Persbericht 1 november 2006, 271 b
Brandbrief aan Den Haag; Knelpunten Wmo
Geachte dames en heren,
Gemeenten zetten alle zeilen bij om de nieuwe Wmo-taken, afkomstig uit
de AWBZ, tijdig geïmplementeerd te krijgen.
Gemeenten hebben bij tal van gelegenheden laten weten dat zij positief
staan tegenover de met de Wmo beoogde decentrale sturingsfilosofie en
de beoogde ruimte voor eigen gemeentelijk beleid.
De G27- en de G4-gemeenten, die veelal ook een centrumfunctie
vervullen voor de kleinere omliggende gemeenten, achten zich echter
steeds minder toegerust, omdat op landelijk niveau de randvoorwaarden
niet goed en / of niet tijdig geregeld zijn terwijl daarnaast de
financiële risicoâs toenemen.
Wij willen met deze brief onze knelpunten op uw aller agenda plaatsen.
Wij zijn graag bereid over deze brief met u van gedachten te wisselen
om gezamenlijk tot oplossingen te komen. Onderstaand treft u een
toelichting op de knelpunten zoals die door 25 van de 27 gemeenten
zijn aangereikt, almede door de G4-gemeenten.
Gemeenten krijgen steeds meer duidelijkheid over welke financiële
risicoâs de invoering van de Wmo met zich meebrengt. Dat inzicht
ontstaat gefragmenteerd: door de septembercirculaire die sterk afwijkt
van meicirculaire, de actuele overzichten van het CAK met de productie
huishoudelijke verzorging 2006, het ontbreken van inzage in de
berekeningswijze Eigen Bijdrage, het ontbreken van een âfull-packageâ
regeling, een stijgend aantal PGB-cliënten en de onttrekking aan het
oorspronkelijke uitvoeringsbudget voor de dienstverlening van het CAK.
Hierdoor gaan bij gemeenten steeds meer alarmbellen rinkelen.
Wij begrijpen dat op 30 oktober jl. de staatssecretaris heeft
toegezegd dat zij het macrobudget voor de eigen bijdragen met ⬠23
miljoen minder zal korten - dat is een stapje in de goede richting.
Opvallend is dat met name de uitvoeringskosten in alle gemeenten meer
dan 200% vergen van het beschikbare budget.
Ook stijgt het financiële risico voor gemeenten ten gevolge van een
nog steeds stijgend volume aan productie-uren huishoudelijke
verzorging. De huidige planning wat betreft monitoring door een
onafhankelijke derde voorziet niet eerder dan in 2009 in een eventuele
eerste bijstelling van het budget. Vanwege de toenemende zorgvraag
stellen wij u voor de monitoringssystematiek te heroverwegen en
gemeenten de mogelijkheid te bieden met u in overleg te treden over
budgettaire aanpassingen indien extreme stijgingen in het gebruik van
de zorg zich op korte termijn voordoen. Naar we hebben begrepen heeft
de staatssecretaris op 30 oktober jl. toegezegd een frictiebudget voor
deze problematiek in te stellen. Wij zijn benieuwd naar de regels en
de middelen van dit frictiebudget.
Veel gemeenten zijn bezig de Wmo (vooralsnog) zogenaamd beleidsarm in
te voeren. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de beperkte termijn
tot aan invoering, anderzijds speelt de financiële krapte een rol,
waardoor investeren in innovatie en herijking op de lange baan
geschoven wordt. Tegelijkertijd bestaan bij politiek en buitenwacht
hooggespannen verwachtingen op het brede terrein van de Wmo en ten
aanzien van innovatie.
Gemeenten willen aan de slag met innovatieve vormen van zorg en
samenwerking met partners in de keten en ook aan burgers kansen bieden
te komen met creatieve oplossingen. Dit vergt echter ruimte in
financiële zin.
Gemeenten hebben al vaker in korte tijd een nieuwe wet moeten
implementeren.
Bij een implementatie horen ook aanloopproblemen. Bij de invoering Wmo
worden we echter geconfronteerd met problemen die het gevolg zijn van
grote omissies en achterstanden bij zorgkantoren en CAK.
Dientengevolge komen gemeenten flink in tijdsproblemen, ondanks de
hersteloperaties die inmiddels in gang zijn gezet, waardoor het
onmogelijk wordt tijdig met de cliënten te communiceren en de
inrichting van de administratieve organisatie en processen gevaar
loopt.
Namens de G27 en de G4 verzoeken wij U ons op korte termijn de
gelegenheid te geven onze knelpunten en oplossingsrichtingen mondeling
toe te lichten aan de staatssecretaris van VWS en de Vaste
Kamercommissies van de Eerste en de Tweede Kamer.
De door ons verzamelde knelpunten treft u bijgevoegd in bijlage 1 aan.
Met vriendelijke groeten,
Lenie Scholten Jacques Costongs Hans Martin Don
Wethouder Nijmegen Wethouder Maastricht Wethouder Eindhoven
Voorzitter G27-sociale pijler Lid G27-sociale pijler Lid G27-sociale
pijler
Marijke Vos Jantien Kriens Bert van Alphen
Wethouder Amsterdam Wethouder Rotterdam Wethouder Den Haag
Cees van Eijk
Wethouder Utrecht
In afschrift aan de colleges van B&W van alle gemeenten.
Bijlage 1
bij brief aan
De Staatssecretaris van VWS, Mevrouw C.I.J.M. Ross-Van Dorp,
De Minister van Financiën, G. Zalm,
Leden van de Vaste Kamercommissie voor VWS
Directie VNG
1 november 2006
OVERZICHT KNELPUNTEN G27 BIJ INVOERING WMO
Input vanuit 25 gemeenten:
De gemeenten hebben knelpunten aangegeven op de volgende onderdelen:
1. FINANCIÃN
1.1. Budget hulp bij het huishouden t.o.v. werkelijke kosten
1.2. Budget uitvoeringskosten t.o.v. werkelijke kosten
1.3. Extramuraliseringskosten
1.4. Subsidieregeling Dure Woningaanpassing en Diensten Wonen met Zorg
1.5. PGB/eigen bijdragen
1.6. Overig
2. ZORGKANTOOR
2.1. Kwaliteit en tijdigheid van de klantgegevens
2.2. Centraal gemaakte afspraken blijken op regionaal niveau anders te
zijn
2.3. Problemen bij het maken van afspraken op lokaal niveau
2.4. Klantgegevens PGB-houders
3. CAK
3.1. Te weinig flexibiliteit in aanbod
3.2. Kwaliteit versus prijs
4. OVERIG/ALGEMEEN
1 FINANCIÃN
Voor onze opvattingen over het financieringssysteem van de Wmo
verwijzen wij naar bijgevoegde brief van 21 februari jl. - die brief
handhaven wij onverkort. De rode draad is dat het financieringssysteem
van de Wmo geen vorm geeft aan het gezamenlijke belang van
rijksoverheid en gemeenten om kwetsbare mensen zodanig te ondersteunen
dat zij verantwoord zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en
deelnemen aan de samenleving. Het financieringssysteem van de Wmo is
nu een financiële risicoafwenteling geworden van rijksoverheid (AWBZ)
naar gemeenten. Dat is jammer omdat dat een hinderpaal zal worden voor
het succes van de Wmo.
1.1 Budget hulp bij het huishouden ten opzichte van de werkelijke
kosten
De CAK-rapportages laten bij vrijwel alle gemeenten een stijging van
de zorgvraag tussen 2005 en 2006 zien en bij 120 gemeenten in het
eerste half jaar van 2006 een stijging van meer dan 15% (uitschieters
van 43%!). Daarnaast verwachten de gemeenten op basis van informatie
van het zorgkantoor, zorgaanbieders, e.a. dat er voor 2007 ook nog een
stijging van 5 à 10% zal zijn. Het is voor deze gemeenten dan ook erg
belangrijk dat er direct na invoering van de Wmo wordt gestart met de
monitoring van de werkelijke kosten zodat de beloofde verrekening
eerder dan 2009 kan plaatsvinden. Ons hebben inmiddels geluiden
bereikt ten aanzien van een in te stellen frictiebudget. De details
hieromtrent zien we met belangstelling tegemoet. Door het ontbreken
van een tijdige monitoring en/of voldoende frictiebudget zullen veel
gemeenten genoodzaakt zijn om de tekorten met andere budgetten af te
dekken hetgeen ten koste kan gaan van andere voorzieningen binnen of
buiten de Wmo.
