Raad van State


Uitspraak Inzage bankafschrift legesbetaling naturalisatie Máxima Zorreguieta

Zaaknummer: 200602948/1
Publicatie datum: woensdag 1 november 2006
Tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Wet openbaarheid van bestuur

200602948/1.
Datum uitspraak: 1 november 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, appellant,

tegen de uitspraak in zaak nos. 05/3627 en 05/3628 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 20 maart 2006 in het geding tussen:

, wonend te , gemeente De Bilt

en

appellant.


1. Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2005 heeft appellant (hierna: de Minister) informatie openbaar gemaakt over de betaling van de leges in verband met de naturalisatie van M. Zorreguieta, maar geweigerd het bankafschrift (hierna: het bankafschrift) waarop de ontvangst van deze betaling is vermeld openbaar te maken.

Bij besluit van 20 oktober 2005 heeft de Minister naar aanleiding van het daartegen door gemaakte bezwaar zijn besluit van 13 juli 2005 gehandhaafd.

Bij uitspraak van 20 maart 2006, verzonden op 23 maart 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de Minister opgedragen om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar van te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Minister bij brief van 19 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 26 mei 2006 heeft van antwoord gediend.

Bij brief van 28 juni 2006 heeft ten aanzien van het niet-openbaar gemaakte stuk dat de Afdeling bij brief van 23 juni 2006 van de Minister heeft ontvangen, de toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2006, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. F.W. Bleichrodt, advocaat te Den Haag, en , vertegenwoordigd door , zijn verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a en b, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

a. document: een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat;

b. bestuurlijke aangelegenheid: een aangelegenheid die betrekking heeft op beleid van een bestuursorgaan, daaronder begrepen de voorbereiding en de uitvoering ervan.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob, voor zover hier van belang, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wob, verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:

a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,

b. kennisneming van de inhoud toe te staan,

c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of

d. inlichtingen daaruit te verschaffen.

Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wob, verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:

a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;

b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.

Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob, blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

2.2. De Minister komt op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat tussen partijen niet in geschil is dat het bankafschrift een document is dat betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid.

2.2.1. De Minister bestrijdt terecht de in de aangevallen uitspraak neergelegde interpretatie van zijn standpunt in beroep. Dit leidt echter niet tot een gegrond hoger beroep, nu de Minister heeft erkend dat, in elk geval voor zover het bankafschrift de betaling van naturalisatieleges vermeldt, het bankafschrift een document is dat informatie bevat over een bestuurlijke aangelegenheid.

2.2.2. De Minister bestrijdt tevergeefs hetgeen de voorzieningenrechter met betrekking tot de uitleg van artikel 7, tweede lid, van de Wob heeft overwogen. Dit artikellid biedt geen steun voor de stelling van de Minister dat van verstrekking in de gevraagde vorm kan worden afgezien op de grond dat alsdan onsamenhangende informatie wordt verstrekt. In zoverre is het hoger beroep dan ook ongegrond.

2.3. De Minister komt terecht op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat hij de tenaamstelling van de rekening waarvan de naturalisatieleges zijn betaald (hierna: de gedebiteerde rekening) moet openbaar maken, alsmede de volledige omschrijving van de transactie.

2.3.1. De Afdeling is van oordeel dat de tenaamstelling van de gedebiteerde rekening en de omschrijving van de betaling, voor zover deze omschrijving niet ziet op de mededeling dat deze betaling ziet op naturalisatieleges, behoren tot de persoonlijke levenssfeer van degene wiens naturalisatieleges worden voldaan. De Afdeling is voorts van oordeel dat de Minister in redelijkheid kon komen tot het oordeel dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van M. Zorreguieta zwaarder weegt dan het publieke belang en op grond hiervan verstrekking van de tenaamstelling van de gedebiteerde rekening, alsmede verdere verstrekking van de betalingsomschrijving dan hij ter zitting van de Afdeling heeft gedaan, achterwege kon laten.

2.4. De Minister heeft door overlegging van een geschoond bankafschrift ter zitting van de Afdeling voldaan aan openbaarmaking als in overweging 2.3.1 bepaald. De Afdeling zal daarom de aangevallen uitspraak vernietigen voor zover daarbij de Minister is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en de aangevallen uitspraak voor het overige, onder verbetering van de gronden, bevestigen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 20 maart 2006, 05/3627 en 05/3628, voor zover daarbij de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van te nemen;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Lubberdink w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006

176-514.