Wetsvoorstel 30463 periodieke registratie
Kamerstuk, 31-10-2006
De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20017
2500 EA DEN HAAG
WJZ/SWW-2724654
31 oktober 2006
Tijdens de plenaire behandeling van wetsvoorstel 30463 (Wijziging van
de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, periodieke
registratie) in uw Kamer op 26 september jl. is de behandeling van dit
wetsvoorstel voor onbepaalde termijn geschorst in afwachting van een
brief met het resultaat van mijn overleg over dit onderwerp met de
minister van Justitie.
Tijdens deze behandeling is een voorstel van de heer Van de Beeten aan
de orde geweest inzake de toevoeging "niet praktiserend" aan de
benaming arts. De heer Van de Beeten stelt dat het naar zijn mening
bepaald niet voor de hand ligt dat het gebruik van de aanduiding "arts
niet praktiserend" door een persoon waarvan de registratie is
doorgehaald, onder het verbod valt om op een titel gelijkende benaming
te gebruiken. Verder vraagt hij de minister of hij kan aangeven dat
bovenbedoelde personen die deze aanduiding gebruiken niet zullen
worden vervolgd omdat het gebruik van de aanduiding niet geacht wordt
in strijd te zijn met het in artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG
opgenomen verbod.
In reactie daarop heb ik meteen gemeld dat ik de geopperde oplossing
een interessante gedachte vind, waarmee op eenvoudige wijze aan de
bezwaren van de Eerste Kamer tegemoet gekomen kan worden.
Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de bedoelde verbodsbepaling kan
worden afgeleid dat het verbod op het gebruiken van een op een titel
gelijkende benaming als doel heeft misleiding bij de patiënt over
registratie van beroepsbeoefenaren in het register te voorkomen.
Voorkomen moet worden dat de patiënt de indruk krijgt dat een persoon
bevoegd en bekwaam is, terwijl deze dat niet is. Uit de Wet BIG volgt
dat slechts degene die de titel arts op grond van deze wet mag voeren,
bevoegd is de voorbehouden handelingen te verrichten, voorzover hij
daartoe bekwaam is. Dit heeft tot gevolg dat degene die niet
gerechtigd is deze titel te voeren, niet bevoegd is de voorbehouden
handelingen te verrichten.
Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat uit de aanduiding
"arts niet praktiserend" voldoende duidelijk blijkt dat het een arts
betreft die zijn praktijk heeft neergelegd en dat hij niet bevoegd is
om voorbehouden handelingen te verrichten. Mede gelet op het doel van
het verbod om een op een titel gelijkende benaming te gebruiken, acht
ik het goed verdedigbaar dat het gebruik van de aanduiding "arts niet
praktiserend" door een persoon waarvan de registratie als arts in het
register op grond van artikel 8 van de Wet BIG is doorgehaald, niet in
strijd komt met het in artikel 4, tweede lid, van de Wet BIG opgenomen
verbod en daarom niet vervolgd zal worden. Met andere woorden, het
gebruik van de aanduiding "arts niet praktiserend" is niet in strijd
met de wet.
Over het bovenstaande heb ik overleg gevoerd met mijn ambtgenoot van
Justitie. Deze onderschrijft mijn visie en zal dit onder de aandacht
brengen van het Openbaar Ministerie.
Ik ben van mening dat hiermee aan het belangrijkste bezwaar tegen
wetsvoorstel 30463 tegemoet gekomen is en ik hoop dan ook dat de
Eerste Kamer met dit wetsvoorstel kan instemmen.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport