De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Uw brief 206-157
Ons kenmerk W&B/URP/06/88965
Datum 26 oktober 2006
Onderwerp Reactie op brief mevrouw Noorman-den Uyl inzake
wetsvoorstel Vazalo (29 948)
Naar aanleiding van uw bovengenoemde brief voldoe ik hierbij, mede namens de Minister van
Financiën, aan het verzoek van het lid Weekers om een reactie op de brief d.d. 23 oktober
2006 van het lid mevrouw Noorman-den Uyl inzake haar initiatiefwetsvoorstel voorzieningen
arbeid en zorg alleenstaande ouders (Tweede Kamer, 2006-2007, 29 948, nr. 17).
De brief van indienster doet niet af aan het overwegende bezwaar van het kabinet dat het
initiatiefwetsvoorstel er niet toe leidt dat alleenstaande ouders financieel op eigen benen
komen te staan. Zij blijven voor de voorziening in het bestaan immers aangewezen op
ondersteuning door de overheid. Ook blijft het bezwaar dat door het initiatiefwetsvoorstel
meer alleenstaande ouders dan nu het geval is afhankelijk worden van die ondersteuning,
doordat ook een toeslag wordt verstrekt aan alleenstaande ouders die thans geen recht hebben
op bijstand omdat zij over voldoende eigen inkomsten beschikken. Het kabinet ontraadt dan
ook dit initiatiefwetsvoorstel.
Ten aanzien van de conclusies die de indienster in de brief trekt, merken wij het volgende op.
Conclusie 1 in onderdeel I delen wij niet; het kabinet blijft bij zijn standpunt dat de Vazalo-
toeslag niet past binnen de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De Awir
biedt het kader voor de verstrekking van een bijdrage in specifieke kosten die in relatie tot de
draagkracht te hoog zijn, en die wezenlijk zijn voor het voeren van een fatsoenlijk bestaan,
zoals zorg en wonen. De kindertoeslag past hier logisch in. Algemene inkomensaanvullingen
met als doel een tekort aan bestaansmiddelen aan te vullen, zoals de Vazalo-toeslag, vallen
buiten het doel van de Awir. Daarvoor gelden de sociale zekerheidswetten, zoals de Wet werk
en bijstand.
In onderdeel II trekt indienster conclusies op basis van mijn brief van 7 juli 2006 aan de
Tweede Kamer, waarmee ik uitvoering heb gegeven aan een tweetal moties aangaande
onderzoek naar de positie van alleenstaande ouders in de bijstand (Tweede Kamer, 2005-2006,
24 515, nr. 95; hierna: de brief van 7 juli 2006).
Ons kenmerk W&B/URP/06/88965
Conclusie 1 in onderdeel II betreft het opleidingsniveau van alleenstaande ouders. Deze
conclusie behoeft enige nuancering in het licht van de brief van 7 juli 2006. 62% van de
alleenstaande ouders bezit geen startkwalificatie. Ten opzichte van alleenstaanden is dat
inderdaad iets lager: van hen bezit 60% geen startkwalificatie. In vergelijking met echtparen
zijn alleenstaande ouders beter opgeleid: bij echtparen bezit 70% geen startkwalificatie. Ook
ten opzichte van de totale bijstandspopulatie zijn alleenstaande ouders beter opgeleid: 64% van
die populatie heeft geen startkwalificatie.
Wij onderschrijven het belang dat een betere opleiding tot betere kansen op de arbeidsmarkt
kan leiden. Scholing is een belangrijk re-integratie-instrument. Zo blijkt uit onderzoek van
Regioplan dat een meerderheid van de gemeenten kwalificerende scholing als een goed
instrument ziet, mits deze vraaggericht wordt ingezet. Verder blijkt dat twee derde van de
onderzochte gemeenten een actief beleid voert gericht op scholing, zodat personen met een
bijstandsuitkering zich kunnen kwalificeren voor een bepaald vak of beroep. Naar verwachting
zal de inzet van scholing verder toenemen.
Conclusie 3 in onderdeel II betreft ontheffingen van de sollicitatieplicht. Hierbij plaatsen wij
de volgende kanttekeningen. Ten eerste is in de brief van 7 juli 2006 aangegeven dat het hier
om een indicatief beeld gaat. Er zijn nog geen betrouwbare gegevens beschikbaar; deze
gegevens zullen nog door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden aangeleverd. De
percentages die conclusie 3 aandraagt, kunnen wij niet onderschrijven omdat het percentages
betreft van verschillend niveau. De 41% heeft betrekking op de gehele bijstandspopulatie,
terwijl de indicatie van 11% enkel betrekking heeft op een onderdeel daarvan. Uit conclusies
in de brief van 7 juli 2006 blijkt dat 17% van de alleenstaande ouders een ontheffing heeft
vanwege zorgtaken. Omdat betrouwbaar cijfermateriaal ontbreekt, is het niet bekend op grond
waarvan ze nog meer een ontheffing kunnen hebben. Daarom geeft de 17% geen volledig
beeld van de ontheffingen bij alleenstaande ouders.
