Openbaar Ministerie

Speech Harm Brouwer: Journalisten en dwangmiddelen

31 oktober 2006

Deze tekst is een bewerking van een inleiding die Harm Brouwer, voorzitter van het College van procureurs-generaal, hield bij een bijeenkomst van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren op 31 oktober 2006.

Recentelijk is veel te doen geweest over twee strafrechtelijke onderzoeken waarbij journalisten in beeld kwamen. In het ene geval is de telefoon van een verslaggever afgeluisterd, in het andere zijn twee journalisten enige tijd verdacht van het openbaar maken van staatsgeheimen. Wie de commentaren in de kranten las, zou de indruk hebben kunnen krijgen dat het OM de journalistiek bejegent op een wijze die in een totalitaire staat niet zou misstaan.

Reden te over om uit te leggen hoe het OM bij strafrechtelijke onderzoeken rekening houdt met het belang van vrije nieuwsgaring in het spanningsveld van de waarheidsvinding.

De belangrijkste juridische richtsnoer is in dat kader het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en dan in het bijzonder de invulling die het Europees Hof in Straatsburg aan artikel tien van dat Verdrag geeft.

In dat tiende artikel wordt niet alleen de vrijheid van meningsuiting gegarandeerd, maar daaraan gekoppeld âde vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen en te verstrekken.â Hier wordt de journalistieke taakuitoefening dus expliciet onder de bescherming van het verdrag gebracht.

Maar die bescherming is nÃet absoluut. Inperking is mogelijk, mits deze bij wet is geregeld en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van (onder meer) de nationale en de openbare veiligheid en de voorkoming van strafbare feiten.

Toegepast in de praktijk betekent dat, dat de Europese en ook de Nederlandse rechter niet snel vindt dat het gerechtvaardigd is om dwangmiddelen als een huiszoeking of een telefoontap bij journalisten toe te passen. En wanneer het wél toelaatbaar is, moet de keuze voor de dwangmiddelen goed worden onderbouwd en moet bij de toepassing ervan een hoge mate van zorgvuldigheid in acht moet worden genomen.

Het OM heeft om die zorgvuldigheid te bevorderen de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten opgesteld. Dat is een openbaar stuk waarin de uitgangspunten staan voor die gevallen waarin overwogen wordt om dwangmiddelen tegen journalisten toe te passen of om ze te vervolgen.

De categorie zaken waarin de grootste behoedzaamheid aan de dag moet worden gelegd, is die waarbij de bronbescherming van journalisten in het geding is. Het is immers essentieel voor een journalist dat hij vrijelijk contact kan hebben met mensen die mogelijk belangrijke informatie hebben. Die bronbescherming kan volgens de Aanwijzing dan ook alleen doorbroken worden wanneer dat noodzakelijk is om zeer ernstige misdrijven te voorkomen of op te helderen. In die zeldzame gevallen moet de vrijheid van nieuwsgaring moet wijken voor de waarheidsvinding.

Een recent voorbeeld is de casus waarbij onderzoek werd gedaan, omdat binnen de onderwereld met enige regelmaat vertrouwelijke informatie opdook, die van de politie afkomstig was. Er was tegelijkertijd ook een lek naar een journalist die zo goed geïnformeerd was, dat hij in staat was een verdachte duidelijk te maken, dat hÃj wist dat diens aanhouding op handen was. Dat achtten wij zo ernstig dat wij ertoe zijn overgegaan om bij de rechter-commissaris een machtiging te vragen om een journalist te laten tappen. Dat was geen gemakkelijke afweging, maar wij konden het ons niet veroorloven met de armen over elkaar te blijven zitten, terwijl onderzoeken stuk werden gemaakt. Wij hebben immers de taak â en ook de plicht - om de rechtsorde te beschermen.

Ook bij de vervolging van strafbare feiten hebben journalisten een bijzondere status. Volgens de Europese rechtspraak dienen journalisten onder omstandigheden gevrijwaard te blijven van vervolging voor misdrijven die ze in het kader van hun beroepsuitoefening hebben gepleegd. Zij moeten dan wel zorgvuldig en te goeder trouw hebben gehandeld en er moet een duidelijk maatschappelijk belang zijn bij de openbaarmaking. De journalist die meegaat met dierenactivisten die proefdieren loslaten, pleegt mogelijk huisvredebreuk. Toch zal het OM hem daar niet voor vervolgen, zolang zijn rol passief is geweest.

Eerder dit jaar achtten wij het noodzakelijk om twee journalisten als verdachte aan te merken nadat de AIVD aangifte had gedaan. Het ging hier om een zaak waarin zeer vertrouwelijke onderzoeksinformatie van de AIVD bij een gevaarlijke criminele organisatie terecht was gekomen. De journalisten hadden daar weet van en kregen zelf ook materiaal toegespeeld. Tevens hebben zij over deze kwestie gepubliceerd en daarbij ook uit de vertrouwelijke stukken geciteerd, waardoor het vermoeden bestond dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan het misdrijf openbaar maken van een staatsgeheim. Dit feitencomplex was voor het OM reden een onderzoek in te stellen dat zich ook op beide journalisten richtte. Na het afronden van het onderzoek is de beslissing genomen de zaak te seponeren. Bij die afweging zijn heel nadrukkelijk de criteria uit de Europese jurisprudentie betrokken. De journalisten hadden met hun publicatie beoogd een groot maatschappelijk belang te dienen â namelijk ruchtbaarheid geven aan het feit dat vertrouwelijke AIVD-informatie naar criminelen werd gelekt, zij hadden een passieve rol vervuld in het geheel en waren in het algemeen zorgvuldig met de vertrouwelijke informatie omgesproken. Aan de andere kant lag er een indicatie om toch te vervolgen in het feit dat door de publicatie gegevens openbaar waren geworden die informanten in levensgevaar hadden kunnen brengen.

Uit het onderzoek is echter naar voren gekomen dat publicatie in dit geval nog te billijken was omdat de betreffende informatie over informanten toch al in het criminele circuit bekend was. Alles afwegende hebben wij op basis van de jurisprudentie en de resultaten van het onderzoek geconcludeerd dat vervolging niet op zijn plaats was.

Het is nooit een eenvoudige beslissing om journalisten als verdachte aan te merken of om dwangmiddelen tegen ze toe te passen. Om de zorgvuldigheid te bevorderen betrekt de officier van justitie de parketleiding en eventueel het College van procureurs-generaal bij de afweging. Het OM gaat dus niet over één nacht ijs. De praktijk toont dat het OM de vrijheid van nieuwsgaring zeer serieus neemt. Het is al zeer zeldzaam dat overwogen wordt om een journalist tot voorwerp van onderzoek te maken en dan wordt ook nog in de meeste gevallen besloten om toch de vrijheid van nieuwsgaring voorrang te geven boven de strafrechtelijke waarheidsvinding.

Maar hoe spaarzaam ook, toch zullen er steeds gevallen blijven voorkomen, waarin wij journalisten zullen tappen, waarin wij huiszoeking bij ze moeten doen of ze zelfs moeten vervolgen. Wij maken het nu eenmaal mee dat journalisten worden misbruikt voor contrastrategieën van criminele organisatie en tussen al het koren van de Nederlandse journalistiek zit ook wel eens kaf. Wij kunnen en mogen dan ook geen totale immuniteit voor de journalistiek garanderen. Verklaar jargon

---