Reactie op amendementen en moties Belastingplan 2007
30 804
Reactie op amendementen en moties ingediend op het voorstel van wet
houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten
(Belastingplan 2007)
Nummer 10. Amendement De Nerée tot Babberich, Dezentjé Hamming-Bluemink.
Verlaagd omzetbelastingtarief op levende dieren handhaven.
Het amendement ziet op het vervallen van de overbrenging van het 6% tarief van de
omzetbelasting naar het 19% tarief van rundvee, schapen, geiten, varkens en paarden
indien deze dieren niet zijn bestemd voor de voortbrenging of de productie van
voedingsmiddelen of voor gebruik in de landbouw.
Door dit amendement ontstaat een budgettaire derving van 2 miljoen. Er is geen
dekking aangegeven.
Op het onderhavige punt is er onmiskenbaar sprake van een afwijking van de
Nederlandse wet van de Zesde BTW-richtlijn. Nederland heeft de juridische
verplichting tot uitvoering van communautaire regelgeving. De Europese Commissie
heeft met betrekking tot dit onderwerp al een inbreukprocedure gestart. In een
Hofprocedure hebben wij geen verdediging. De Nederlandse inzet is daarbij juist om in
Europees verband onze afspraken en verplichtingen na te komen, om ook sterker te
staan in zaken waar wij voorstellen hebben binnen de Europese kaders. Ik ontraad dit
amendement ten zeerste.
Nummer 11. Amendement De Nerée tot Babberich, Crone, Dezentjé Hamming-
Bluemink, Van der Vlies. Verhogen ontvangsten FES in 2009 met 1 miljard.
In het Belastingplan 2007 wordt voor het jaar 2007 de voeding van het Fonds
economische structuurversterking (hierna: Fes) verlaagd met 1 miljard. Het
amendement regelt dat de voeding van het Fes in 2009 weer wordt verhoogd met
1 miljard.
Het kabinet heeft ervoor gekozen structurele aanpassingen in de voeding van het FES
over te laten aan het volgende kabinet, ook in het perspectief van het advies van de
Studiegroep Begrotingsruimte. Ik laat het oordeel over dit amendement aan uw
Kamer.
Nummer 12. Amendement De Nerée tot Babberich, Dezentjé Hamming-Bluemink.
DGA uit de loonbelasting per 2008 (uitwerking toezegging kabinet naar aanleiding van
de motie Verhagen/Rutte1).
De directeur-grootaandeelhouder (hierna: DGA) die verder geen personeel heeft gaat
op grond van dit amendement per 1-1-2008 uit de loonbelasting. De BV die geen
1 Kamerstukken II 2006/07, 30 800, nr. 13.
anderen dan directeuren/ aandeelhouders in dienst heeft, doet dan geen aangifte
loonheffingen. Deze BV wordt in dat geval namelijk niet als inhoudingsplichtige voor
de loonbelasting aangemerkt. Het loon van deze directeuren/ aandeelhouders wordt
vanaf 2008 via voorlopige aanslagen IB belast.
Het kabinet heeft reeds toegezegd een wetsvoorstel met deze wijziging in te dienen.
Omdat het een technisch complexe materie betreft, verdient het aanbeveling als de
Raad van State in de gelegenheid wordt gesteld om te adviseren over deze
wijzigingen. Ik laat het oordeel over dit amendement aan uw Kamer.
Nummer 13. Amendement Vendrik. No-claimheffingskorting.
Belastingplichtigen die voor meer dan 314 aan specifieke uitgaven (definitie
buitengewone uitgavenregeling) hebben, krijgen recht op een extra belastingkorting
van 63. Het amendement is bedoeld om het nadeel van de misgelopen no-claim te
compenseren, maar de daarin opgenomen belastingkorting geldt niet alleen voor
mensen die geen no-claimteruggave hebben gehad.
Het budgettair beslag van dit amendement is 67 miljoen. De dekking van dit
amendement is onduidelijk. Het lijkt erop dat de rijksbijdrage in de
Zorgverzekeringswet wordt verlaagd. De nominale zorgpremie zou in dat geval circa
6 euro per volwassene stijgen.
De keuze voor het (eventueel anders) vormgeven van eigen betalingen binnen het
zorgstelsel wordt overgelaten aan het nieuwe kabinet, waarbij ook het vervangen van
de no-claim door een andere vorm van eigen betalingen tot de mogelijkheden behoort.
Chronisch zieken worden binnen het stelsel al voor 1,6 mrd gecompenseerd, ook het
eventueel anders vormgeven van deze compensatie dient, naast de afwegingen rond
de no-claim, door een volgend kabinet te worden bezien. Ik ontraad dit amendement.
Nummer 14. Amendement Irrgang, Crone. Schrappen regeling dienstverlening aan
huis.
Het amendement strekt ertoe de regeling `dienstverlening aan huis' te schrappen uit
het Belastingplan 2007. Dit amendement heeft geen budgettaire effecten. Het betreft
een verschuiving van inkomstenbelastingopbrengsten naar loonbelastingopbrengsten.
Het kabinet is van mening dat de regeling `dienstverlening aan huis' de markt voor
persoonlijke dienstverlening een stimulans kan bieden. Verder is deze regeling geen
belemmering als een volgend kabinet eventuele andere of nadere maatregelen wil
nemen met betrekking tot de markt voor persoonlijke dienstverlening. Als een volgend
kabinet kiest voor andere en of aanvullende maatregelen, kan daarbij het voorstel van
de heer Vendrik met betrekking tot dienstencheques worden bezien. Ik ontraad dit
amendement.
Nummer 15. Amendement Crone. Verhaal WGA-premie uit brutoloon.
Het amendement strekt ertoe de door de werkgever op de werknemer verhaalde
WGA-lasten aftrekbaar te maken van het brutoloon. De heer Crone heeft in
samenhang met dit amendement gevraagd of er over dit onderwerp na het
wetgevingsoverleg afgelopen maandag nog overleg is geweest met de Stichting van
de Arbeid.
In het najaarsakkoord van 2004 is afgesproken dat werkgevers maximaal de helft van
de WGA-lasten op de werknemer kunnen verhalen. Het kabinet heeft geen enkele
behoefte aan de verhaalsmogelijkheid omdat de WGA-premie een werkgeverspremie
is, maar was op verzoek van sociale partners wel bereid een regeling te treffen op
grond waarvan duidelijk is wat verhaald kan worden. Er is gekozen voor een
nettoverhaalsmogelijkheid. De Stichting van de Arbeid heeft daarmee ingestemd. De
mogelijkheid van verhaal ten laste van het nettoloon is duidelijk verwoord in de
toelichting op de Regeling Wfsv2.
Verhaal ten laste van het nettoloon is ongunstig voor alle betrokkenen (ook
voor werkgevers vanwege latere eis tot looncompensatie; werkgevers zijn aan
volledige looncompensatie meer kwijt dan zij besparen op het verhalen van de helft
van de WGA-premie) en zal daarom normaal gesproken niet voorkomen. Daarom is
ook door het Centraal Planbureau verondersteld dat niemand gebruik zal maken van
de verhaalsmogelijkheid.
Verhaal ten laste van het brutoloon is wèl een stimulans voor werkgevers om tot
verhaal op de werknemer over te gaan. De overheid betaalt dan immers mee. Een
wetswijziging waardoor verhaal ten laste van het brutoloon mogelijk wordt, impliceert
dan een budgettaire derving van maximaal 290 miljoen in 2007 (dat bedrag ontstaat
als alle werkgevers maximaal tot verhaal over zouden gaan). Daarvoor geeft het
amendement geen dekking aan. Aftrek van de verhaalde WGA-lasten ten laste van
het brutoloon leidt ten slotte tot extra controlewerk voor de Belastingdienst.
De verhaalsmogelijkheid kan immers door iedere werkgever anders worden
toegepast.
De wens om verhaal ten laste van het brutoloon toe te staan, geeft aanleiding te
overwegen de gehele verhaalsmogelijkheid af te schaffen. De gewenste
medezeggenschap van werknemers bij regelingen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten
kan ook anders worden geregeld. Na het wetgevingsoverleg van maandag 23 oktober
jl. heb ik hierover geen contact meer gehad met de Stichting van de Arbeid. Ik ontraad
dit amendement sterk.
2 Ministeriële regeling van 2 december 2005, Stcrt. 2005, 242.
Nummer 16. Amendement Crone, Van der Vlies. Verlagen plafond lager tarief box 2
naar 35.000.
Het amendement verlaagt het plafond tot waar in 2007 het verlaagde tarief in box 2
kan worden toegepast van 250.000 naar 35.000. Dit amendement heeft een
éénmalige opbrengst in 2007 van 63 miljoen.
Vanaf 2008 worden DGA's onder de verlaagde inkomensafhankelijke bijdrage voor de
Zorgverzekeringswet gebracht. In 2007 was het uitvoeringstechnisch nog niet mogelijk
om DGA's onder het verlaagde tarief voor de inkomensafhankelijke bijdrage te
brengen. Daarom wordt de groep DGA's in 2007 gecompenseerd door middel van een
tijdelijke tariefverlaging in box 2. Door verlaging van het plafond tot op 35.000
worden DGA's op macroniveau in 2007 niet voor hetzelfde bedrag gecompenseerd als
vanaf 2008. Ik ontraad dit amendement.
Nummer 17. Amendement Crone, Dezentjé Hamming-Bluemink, De Nerée tot
Babberich. BPM vrijstelling voor kortstondig gebruik van één maand naar twee weken.