1.2 Budget uitvoeringskosten ten opzichte van de werkelijke kosten
De uitvoeringskosten Wmo betreffen alle additionele apparaatskosten
boven op de kosten voor uitvoering van het bestaande WVG, Welzijns en
OGGZ-beleid. Dit betreft derhalve kosten voor:
- uitvoering hulp bij het huishouden
- herindicatie HBH/Wmo
- herindicatie WVG/Wmo
- het loket voor informatie en advies
- ICT-toepassingen
- herijking bestaand beleid
- aanbestedingen
- inkoop diensten Zorgkantoor/SVB/ CIZ, e.a.
- benodigde hersteloperaties als gevolg van slechte kwaliteit
klantgegevens Zorgkantoor/CAK
- benchmark/ monitoring/ klanttevredenheid
Het budget voor uitvoeringskosten bedraagt slechts 4% van de
programmakosten voor hulp bij het huishouden. Ter vergelijking: voor
de WVG bedraagt dit 15 à 20%. Het lijkt dat kosten zoals voor het
loket, de ICT-investeringen, aanbestedingen en (her)indicaties niet
zijn meegenomen in de vaststelling van het uitvoeringsbudget evenmin
als het gegeven dat gemeenten op een andere schaal werken dan
zorgkantoren (32 zorgkantoren versus 458 gemeenten). Gemiddeld stellen
de gemeenten dat de werkelijke kosten voor de uitvoering van de Wmo
twee maal zo hoog liggen dan het budget dat zij hiervoor vanuit het
Rijk ontvangen.
De korting op het uitvoeringsbudget voor de kosten van het CAK worden
daarnaast disproportioneel geacht (in Eindhoven, Breda en Maastricht
bedraagt dit bijvoorbeeld ruim 17% van het oorspronkelijke
uitvoeringsbudget volgens de meicirculaire). Zie hiervoor ook de
knelpunten bij het CAK.
1.3 Extramuralisering/ full-package afspraken
Bij het vaststellen van het budget is geen rekening gehouden met de
mate van extramuralisering in gemeenten. In steeds meer gemeenten
worden intramurale verzorgingstehuizen omgebouwd tot extramurale
woonunits. Dit leidt evident tot lagere kosten van intramurale
voorzieningen en een stijging van de kosten voor hulp bij het
huishouden die ten laste komt van de gemeenten. Ook levert de
extramuralisering extra financiële consequenties op het terrein van
dure woningaanpassingen en vervoer naar o.a.
dagbestedingsactiviteiten.
Onduidelijk is in hoeverre de mate van extramuralisering bij de
toekomstige bijstellingen van het budget wordt meegenomen.
Daarnaast is er nog steeds onduidelijkheid over de invoering van het
zogenaamde âfull packageâ en de effecten hiervan op de uitvoering van
de Wmo. Deze regeling moet het mensen met een indicatie voor verblijf
(AWBZ) financieel aantrekkelijk maken om thuis te blijven wonen. Ze
krijgen alle zorg thuis die ze normaal gesproken in een instelling
zouden krijgen. In het full-package zitten de kosten voor zorg en
ondersteuning. Onduidelijk is:
Of het full-package 1 januari 2007 wordt ingevoerd;
Hoe het zit met de hulp bij het huishouden voor cliënten met een
AWBZ-verblijfsindicatie die thuis wonen? De verschillende Zorgkantoren
geven namelijk aan vanaf 2007 geen contracten meer te hebben met
aanbieders voor hulp bij het huishouden, dus valt het wat hen betreft
per definitie onder de Wmo.
Hoe de gemeenten op korte termijn inzicht verkrijgen in de aantallen
en omvang van het aantal verblijfsgerechtigden en hun NAW-gegevens?
Gezien bovenstaande redenering van het Zorgkantoor is het niet het
belang van het Zorgkantoor hier inzicht in te verschaffen. Wanneer
echter zowel de gemeenten als het Zorgkantoor van mening zijn dat de
andere partij de zorg dient te organiseren, bestaat het risico dat
burgers tussen de wal en het schip terecht komen.
