Raad van State
Uitspraak Verzoek historicus Giebels om inzage Beel-dossier uit Koninklijk Huisarchief
Zaaknummer: 200602809/1
Publicatie datum: woensdag 1 november 2006
Tegen: de directeur van het Koninklijk Huisarchief
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Wet openbaarheid van bestuur
200602809/1.
Datum uitspraak: 1 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
dr. L.J. Giebels, wonend te Breda,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/726 van de rechtbank Breda van 28 maart 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de directeur van het Koninklijk Huisarchief.
1. Procesverloop
Bij brief van 14 januari 2005 heeft de directeur van het Koninklijk Huisarchief (hierna ook: de directeur) een verzoek van appellant om inzage in stukken uit het Koninklijk Huisarchief afgewezen. Bij brief van 17 februari 2005 heeft de directeur appellant meegedeeld geen aanleiding te zien op zijn eerder genomen beslissing terug te komen.
Bij uitspraak van 24 mei 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) zich met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kennelijk onbevoegd verklaard van het daartegen door appellant ingestelde beroep kennis te nemen.
Tegen deze uitspraak heeft appellant verzet gedaan.
Bij uitspraak van 21 september 2005 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 maart 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het tegen het besluit van 17 februari 2005 door appellant ingestelde beroep kennis te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 11 april 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 19 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 6 juni 2006 heeft de directeur van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2006, waar appellant in persoon en de directeur, vertegenwoordigd door mr. V.P. Aarts, advocaat te Den Haag, vergezeld van mr. Th.J. van Leeuwen, secretaris in Algemene Dienst van H.M. de Koningin, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet ook de Algemeen Secretaris van Hare Majesteit de Koningin (hierna: de Algemeen Secretaris) als verwerende partij heeft aangemerkt. In hoger beroep is de Algemeen Secretaris volgens appellant eveneens ten onrechte niet als partij aangemerkt. Zijns inziens dient de Algemeen Secretaris alsnog in de hogerberoepsprocedure te worden betrokken.
2.1.1. Dit betoog treft geen doel. Appellants beroep bij de rechtbank is gericht tegen de brief van de directeur van het Koninklijk Huisarchief (hierna ook: de directeur) van 17 februari 2005. Dientengevolge heeft de rechtbank terecht uitsluitend de directeur als verwerende partij aangemerkt.
Aangezien de rechtbank in dit geval van een juiste partijstelling is uitgegaan, bestaat geen aanleiding andere personen als verwerende partij in de procedure te betrekken.
2.2. Uitgangspunt van deze procedure is de brief van appellant van 6 december 2004 aan de directeur met het verzoek om inzage in het zogenoemde Beel-dossier over de Greet Hofmansaffaire, dat anders dan een tweetal andere dossiers over deze affaire nog niet aan het Nationaal Archief is overgedragen. Bij brief van 26 januari 2005 heeft appellant zijn verzoek aan de directeur aangevuld. In deze brief maakt hij melding van de motie-Kalsbeek van 25 januari 2005 waarbij het kabinet is verzocht alle stukken die (mede) betrekking hebben op de uitoefening van de functie van het staatshoofd over te brengen naar het Nationaal Archief, zodat ook op deze stukken de Archiefwet van toepassing is. Volgens appellant worden de stukken waarop zijn verzoek betrekking heeft, ten onrechte in het Koninklijk Huisarchief bewaard. Appellant verzoekt de directeur om, anticiperend op de overdracht van het Beel-dossier aan het Nationaal Archief, hem alvast inzage in dit dossier te geven, zodat hij zo snel mogelijk kan beginnen met het schrijven van zijn boek over de Greet Hofmansaffaire.