Bij conclusie 2 in onderdeel II stelt indienster dat de uitstroom uit de bijstand van
alleenstaande ouders achterblijft bij die van alleenstaanden. Bij conclusie 4 in datzelfde
onderdeel stelt zij dat de WWB onvoldoende werkt om ten minste een gelijke uitstroom naar
werk voor de alleenstaande ouder als het gemiddelde te realiseren. Dit laatste sluit niet aan bij
de conclusie in de brief van 7 juli 2006 dat de positie van alleenstaande ouders binnen de
bijstandspopulatie zich gunstig ontwikkelt, onder meer waar het betreft deeltijdarbeid en de
duur van het verblijf in de bijstand.
Terecht concludeert indienster dat blijkbaar een combinatie van een aantal factoren van
invloed is op de uitstroom uit de bijstand van alleenstaande ouders. Wij onderschrijven niet
haar conclusie dat het initiatiefwetsvoorstel de oplossing is voor die combinatie van factoren.
In de brief van 7 juli 2006 is aangegeven dat naast objectieve kenmerken van deze doelgroep
zoals opleiding en werkervaring elementen zoals eigen perceptie over arbeid en zorg,
---
Ons kenmerk W&B/URP/06/88965
motivatie, omgeving en cultuuraspecten van belang zijn. Dit betekent dat voor het activeren
van deze groep de gemeente maatwerk moet verrichten met aandacht voor alle elementen. De
opvattingen over arbeidsplicht, werkhervattingskans en opvoedkundige instelling van ouders
spelen hierbij een rol. Bij de ouders die het belangrijker vinden om te zorgen en die weinig
gevoelig zijn voor financiële prikkels zal een financiële toeslag van Vazalo geen effect
sorteren. Daar kan via maatwerk juist een motivatietraject doeltreffender zijn.
Ten aanzien van de ramingen merken wij het volgende op.
Het kabinet gaat uit van de uitstroomraming zoals weergegeven in tabel 7 van de brief van de
indienster. Dit is in de ogen van het kabinet het meest realistische scenario. In mijn brief naar
aanleiding van het debat over het initiatiefwetsvoorstel (Tweede Kamer, 2004-2005, 29 948,
nr. 12) is aangegeven hoe deze raming tot stand is gekomen. De structurele 6.000
voltijdsequivalenten (FTE's) aan uitstroom is gebaseerd op de door de indienster genoemde
potentiële 60.000 uitstroom (Tweede Kamer, 2004-2005, 29 948, nr. 6, p. 20). Uit het rapport
"Aan de slag" van de werkgroep Toekomst van het arbeidsmarktbeleid (Kamerstukken 2001-
2002, 27 914, nr. 2) wordt de indicatie verkregen dat het effect van een financiële prikkel
ongeveer op 10% van de doelgroep mag worden geschat. Hiermee komt de geschatte
doelgroep uit op maximaal 6.000.
Overigens zullen, in tegenstelling tot het door de indienster gestelde, de 10.400 alleenstaande
ouders in de bijstand die thans ook inkomsten uit werk hebben niet per definitie uit de bijstand
weg kunnen door het initiatiefwetsvoorstel. Om geheel uit de bijstand weg te kunnen zal een
inkomen buiten de bijstand verdiend moeten worden van 55% van het netto WML aangezien
de Vazalo-toeslag vanaf dit niveau begint. Onduidelijk is hoeveel van de genoemde 10.400
thans een inkomen op dit niveau hebben. Voorts geldt voor deze groep dat de huidige
arbeidsparticipatie niet als effect van Vazalo kan worden aangemerkt.
Bij de raming van de uitstroom door zowel de indienster als het kabinet wordt overigens
uitgegaan van FTE's, dit is vooral relevant bij de besparing die optreedt door uitstroom uit de
bijstand. Indien een alleenstaande ouder met arbeidsinkomen door Vazalo uitstroomt uit de
bijstand wordt niet een volledige bijstandsuitkering bespaard maar een deel daarvan. Voor de
goede orde treft u bijgaand de door het kabinet geraamde budgettaire effecten van het
initiatiefwetsvoorstel. Het verschil met tabel 7 uit de brief van de indienster wordt gevormd
door de kosten van kinderopvang die naar huidige inzichten wat hoger zijn dan oorspronkelijk
geraamd.
---
Ons kenmerk W&B/URP/06/88965
Budgettaire effect VAZALO (Fin/SZW scenario)
Totaal budgettaire effecten VAZALO (+ = besparing, mln) 2008 2009 2010 2011 2012
Kosten VAZALO-toeslag -2 -6 -43 -47 -49
Uitstroom bijstand 19 38 56 75 75
Kinderopvang -6 -13 -19 -25 -25
Extra scholing (stelpost) -1 -2 -3 -4 -4
Extra werktoeleiding (stelpost) -2 -4 -6 -8 -8
Totaal 8 13 -15 -9 -11
Veronderstelde uitstroom in FTE 1.500 3.000 4.500 6.000 6.000
Dit is exclusief de uitvoeringskosten die geraamd worden op 5 miljoen incidenteel en 2 tot
5 miljoen structureel.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(H.A.L. van Hoof)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid