Gemeente Eindhoven

Persbericht 1 november 2006, 271 b

Brandbrief aan Den Haag; Knelpunten Wmo

Geachte dames en heren,

Gemeenten zetten alle zeilen bij om de nieuwe Wmo-taken, afkomstig uit de AWBZ, tijdig geïmplementeerd te krijgen.
Gemeenten hebben bij tal van gelegenheden laten weten dat zij positief staan tegenover de met de Wmo beoogde decentrale sturingsfilosofie en de beoogde ruimte voor eigen gemeentelijk beleid. De G27- en de G4-gemeenten, die veelal ook een centrumfunctie vervullen voor de kleinere omliggende gemeenten, achten zich echter steeds minder toegerust, omdat op landelijk niveau de randvoorwaarden niet goed en / of niet tijdig geregeld zijn terwijl daarnaast de financiële risicoâs toenemen.
Wij willen met deze brief onze knelpunten op uw aller agenda plaatsen. Wij zijn graag bereid over deze brief met u van gedachten te wisselen om gezamenlijk tot oplossingen te komen. Onderstaand treft u een toelichting op de knelpunten zoals die door 25 van de 27 gemeenten zijn aangereikt, almede door de G4-gemeenten.

Gemeenten krijgen steeds meer duidelijkheid over welke financiële risicoâs de invoering van de Wmo met zich meebrengt. Dat inzicht ontstaat gefragmenteerd: door de septembercirculaire die sterk afwijkt van meicirculaire, de actuele overzichten van het CAK met de productie huishoudelijke verzorging 2006, het ontbreken van inzage in de berekeningswijze Eigen Bijdrage, het ontbreken van een âfull-packageâ regeling, een stijgend aantal PGB-cliënten en de onttrekking aan het oorspronkelijke uitvoeringsbudget voor de dienstverlening van het CAK. Hierdoor gaan bij gemeenten steeds meer alarmbellen rinkelen. Wij begrijpen dat op 30 oktober jl. de staatssecretaris heeft toegezegd dat zij het macrobudget voor de eigen bijdragen met ⬠23 miljoen minder zal korten - dat is een stapje in de goede richting.

Opvallend is dat met name de uitvoeringskosten in alle gemeenten meer dan 200% vergen van het beschikbare budget.
Ook stijgt het financiële risico voor gemeenten ten gevolge van een nog steeds stijgend volume aan productie-uren huishoudelijke verzorging. De huidige planning wat betreft monitoring door een onafhankelijke derde voorziet niet eerder dan in 2009 in een eventuele eerste bijstelling van het budget. Vanwege de toenemende zorgvraag stellen wij u voor de monitoringssystematiek te heroverwegen en gemeenten de mogelijkheid te bieden met u in overleg te treden over budgettaire aanpassingen indien extreme stijgingen in het gebruik van de zorg zich op korte termijn voordoen. Naar we hebben begrepen heeft de staatssecretaris op 30 oktober jl. toegezegd een frictiebudget voor deze problematiek in te stellen. Wij zijn benieuwd naar de regels en de middelen van dit frictiebudget.

Veel gemeenten zijn bezig de Wmo (vooralsnog) zogenaamd beleidsarm in te voeren. Dit wordt enerzijds veroorzaakt door de beperkte termijn tot aan invoering, anderzijds speelt de financiële krapte een rol, waardoor investeren in innovatie en herijking op de lange baan geschoven wordt. Tegelijkertijd bestaan bij politiek en buitenwacht hooggespannen verwachtingen op het brede terrein van de Wmo en ten aanzien van innovatie.
Gemeenten willen aan de slag met innovatieve vormen van zorg en samenwerking met partners in de keten en ook aan burgers kansen bieden te komen met creatieve oplossingen. Dit vergt echter ruimte in financiële zin.

Gemeenten hebben al vaker in korte tijd een nieuwe wet moeten implementeren.
Bij een implementatie horen ook aanloopproblemen. Bij de invoering Wmo worden we echter geconfronteerd met problemen die het gevolg zijn van grote omissies en achterstanden bij zorgkantoren en CAK. Dientengevolge komen gemeenten flink in tijdsproblemen, ondanks de hersteloperaties die inmiddels in gang zijn gezet, waardoor het onmogelijk wordt tijdig met de cliënten te communiceren en de inrichting van de administratieve organisatie en processen gevaar loopt.