1.4 Subsidieregelingen (Dure Woningaanpassing en Diensten Wonen met
Zorg)
Gemeenten moeten activiteiten onder de regeling Dure
Woningaanpassingen wel uitvoeren, maar krijgen hiervoor tot 2009 geen
budget. Dit betekent voor de gemiddelde middelgrote gemeenten een
risico tussen ⬠90.000 en ⬠500.000. Voor kleine gemeenten is het
lastiger een inschatting te maken van de problemen die ontstaan bij
dure woningaanpassingen omdat de wet op de grote getallen gaat voor
kleine gemeenten niet opgaat. Aan de andere kant is het risico voor
deze gemeenten wel groter omdat het relatief hogere aantal eigenhuis
bezitters een relatief hoog aantal dure woonaanpassingen met zich mee
brengt.
Daarnaast is bij de vaststelling van het budget voor de
subsidieregeling Diensten Wonen met Zorg gerekend met de afrekening
van 2004. Dit betekent dat de stijging van het budget in 2005 en 2006
niet terugkomt in het budget dat naar de gemeenten overkomt. Aangezien
veel gemeenten de Wmo in 2007 beleidsarm invoeren (overgangsjaar)
waarin dus in principe niets verandert, betekent dit ofwel een
vermindering van de dienstverlening dan wel een benodigde bijdrage
vanuit de eigen gemeentelijke middelen. De inschatting van de
gemeenten laat een halvering van het budget ten opzichte van de
werkelijke kosten in 2006 zien.
Gemeenten moeten bovendien veel inspanningen verrichten om inzicht te
verkrijgen in de herkomst en omvang van de budgetten en de
schaalgrootte waarop instellingen momenteel opereren. Daar de
budgetten in de septembercirculaire lager uitvallen dan de kostprijs
voor de huidige dienstverlening is overleg noodzakelijk met
regiogemeenten. Niet helder zijn de verdeelcriteria van de extra ⬠5
miljoen voor de CVTM-regeling en inzicht in de budgetten na 2008
ontbreekt volledig. Continuïteit voor instellingen wordt daarmee
vooralsnog volledig de verantwoording van de vestigingsgemeente, met
alle onzekerheid van dien.
1.5 PGB / eigen bijdragen
Door het automatisch verrekenen van de potentieel te ontvangen eigen
bijdragen op basis van de AWBZ-normen met het budget voor HBH wordt de
gemeente beperkt in de beleidsvrijheid. Wanneer de gemeente namelijk
niet kiest voor een eigenbijdrage systematiek op basis van het
AWBZ-regime loopt de gemeente een financieel risico. Overigens is het
onduidelijk hoe die eigen bijdrage zijn berekend, welke aannames zijn
hierbij gedaan en hoe reëel zijn deze?
Er zijn gemeenten waar volgens de meest recente cijfers van het CAK
het aantal PGB'ers is toegenomen met ongeveer 30%. Deze toename is
niet terug te vinden in het budget van de septembercirculaire. Daar
veel gemeenten hierover nog geen informatie hebben ontvangen van het
Zorgkantoor kunnen deze gemeenten alleen maar rekening houden met
wederom een financieel risico.
1.6 Overig
De Wmo heeft in vrijwel alle regioâs de samenwerking tussen gemeenten
noodzakelijk gemaakt. Kleinere gemeenten blijken niet in staat
zelfstandig aan te besteden of de Wmo te implementeren. De rol als
centrumgemeente is niet terug te vinden in de financieringsystematiek
terwijl vaak extra ambtelijke inzet voor deze ondersteuningsrol
vereist is.
2 ZORGKANTOOR
2.1 Kwaliteit en tijdigheid van de klantgegevens
Uit verschillende onderzoeken/pilots blijkt dat de kwaliteit van de
klantgegevens van het Zorgkantoor niet goed is. In opdracht van
Leeuwarden is een pilot uitgevoerd naar de kwaliteit van de
klantgegevens in het AZR-systeem. Hieruit blijkt dat 30% onjuist is.
Daarnaast hebben de Midden-Brabantse gemeenten tevens een onderzoek
laten uitvoeren en bleek dat 10% reeds overleden was.
