwoord zijn gebleven.
Bijvoorbeeld de vraag of de ongewenstverklaring, en dus de
verwijdering van de imam uit Nederland, wel in redelijke verhouding
staat tot het doel, namelijk bescherming van de nationale veiligheid.
Daarbij is van belang dat de imam in zijn preken en contacten met
mensen zijn geloof uitdraagt. Verder is het de vraag of de Minister
ter bescherming van de nationale veiligheid niet met een minder zwaar
middel kon volstaan en of de maatregel wel het beoogde effect zal
hebben.
Zowel de Minister als de imam kunnen binnen vier weken hoger beroep
instellen tegen de uitspraak bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van
de Raad van State.
Informatie bij Bureau voorlichting en communicatie rechtbank: 020-541
2882.
LJ Nummers
AZ1373
AZ1371
Bron: Rechtbank Amsterdam
Datum actualiteit: 2 november 2006 Naar boven
Gerechtelijke organisatie