Namens de G27 en de G4 verzoeken wij U ons op korte termijn de gelegenheid te geven onze knelpunten en oplossingsrichtingen mondeling toe te lichten aan de staatssecretaris van VWS en de Vaste Kamercommissies van de Eerste en de Tweede Kamer. De door ons verzamelde knelpunten treft u bijgevoegd in bijlage 1 aan.

Met vriendelijke groeten,

Lenie Scholten Jacques Costongs Hans Martin Don Wethouder Nijmegen Wethouder Maastricht Wethouder Eindhoven Voorzitter G27-sociale pijler Lid G27-sociale pijler Lid G27-sociale pijler

Marijke Vos Jantien Kriens Bert van Alphen
Wethouder Amsterdam Wethouder Rotterdam Wethouder Den Haag

Cees van Eijk
Wethouder Utrecht

In afschrift aan de colleges van B&W van alle gemeenten.

Bijlage 1
bij brief aan
De Staatssecretaris van VWS, Mevrouw C.I.J.M. Ross-Van Dorp, De Minister van Financiën, G. Zalm,
Leden van de Vaste Kamercommissie voor VWS
Directie VNG


1 november 2006

OVERZICHT KNELPUNTEN G27 BIJ INVOERING WMO
Input vanuit 25 gemeenten:

De gemeenten hebben knelpunten aangegeven op de volgende onderdelen:


1. FINANCIÃN

1.1. Budget hulp bij het huishouden t.o.v. werkelijke kosten
1.2. Budget uitvoeringskosten t.o.v. werkelijke kosten
1.3. Extramuraliseringskosten

1.4. Subsidieregeling Dure Woningaanpassing en Diensten Wonen met Zorg


1.5. PGB/eigen bijdragen

1.6. Overig


2. ZORGKANTOOR

2.1. Kwaliteit en tijdigheid van de klantgegevens
2.2. Centraal gemaakte afspraken blijken op regionaal niveau anders te zijn

2.3. Problemen bij het maken van afspraken op lokaal niveau
2.4. Klantgegevens PGB-houders


3. CAK

3.1. Te weinig flexibiliteit in aanbod

3.2. Kwaliteit versus prijs


4. OVERIG/ALGEMEEN


1 FINANCIÃN
Voor onze opvattingen over het financieringssysteem van de Wmo verwijzen wij naar bijgevoegde brief van 21 februari jl. - die brief handhaven wij onverkort. De rode draad is dat het financieringssysteem van de Wmo geen vorm geeft aan het gezamenlijke belang van rijksoverheid en gemeenten om kwetsbare mensen zodanig te ondersteunen dat zij verantwoord zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen en deelnemen aan de samenleving. Het financieringssysteem van de Wmo is nu een financiële risicoafwenteling geworden van rijksoverheid (AWBZ) naar gemeenten. Dat is jammer omdat dat een hinderpaal zal worden voor het succes van de Wmo.

1.1 Budget hulp bij het huishouden ten opzichte van de werkelijke kosten
De CAK-rapportages laten bij vrijwel alle gemeenten een stijging van de zorgvraag tussen 2005 en 2006 zien en bij 120 gemeenten in het eerste half jaar van 2006 een stijging van meer dan 15% (uitschieters van 43%!). Daarnaast verwachten de gemeenten op basis van informatie van het zorgkantoor, zorgaanbieders, e.a. dat er voor 2007 ook nog een stijging van 5 à 10% zal zijn. Het is voor deze gemeenten dan ook erg belangrijk dat er direct na invoering van de Wmo wordt gestart met de monitoring van de werkelijke kosten zodat de beloofde verrekening eerder dan 2009 kan plaatsvinden. Ons hebben inmiddels geluiden bereikt ten aanzien van een in te stellen frictiebudget. De details hieromtrent zien we met belangstelling tegemoet. Door het ontbreken van een tijdige monitoring en/of voldoende frictiebudget zullen veel gemeenten genoodzaakt zijn om de tekorten met andere budgetten af te dekken hetgeen ten koste kan gaan van andere voorzieningen binnen of buiten de Wmo.