De ontstane problemen met de overdracht van klantgegevens tussen het
Zorgkantoor, CAK en de gemeenten hadden opgelost kunnen worden door
het hanteren van een unieke identificatie, zoals het sofinummer. Uit
informatie van VWS en VNG blijkt echter dat het juridisch onmogelijk
is dat zorgkantoren bestanden incl. sofinummer aan gemeenten leveren.
Inmiddels zijn de bestanden âGBA proofâ gemaakt. Gemeenten gaan de
GBA-check zelf uitvoeren vóór dat zorgkantoren de cliënten gaan
berichten. Gemeenten constateren dat vanaf 1 januari 2007 gebruik van
het BSN wettelijk is toegestaan.
Helaas heeft nog steeds een aantal gemeenten de klantgegevens niet
ontvangen. Hierdoor kan de analyse naar de kwaliteit nog niet starten
en kan dus ook de hersteloperatie nog niet gestart worden. We zien
hier veel verschillen tussen de verschillende regioâs.
Het werk, de verantwoordelijkheid en waarschijnlijk ook weer een deel
van de kosten voor de benodigde hersteloperatie zijn voor de
gemeenten. In het op 17 oktober gepubliceerde Overgangsprotocol wordt
melding gedaan van facilitaire ondersteuning en een financiële
tegemoetkoming door VWS voor de âschoningsoperatieâ aan de gemeenten.
Op 30 oktober hebben we van het implementatieteam vernomen dat er een
taskforce beschikbaar komt en dat er een macrobudget beschikbaar is
voor de gemeenten van 3.5 miljoen. Of dit budget voldoende is zal
blijken. Duidelijk is dat de tijd in elk geval dringt.
2.2 Centraal gemaakte afspraken blijken op regionaal niveau anders uit
te pakken
In de praktijk blijken er nogal wat verschillen te bestaan tussen
landelijk gemaakte afspraken met ZN en de uitwerking hiervan door
individuele Zorgkantoren. Een voorbeeld hiervan is de brief die vanuit
het Zorgkantoor op 1 oktober naar alle bestaande cliënten
huishoudelijke verzorging gestuurd zou worden. VWS en de Zorgkantoren
hebben ten aanzien hiervan op regiobijeenkomsten aangegeven dat er een
gezamenlijke brief gestuurd zou worden waar de gemeenten input voor
konden leveren. Bijvoorbeeld in de regio Zuid-Oost Brabant blijkt
inbreng vanuit de gemeente echter niet mogelijk en moeten er twee
aparte brieven (één vanuit het Zorgkantoor en één vanuit de
gemeente) verstuurd worden. Dit leidt volgens ons tot verwarring bij
cliënten en extra kosten bij de gemeenten.
2.3 Problemen bij het maken van afspraken op lokaal niveau
Vrijwel alle gemeenten ervaren problemen bij het maken van afspraken
met het Zorgkantoor. Wel zie je dat de inhoud van en de mate waarin
problemen gemeld worden per regio verschilt. Hieruit leiden wij af dat
de Zorgkantoren in de verschillende regioâs verschillend handelen.
De geschetste problemen betreffen afspraken over de manier van
communiceren naar cliënten, de planning en wijze van aanleveren van
klantgegevens.
2.4 Klantgegevens PGB-houders
Een aantal gemeenten geeft aan dat hun Zorgkantoor nog geen
klantgegevens kan leveren van PGB-houders. Dit is voor gemeenten erg
problematisch aangezien zij deze cliënten dus ook niet kunnen
informeren over de Wmo, het overgangsrecht, etc. In andere regioâs is
zonder overleg met de gemeenten een summier briefje de deur uitgegaan
naar cliënten, waarover achteraf bij burgers veel vragen zijn
ontstaan.
3 CAK
3.1 Te weinig flexibiliteit in aanbod
Nog steeds beschikken gemeenten niet over andere informatie dan dat
gemeenten bij het CAK maximaal 5 parameters kunnen aanleveren en dat
de debiteurenadministratie door gemeenten zelf ter hand moet worden
genomen. Het aantal parameters blijkt te weinig voor alle vergoedingen
en bijdragen in de Wmo. Door de vasthoudende opstelling van het CAK
komt de beleidsruimte van de gemeente met betrekking tot de eigen
bijdragen in het gedrang.