2.3. Het hoger beroep richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat zij onbevoegd is om van het inleidende beroep kennis te nemen op de grond dat, samengevat weergegeven, de directeur van het Koninklijk Huisarchief niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb, zodat zijn afwijzende beslissing niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
2.4. Ingevolge artikel 1:1, eerste lid, van de Awb, wordt onder bestuursorgaan verstaan:
a. een orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, of
b. een ander persoon of college, met enig openbaar gezag bekleed.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge de artikelen 7:1, eerste lid, en 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken en bij de rechtbank beroep instellen.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), is deze wet van toepassing op de volgende bestuursorganen:
a. Onze Minister
b. de bestuursorganen van provincies, gemeenten, waterschappen, en publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties;
c. bestuursorganen die onder de verantwoordelijkheid van de onder a en b genoemde organen werkzaam zijn;
d. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2.5. De stukken waarop het verzoek van appellant betrekking heeft bevinden zich in het Koninklijk Huisarchief. Blijkens artikel 4 van het Reglement voor het Koninklijk Huisarchief, voor zover hier van belang, worden in het Koninklijk Huisarchief bewaard en geadministreerd de zaken, welke behoren tot de stichting "Stichting Archief van het Huis Oranje-Nassau" (hierna: de Stichting). Blijkens artikel 1 van dit Reglement staat het Koninklijk Huisarchief onder het beheer van de directeur.
Met de rechtbank constateert de Afdeling dat het Koninklijk Huisarchief noch de Stichting krachtens publiekrecht is ingesteld en dat de directeur om die reden niet als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb, kan worden aangemerkt. De enkele omstandigheid dat de directeur de beheerder is van stukken die betrekking hebben op het functioneren van het koningschap, kan niet meebrengen dat de directeur desondanks als bestuursorgaan zou moeten worden aangemerkt.
Evenmin kan de Stichting dan wel haar directeur als de beheerder van het Koninklijk Huisarchief, worden aangemerkt als een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Bepalend voor de beantwoording van de vraag of de Stichting als bestuursorgaan in die zin kan worden aangemerkt is of aan de Stichting een of meer overheidstaken zijn opgedragen en de daarvoor benodigde publiekrechtelijke bevoegdheden zijn toegekend.
Aan de Stichting zijn niet, door middel van een wettelijk voorschrift of op andere wijze, een of meer overheidstaken opgedragen. De Afdeling sluit zich aan bij de constatering van de rechtbank dat niet valt te wijzen op een voorschrift dat aan de Stichting, haar bestuur en/of aan de directeur, een exclusieve bevoegdheid toekent om de rechtspositie van andere (rechts)personen eenzijdig te bepalen. Voorts kan noch het feit dat de Stichting dient te voldoen aan hetgeen is bepaald in artikel 11 van de Archiefwet 1995, noch de inhoud van de door de Tweede Kamer op 25 januari 2005 aangenomen motie van het lid Kalsbeek meebrengen dat de Stichting kan worden aangemerkt als een met enig openbaar gezag bekleed college, als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Hetzelfde geldt ten aanzien van de omstandigheid dat zich volgens appellant bij de door hem verzochte stukken stukken van nationale importantie bevinden, die verband houden met de uitoefening van de functie van staatshoofd. Ten slotte kan ook het feit dat, volgens artikel 3 van de statuten van de Stichting, de afstammeling van Hare Majesteit Koningin Wilhelmina, Prinses van Oranje-Nassau die Drager is van de Kroon der Nederlanden, (enig) bestuurder van de Stichting is, er niet toe leiden, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, dat zou moeten worden geconcludeerd dat de overheid op enigerlei wijze invloed heeft op het functioneren van (het bestuur van) de Stichting dan wel op het beheer van het Koninklijk Huisarchief. De bestuurder van de Stichting vervult bij het uitoefenen van die functie dan wel bij het beheer van het Koninklijk Huisarchief geen overheidstaak en kan in die hoedanigheid slechts als privé-persoon worden aangesproken op naleving van de Archiefwet. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen bestaat geen juridisch relevant verschil tussen enerzijds de Stichting en het beheer van het Koninklijk Huisarchief en anderzijds andere particuliere personen of rechtspersonen die een archief beheren.
2.5.1. Voor zover appellant ter zitting naar voren heeft gebracht dat zijn verzoek als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) moet worden aangemerkt en de Stichting een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf is, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob, overweegt de Afdeling, nog afgezien van de omstandigheid dat de directeur het verzoek van appellant gelet op de bewoordingen ervan niet als een Wob-verzoek behoefde te begrijpen, dat, zoals hiervoor onder 2.5. is overwogen, het bestuur van de Stichting geen bestuursorgaan is en evenmin een bij de uitoefening van dat bestuur onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf, zodat de Wob hier niet van toepassing is.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 november 2006
204-512.