1.2 Budget uitvoeringskosten ten opzichte van de werkelijke kosten De uitvoeringskosten Wmo betreffen alle additionele apparaatskosten boven op de kosten voor uitvoering van het bestaande WVG, Welzijns en OGGZ-beleid. Dit betreft derhalve kosten voor:

- uitvoering hulp bij het huishouden

- herindicatie HBH/Wmo

- herindicatie WVG/Wmo

- het loket voor informatie en advies

- ICT-toepassingen

- herijking bestaand beleid

- aanbestedingen

- inkoop diensten Zorgkantoor/SVB/ CIZ, e.a.
- benodigde hersteloperaties als gevolg van slechte kwaliteit klantgegevens Zorgkantoor/CAK

- benchmark/ monitoring/ klanttevredenheid
Het budget voor uitvoeringskosten bedraagt slechts 4% van de programmakosten voor hulp bij het huishouden. Ter vergelijking: voor de WVG bedraagt dit 15 à 20%. Het lijkt dat kosten zoals voor het loket, de ICT-investeringen, aanbestedingen en (her)indicaties niet zijn meegenomen in de vaststelling van het uitvoeringsbudget evenmin als het gegeven dat gemeenten op een andere schaal werken dan zorgkantoren (32 zorgkantoren versus 458 gemeenten). Gemiddeld stellen de gemeenten dat de werkelijke kosten voor de uitvoering van de Wmo twee maal zo hoog liggen dan het budget dat zij hiervoor vanuit het Rijk ontvangen.

De korting op het uitvoeringsbudget voor de kosten van het CAK worden daarnaast disproportioneel geacht (in Eindhoven, Breda en Maastricht bedraagt dit bijvoorbeeld ruim 17% van het oorspronkelijke uitvoeringsbudget volgens de meicirculaire). Zie hiervoor ook de knelpunten bij het CAK.


1.3 Extramuralisering/ full-package afspraken Bij het vaststellen van het budget is geen rekening gehouden met de mate van extramuralisering in gemeenten. In steeds meer gemeenten worden intramurale verzorgingstehuizen omgebouwd tot extramurale woonunits. Dit leidt evident tot lagere kosten van intramurale voorzieningen en een stijging van de kosten voor hulp bij het huishouden die ten laste komt van de gemeenten. Ook levert de extramuralisering extra financiële consequenties op het terrein van dure woningaanpassingen en vervoer naar o.a.
dagbestedingsactiviteiten.
Onduidelijk is in hoeverre de mate van extramuralisering bij de toekomstige bijstellingen van het budget wordt meegenomen.

Daarnaast is er nog steeds onduidelijkheid over de invoering van het zogenaamde âfull packageâ en de effecten hiervan op de uitvoering van de Wmo. Deze regeling moet het mensen met een indicatie voor verblijf (AWBZ) financieel aantrekkelijk maken om thuis te blijven wonen. Ze krijgen alle zorg thuis die ze normaal gesproken in een instelling zouden krijgen. In het full-package zitten de kosten voor zorg en ondersteuning. Onduidelijk is:
Of het full-package 1 januari 2007 wordt ingevoerd; Hoe het zit met de hulp bij het huishouden voor cliënten met een AWBZ-verblijfsindicatie die thuis wonen? De verschillende Zorgkantoren geven namelijk aan vanaf 2007 geen contracten meer te hebben met aanbieders voor hulp bij het huishouden, dus valt het wat hen betreft per definitie onder de Wmo.
Hoe de gemeenten op korte termijn inzicht verkrijgen in de aantallen en omvang van het aantal verblijfsgerechtigden en hun NAW-gegevens? Gezien bovenstaande redenering van het Zorgkantoor is het niet het belang van het Zorgkantoor hier inzicht in te verschaffen. Wanneer echter zowel de gemeenten als het Zorgkantoor van mening zijn dat de andere partij de zorg dient te organiseren, bestaat het risico dat burgers tussen de wal en het schip terecht komen.