Het CAK kent maar twee kostprijzen voor hulp bij het huishouden
terwijl er een aantal gemeenten is dat meerdere tarieven hanteert. Dit
betekent dat de prijs die de cliënt op zijn/haar beschikking âeigen
bijdrageâ te zien krijgt niet de daadwerkelijke kostprijs is. Dit
werkt erg verwarrend.
Het CAK zal verder niet meewerken aan de berekening van het eigen
aandeel in de kosten bij financiële tegemoetkomingen. Wanneer een
gemeente voor bijvoorbeeld bijzonder vervoer een financiële
tegemoetkoming wil verstrekken, kan het CAK niet aangeven met welk
eigen aandeel in de kosten die financiële tegemoetkoming moet worden
verlaagd. Geeft de gemeente echter een PGB ter hoogte van het
volledige bedrag, dan wil het CAK wél meewerken aan de terugbetaling
van het eigen aandeel in de kosten (dan eigen bijdrage geheten).
3.2 Kwaliteit versus prijs
Gezien het bovenstaande achten vrijwel alle gemeenten het
disproportioneel dat er voor het verrekenen van de eigen bijdragen
voor het CAK gemiddeld 17% van het uitvoeringsbudget wordt ingehouden.
Landelijk is dit een bedrag van ⬠12 miljoen.
4 OVERIG/ALGEMEEN
4.1 Nieuwe taken zonder middelen
Er wordt door gemeenten geconstateerd dat zaken die ânieuwâ zijn door
het Rijk automatisch onder de Wmo worden geschaard. Als voorbeeld
wordt ondermeer de reactie van het kabinet op de aanbevelingen van
Steven van Eijk (operatie Jong) genoemd. Gemeenten krijgen er
verantwoordelijkheden en taken bij, terwijl over de bekostiging
daarvan (nog) geen duidelijkheid bestaat.
Daarnaast lijkt de boodschap te zijn dat de gemeenten verantwoordelijk
zijn voor het totale terrein op het gebied van wonen, welzijn en zorg.
Dit roept in de praktijk nogal eens verwarring op omdat dit maar ten
dele het geval is. Zo kunnen de gemeenten niets veranderen aan de
wachtlijsten in de zorg, kunnen zij niet verantwoordelijk gehouden
worden voor het bestrijden van sociaal isolement bij GGZ-cliënten,
etc. Verwachtingsmanagement is in deze erg belangrijk en de
communicatie vanuit de landelijke overheid is hier niet altijd
ondersteunend in.
4.2 Privacy
Tijdens de voorbereiding op de Wmo worden gemeenten veelvuldig
geconfronteerd met organisaties in de keten die vanwege de
privacyregelgeving relevante gegevens niet beschikbaar stellen. Het
niet aanleveren van de sofinummers of BSN door de Zorgkantoren en het
CAK zijn hiervoor symptomatisch en leveren gemeenten veel extra
administratieve lasten, vertraging en uitvoeringskosten op. Volgens
ons is de privacywetgeving vooral bedoeld om naar belanghebbenden
helder te communiceren wat er wel/ niet met gegevens wordt gedaan.
Excellenties,
De Tweede Kamer heeft de Wmo grondig aangepast. Dat blijkt uit het
feit dat er twaalf amendementen en twaalf moties zijn aangenomen. De
amendementen beogen vooral de positie van de cliënt te versterken.
Het resultaat van deze bijstellingen is een verdere vermindering van
de beleidsvrijheid van de gemeenten. Daarbij gaat het naast het
verplichte persoonsgebonden budget (PGB), die ook voor de huidige
Wvg-voorzieningen gaat gelden, met name om de introductie van de
compensatieplicht. Ging het in het oorspronkelijke wetsontwerp nog om
een tijdelijke zorgplicht die betrekking had op drie met name genoemde
voorzieningen (scootmobielen, rolstoelen en huishoudelijke hulp), de
structurele compensatieplicht die nu in de wet wordt vastgelegd heeft
een veel grotere impact en reikwijdte. De compensatieplicht geeft aan
de cliënt de waarborg dat de gemeente voorzieningen treft die het de
cliënten mogelijk maken een huishouden te voeren, zich te verplaatsen
in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en
sociale verbanden aan te gaan met medemensen. Het is overigens te
verwachten dat door deze compensatieplicht de uitvoeringskosten voor
gemeenten zullen stijgen.