1.4 Subsidieregelingen (Dure Woningaanpassing en Diensten Wonen met Zorg)
Gemeenten moeten activiteiten onder de regeling Dure Woningaanpassingen wel uitvoeren, maar krijgen hiervoor tot 2009 geen budget. Dit betekent voor de gemiddelde middelgrote gemeenten een risico tussen ⬠90.000 en ⬠500.000. Voor kleine gemeenten is het lastiger een inschatting te maken van de problemen die ontstaan bij dure woningaanpassingen omdat de wet op de grote getallen gaat voor kleine gemeenten niet opgaat. Aan de andere kant is het risico voor deze gemeenten wel groter omdat het relatief hogere aantal eigenhuis bezitters een relatief hoog aantal dure woonaanpassingen met zich mee brengt.

Daarnaast is bij de vaststelling van het budget voor de subsidieregeling Diensten Wonen met Zorg gerekend met de afrekening van 2004. Dit betekent dat de stijging van het budget in 2005 en 2006 niet terugkomt in het budget dat naar de gemeenten overkomt. Aangezien veel gemeenten de Wmo in 2007 beleidsarm invoeren (overgangsjaar) waarin dus in principe niets verandert, betekent dit ofwel een vermindering van de dienstverlening dan wel een benodigde bijdrage vanuit de eigen gemeentelijke middelen. De inschatting van de gemeenten laat een halvering van het budget ten opzichte van de werkelijke kosten in 2006 zien.

Gemeenten moeten bovendien veel inspanningen verrichten om inzicht te verkrijgen in de herkomst en omvang van de budgetten en de schaalgrootte waarop instellingen momenteel opereren. Daar de budgetten in de septembercirculaire lager uitvallen dan de kostprijs voor de huidige dienstverlening is overleg noodzakelijk met regiogemeenten. Niet helder zijn de verdeelcriteria van de extra ⬠5 miljoen voor de CVTM-regeling en inzicht in de budgetten na 2008 ontbreekt volledig. Continuïteit voor instellingen wordt daarmee vooralsnog volledig de verantwoording van de vestigingsgemeente, met alle onzekerheid van dien.


1.5 PGB / eigen bijdragen
Door het automatisch verrekenen van de potentieel te ontvangen eigen bijdragen op basis van de AWBZ-normen met het budget voor HBH wordt de gemeente beperkt in de beleidsvrijheid. Wanneer de gemeente namelijk niet kiest voor een eigenbijdrage systematiek op basis van het AWBZ-regime loopt de gemeente een financieel risico. Overigens is het onduidelijk hoe die eigen bijdrage zijn berekend, welke aannames zijn hierbij gedaan en hoe reëel zijn deze?

Er zijn gemeenten waar volgens de meest recente cijfers van het CAK het aantal PGB'ers is toegenomen met ongeveer 30%. Deze toename is niet terug te vinden in het budget van de septembercirculaire. Daar veel gemeenten hierover nog geen informatie hebben ontvangen van het Zorgkantoor kunnen deze gemeenten alleen maar rekening houden met wederom een financieel risico.


1.6 Overig
De Wmo heeft in vrijwel alle regioâs de samenwerking tussen gemeenten noodzakelijk gemaakt. Kleinere gemeenten blijken niet in staat zelfstandig aan te besteden of de Wmo te implementeren. De rol als centrumgemeente is niet terug te vinden in de financieringsystematiek terwijl vaak extra ambtelijke inzet voor deze ondersteuningsrol vereist is.


2 ZORGKANTOOR


2.1 Kwaliteit en tijdigheid van de klantgegevens Uit verschillende onderzoeken/pilots blijkt dat de kwaliteit van de klantgegevens van het Zorgkantoor niet goed is. In opdracht van Leeuwarden is een pilot uitgevoerd naar de kwaliteit van de klantgegevens in het AZR-systeem. Hieruit blijkt dat 30% onjuist is. Daarnaast hebben de Midden-Brabantse gemeenten tevens een onderzoek laten uitvoeren en bleek dat 10% reeds overleden was.

De ontstane problemen met de overdracht van klantgegevens tussen het Zorgkantoor, CAK en de gemeenten hadden opgelost kunnen worden door het hanteren van een unieke identificatie, zoals het sofinummer. Uit informatie van VWS en VNG blijkt echter dat het juridisch onmogelijk is dat zorgkantoren bestanden incl. sofinummer aan gemeenten leveren. Inmiddels zijn de bestanden âGBA proofâ gemaakt. Gemeenten gaan de GBA-check zelf uitvoeren vóór dat zorgkantoren de cliënten gaan berichten. Gemeenten constateren dat vanaf 1 januari 2007 gebruik van het BSN wettelijk is toegestaan.
Helaas heeft nog steeds een aantal gemeenten de klantgegevens niet ontvangen. Hierdoor kan de analyse naar de kwaliteit nog niet starten en kan dus ook de hersteloperatie nog niet gestart worden. We zien hier veel verschillen tussen de verschillende regioâs. Het werk, de verantwoordelijkheid en waarschijnlijk ook weer een deel van de kosten voor de benodigde hersteloperatie zijn voor de gemeenten. In het op 17 oktober gepubliceerde Overgangsprotocol wordt melding gedaan van facilitaire ondersteuning en een financiële tegemoetkoming door VWS voor de âschoningsoperatieâ aan de gemeenten. Op 30 oktober hebben we van het implementatieteam vernomen dat er een taskforce beschikbaar komt en dat er een macrobudget beschikbaar is voor de gemeenten van 3.5 miljoen. Of dit budget voldoende is zal blijken. Duidelijk is dat de tijd in elk geval dringt.


2.2 Centraal gemaakte afspraken blijken op regionaal niveau anders uit te pakken
In de praktijk blijken er nogal wat verschillen te bestaan tussen landelijk gemaakte afspraken met ZN en de uitwerking hiervan door individuele Zorgkantoren. Een voorbeeld hiervan is de brief die vanuit het Zorgkantoor op 1 oktober naar alle bestaande cliënten huishoudelijke verzorging gestuurd zou worden. VWS en de Zorgkantoren hebben ten aanzien hiervan op regiobijeenkomsten aangegeven dat er een gezamenlijke brief gestuurd zou worden waar de gemeenten input voor konden leveren. Bijvoorbeeld in de regio Zuid-Oost Brabant blijkt inbreng vanuit de gemeente echter niet mogelijk en moeten er twee aparte brieven (één vanuit het Zorgkantoor en één vanuit de gemeente) verstuurd worden. Dit leidt volgens ons tot verwarring bij cliënten en extra kosten bij de gemeenten.


2.3 Problemen bij het maken van afspraken op lokaal niveau Vrijwel alle gemeenten ervaren problemen bij het maken van afspraken met het Zorgkantoor. Wel zie je dat de inhoud van en de mate waarin problemen gemeld worden per regio verschilt. Hieruit leiden wij af dat de Zorgkantoren in de verschillende regioâs verschillend handelen.

De geschetste problemen betreffen afspraken over de manier van communiceren naar cliënten, de planning en wijze van aanleveren van klantgegevens.


2.4 Klantgegevens PGB-houders
Een aantal gemeenten geeft aan dat hun Zorgkantoor nog geen klantgegevens kan leveren van PGB-houders. Dit is voor gemeenten erg problematisch aangezien zij deze cliënten dus ook niet kunnen informeren over de Wmo, het overgangsrecht, etc. In andere regioâs is zonder overleg met de gemeenten een summier briefje de deur uitgegaan naar cliënten, waarover achteraf bij burgers veel vragen zijn ontstaan.


3 CAK


3.1 Te weinig flexibiliteit in aanbod
Nog steeds beschikken gemeenten niet over andere informatie dan dat gemeenten bij het CAK maximaal 5 parameters kunnen aanleveren en dat de debiteurenadministratie door gemeenten zelf ter hand moet worden genomen. Het aantal parameters blijkt te weinig voor alle vergoedingen en bijdragen in de Wmo. Door de vasthoudende opstelling van het CAK komt de beleidsruimte van de gemeente met betrekking tot de eigen bijdragen in het gedrang.

Het CAK kent maar twee kostprijzen voor hulp bij het huishouden terwijl er een aantal gemeenten is dat meerdere tarieven hanteert. Dit betekent dat de prijs die de cliënt op zijn/haar beschikking âeigen bijdrageâ te zien krijgt niet de daadwerkelijke kostprijs is. Dit werkt erg verwarrend.

Het CAK zal verder niet meewerken aan de berekening van het eigen aandeel in de kosten bij financiële tegemoetkomingen. Wanneer een gemeente voor bijvoorbeeld bijzonder vervoer een financiële tegemoetkoming wil verstrekken, kan het CAK niet aangeven met welk eigen aandeel in de kosten die financiële tegemoetkoming moet worden verlaagd. Geeft de gemeente echter een PGB ter hoogte van het volledige bedrag, dan wil het CAK wél meewerken aan de terugbetaling van het eigen aandeel in de kosten (dan eigen bijdrage geheten).


3.2 Kwaliteit versus prijs
Gezien het bovenstaande achten vrijwel alle gemeenten het disproportioneel dat er voor het verrekenen van de eigen bijdragen voor het CAK gemiddeld 17% van het uitvoeringsbudget wordt ingehouden. Landelijk is dit een bedrag van ⬠12 miljoen.


4 OVERIG/ALGEMEEN


4.1 Nieuwe taken zonder middelen
Er wordt door gemeenten geconstateerd dat zaken die ânieuwâ zijn door het Rijk automatisch onder de Wmo worden geschaard. Als voorbeeld wordt ondermeer de reactie van het kabinet op de aanbevelingen van Steven van Eijk (operatie Jong) genoemd. Gemeenten krijgen er verantwoordelijkheden en taken bij, terwijl over de bekostiging daarvan (nog) geen duidelijkheid bestaat.

Daarnaast lijkt de boodschap te zijn dat de gemeenten verantwoordelijk zijn voor het totale terrein op het gebied van wonen, welzijn en zorg. Dit roept in de praktijk nogal eens verwarring op omdat dit maar ten dele het geval is. Zo kunnen de gemeenten niets veranderen aan de wachtlijsten in de zorg, kunnen zij niet verantwoordelijk gehouden worden voor het bestrijden van sociaal isolement bij GGZ-cliënten, etc. Verwachtingsmanagement is in deze erg belangrijk en de communicatie vanuit de landelijke overheid is hier niet altijd ondersteunend in.


4.2 Privacy
Tijdens de voorbereiding op de Wmo worden gemeenten veelvuldig geconfronteerd met organisaties in de keten die vanwege de privacyregelgeving relevante gegevens niet beschikbaar stellen. Het niet aanleveren van de sofinummers of BSN door de Zorgkantoren en het CAK zijn hiervoor symptomatisch en leveren gemeenten veel extra administratieve lasten, vertraging en uitvoeringskosten op. Volgens ons is de privacywetgeving vooral bedoeld om naar belanghebbenden helder te communiceren wat er wel/ niet met gegevens wordt gedaan.

Excellenties,

De Tweede Kamer heeft de Wmo grondig aangepast. Dat blijkt uit het feit dat er twaalf amendementen en twaalf moties zijn aangenomen. De amendementen beogen vooral de positie van de cliënt te versterken. Het resultaat van deze bijstellingen is een verdere vermindering van de beleidsvrijheid van de gemeenten. Daarbij gaat het naast het verplichte persoonsgebonden budget (PGB), die ook voor de huidige Wvg-voorzieningen gaat gelden, met name om de introductie van de compensatieplicht. Ging het in het oorspronkelijke wetsontwerp nog om een tijdelijke zorgplicht die betrekking had op drie met name genoemde voorzieningen (scootmobielen, rolstoelen en huishoudelijke hulp), de structurele compensatieplicht die nu in de wet wordt vastgelegd heeft een veel grotere impact en reikwijdte. De compensatieplicht geeft aan de cliënt de waarborg dat de gemeente voorzieningen treft die het de cliënten mogelijk maken een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en sociale verbanden aan te gaan met medemensen. Het is overigens te verwachten dat door deze compensatieplicht de uitvoeringskosten voor gemeenten zullen stijgen.