Gemeenten hebben bij tal van gelegenheden laten weten dat zij
voorstander zijn van een Wmo die de decentrale sturingsfilosofie
consequent vasthoudt en aan de gemeenten ruimte geeft voor een eigen
beleid. De aanpassingen die nu via de amendementen zijn aangebracht
beperken de ruimte voor de gemeenten tot de positie van een soort
lokaal uitvoeringskantoor van een âpseudo-AWBZâ. Dat betreuren wij,
maar de gemeenten respecteren de gemaakte keuzes door de wetgever. Wij
zullen de Wmo dan ook zo goed mogelijk uitvoeren. Daar hebben onze
burgers recht op.
De aanscherpingen van de Wmo hebben financiële consequenties voor de
gemeenten, zoals de VNG in haar brief aan de Minister-President d.d.
20 februari jl. duidelijk maakt.
De G27 zijn echter van mening dat nu op centraal niveau de waarborgen
voor de burgers zo duidelijk zijn vastgelegd, het rijk ook de
financiële risicoâs dient te dragen. Wie bepaalt, betaalt.
De Wmo is een open-einderegeling geworden. Gemeenten ontvangen in de
huidige voorstellen van het kabinet jaarlijks een vast budget dat
onafhankelijk is van de feitelijke behoefte in de gemeente. Gemeenten
kunnen de vraag echter niet beïnvloeden omdat de wet aan de burgers
een verregaande mate van rechtszekerheid biedt. Door de nieuwe
formulering van artikel 4 Wmo (compensatieplicht) en doordat de
keuzemogelijkheid van een PGB verplicht is voor alle individuele
voorzieningen zal de vraag zich eenzijdig op de individuele producten
richten. Een vraag waar gemeenten niet of nauwelijks op kunnen sturen.
De mate van beleidsvrijheid dient in de visie van de gemeenten de
bekostigingswijze te bepalen. Dat is nu niet het geval. In deze
opvatting staan wij niet alleen. De Raad voor de financiële
verhoudingen en onafhankelijke deskundigen delen deze visie.
In haar streven naar kostenbeheersing in de zorg wentelt het Rijk zo
de financiële risicoâs van de Wmo eenzijdig af op de gemeenten.
Weliswaar wil het kabinet het macro-budget laten meeademen met de
feitelijke uitgaven, maar dat biedt onvoldoende garanties voor
individuele gemeenten. De ervaringen met de Wet Werk en Bijstand (WWB)
hebben geleerd dat het zeer wel denkbaar is dat het macro-budget in
enig jaar landelijk toereikend blijkt te zijn, maar dat tegelijkertijd
individuele gemeenten worden geconfronteerd met een forse
uitgavenoverschrijding, die niet wordt gecompenseerd. Deze situatie
willen wij voorkomen nu de individuele gemeente de risicoâs op
budgetoverschrijding niet kan beheersen.
Kortom, wij zijn van mening dat deze substantiële aanpassingen van de
wet niet zonder gevolgen kunnen blijven voor het bekostigingsregime.
Nu de gemeenten door de Wmo-wet met de handen zijn gebonden moet elke
gemeente de kosten voor de huishoudelijke verzorging gedurende de
eerste vier jaren volledig kunnen declareren bij het rijk. Na deze
vier jaar zal de jurisprudentie over de individuele voorzieningen in
de Wmo zijn uitgekristalliseerd en kan de balans worden opgemaakt.
Vier jaar declareren van de kosten van huishoudelijke verzorging is de
logische consequentie nu de Wmo de beleidsvrijheid van gemeenten ten
aanzien van individuele voorzieningen zo heeft ingeperkt.
Met vriendelijke groeten,
Lenie Scholten Elly de Jonge
Wethouder Nijmegen Wethouder âs-Hertogenbosch
Voorzitter G27-sociale pijler Lid G27-sociale pijler
In afschrift aan de leden van de Vaste Kamercommissie voor VWS, de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de colleges van B&W van alle
gemeenten.
Gemeente Eindhoven