Gemeenten hebben bij tal van gelegenheden laten weten dat zij voorstander zijn van een Wmo die de decentrale sturingsfilosofie consequent vasthoudt en aan de gemeenten ruimte geeft voor een eigen beleid. De aanpassingen die nu via de amendementen zijn aangebracht beperken de ruimte voor de gemeenten tot de positie van een soort lokaal uitvoeringskantoor van een âpseudo-AWBZâ. Dat betreuren wij, maar de gemeenten respecteren de gemaakte keuzes door de wetgever. Wij zullen de Wmo dan ook zo goed mogelijk uitvoeren. Daar hebben onze burgers recht op.

De aanscherpingen van de Wmo hebben financiële consequenties voor de gemeenten, zoals de VNG in haar brief aan de Minister-President d.d.
20 februari jl. duidelijk maakt.

De G27 zijn echter van mening dat nu op centraal niveau de waarborgen voor de burgers zo duidelijk zijn vastgelegd, het rijk ook de financiële risicoâs dient te dragen. Wie bepaalt, betaalt. De Wmo is een open-einderegeling geworden. Gemeenten ontvangen in de huidige voorstellen van het kabinet jaarlijks een vast budget dat onafhankelijk is van de feitelijke behoefte in de gemeente. Gemeenten kunnen de vraag echter niet beïnvloeden omdat de wet aan de burgers een verregaande mate van rechtszekerheid biedt. Door de nieuwe formulering van artikel 4 Wmo (compensatieplicht) en doordat de keuzemogelijkheid van een PGB verplicht is voor alle individuele voorzieningen zal de vraag zich eenzijdig op de individuele producten richten. Een vraag waar gemeenten niet of nauwelijks op kunnen sturen.

De mate van beleidsvrijheid dient in de visie van de gemeenten de bekostigingswijze te bepalen. Dat is nu niet het geval. In deze opvatting staan wij niet alleen. De Raad voor de financiële verhoudingen en onafhankelijke deskundigen delen deze visie. In haar streven naar kostenbeheersing in de zorg wentelt het Rijk zo de financiële risicoâs van de Wmo eenzijdig af op de gemeenten.

Weliswaar wil het kabinet het macro-budget laten meeademen met de feitelijke uitgaven, maar dat biedt onvoldoende garanties voor individuele gemeenten. De ervaringen met de Wet Werk en Bijstand (WWB) hebben geleerd dat het zeer wel denkbaar is dat het macro-budget in enig jaar landelijk toereikend blijkt te zijn, maar dat tegelijkertijd individuele gemeenten worden geconfronteerd met een forse uitgavenoverschrijding, die niet wordt gecompenseerd. Deze situatie willen wij voorkomen nu de individuele gemeente de risicoâs op budgetoverschrijding niet kan beheersen.

Kortom, wij zijn van mening dat deze substantiële aanpassingen van de wet niet zonder gevolgen kunnen blijven voor het bekostigingsregime. Nu de gemeenten door de Wmo-wet met de handen zijn gebonden moet elke gemeente de kosten voor de huishoudelijke verzorging gedurende de eerste vier jaren volledig kunnen declareren bij het rijk. Na deze vier jaar zal de jurisprudentie over de individuele voorzieningen in de Wmo zijn uitgekristalliseerd en kan de balans worden opgemaakt. Vier jaar declareren van de kosten van huishoudelijke verzorging is de logische consequentie nu de Wmo de beleidsvrijheid van gemeenten ten aanzien van individuele voorzieningen zo heeft ingeperkt.

Met vriendelijke groeten,

Lenie Scholten Elly de Jonge
Wethouder Nijmegen Wethouder âs-Hertogenbosch
Voorzitter G27-sociale pijler Lid G27-sociale pijler

In afschrift aan de leden van de Vaste Kamercommissie voor VWS, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de colleges van B&W van alle gemeenten.