In het onderdeel Belasting van personenauto's en motorrijwielen lease van het
Belastingplan 2007 is een vrijstelling opgenomen voor inwoners van Nederland die
gedurende korte tijd een auto met buitenlands kenteken huren. Het amendement
verlaagt de vrijstelling van een maand naar twee weken. Deze termijn heeft ook
betekenis voor de motorrijtuigenbelasting.
Het amendement is budgettair neutraal. De wens om deze termijn aan te passen naar
twee weken is ook naar voren gebracht door de autobranche. De autobranche
verwacht op deze manier een meer level playing field te verschaffen aan Nederlandse
autoverhuurders ten opzichte van buitenlandse verhuurders. Vanuit Europeesrechtelijk
perspectief ontmoet een vrijstellingstermijn van twee weken geen fundamenteel
bezwaar, met dien verstande dat het Europeesrechtelijke risico wat groter is bij een
termijn van twee weken dan van een maand. Ik laat het oordeel over dit amendement
aan uw Kamer.
Nummer 18. Amendement Van Oudenallen. Verlaging 68%-tarief successie naar 63%
(voor zogenoemde andere verkrijgers) vervangen door extra vrijstelling voor
((achter)klein)kinderen en (over)grootouders.
Het amendement verhoogt de vrijstellingen in het successierecht voor erfenissen door
((achter)klein)kinderen en (over)grootouders van 8.680 naar 10.000. De in het
Belastingplan 2007 voorgestelde tariefverlaging van 68 naar 63% vervalt in dit
amendement. Het budgettaire beslag bedraagt per saldo 1 mln. De maatregel levert
een derving op van 3 miljoen, het vervallen van de voorgestelde tariefverlaging
levert een opbrengst op van 2 miljoen.
Het kabinet kiest voor verlaging van het hoogste tarief omdat een dergelijk tarief
nauwelijks te rechtvaardigen is. Het tarief voor kinderen (van 5% tot 27%) is in
vergelijking tot het tarief voor derden (van 41% tot 68%) een stuk minder hoog en
bovendien geldt voor derden een beduidend lagere vrijstelling ( 1.882). Ik laat het
oordeel over dit amendement aan uw Kamer.
Nummer 19. Amendement Slob. Verhoging stakingsaftrek met 10%.
Dit amendement vormt een aanvulling op de MKB-winstvrijstelling. De MKB-
winstvrijstelling is bedoeld voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet.
Hierop is slechts één uitzondering, de MKB-winstvrijstelling is namelijk in het
stakingsjaar ook van toepassing als in dat jaar niet aan het urencriterium wordt
voldaan maar in drie van de vijf jaar vóór de staking wel. Achtergrond van deze
uitzondering is dat bij overlijden of ziekte in het jaar van staking veelal niet aan het
urencriterium kan worden voldaan terwijl dat in de voorgaande jaren wel zo was. De
fractie van de ChristenUnie in de Tweede Kamer had hiervoor de aandacht gevraagd.
Het amendement beoogt daarentegen invoering van een algemene stakingsfaciliteit.
Het amendement leidt ertoe dat 10% van de stakingswinst buiten de heffing blijft voor:
· de ondernemer die al jarenlang niet voldoet aan het urencriterium
· de medegerechtigde dat wil zeggen iemand die niet als ondernemer maar als
"financier" bij een onderneming is betrokken die vroeger (voor hij zijn bedrijf
overdroeg) ondernemer in die onderneming was.
Dit betekent dat een belastingplichtige die in het verleden geen MKB-winstvrijstelling
heeft genoten, over de stakingswinst in wezen de MKB-winstvrijstelling geniet. Het
tarief over de stakingswinst is derhalve lager dan over de winst gedurende de rit. Dit is
wezenlijk anders dan bij de genoemde uitzondering op het urencriterium bij de MKB-
winstvrijstelling in het stakingsjaar. Die uitzondering leidt ertoe dat de winst in het
stakingsjaar niet hoger wordt belast dan voorheen met toepassing van de MKB-
winstvrijstelling.
Een faciliteit voor stakingswinst staat haaks op het kabinetsbeleid om actieve
ondernemers te ondersteunen en niet bedrijfsbeëindiging te stimuleren. Het
amendement gaat gepaard met een budgettaire derving van naar schatting maximaal
10 mln. Het amendement voorziet niet in dekking daarvan. Ik ontraad dit
amendement.
Nummer 20. Amendement Bussemaker, Vendrik, De Wit. Levensloop voor
zelfstandigen.
Het amendement introduceert een levensloopregeling voor zelfstandigen in de
inkomstenbelasting. Deelnemers aan deze regeling kunnen per jaar maximaal 12%
van het wettelijk minimumloon inleggen. De ingelegde bedragen moeten worden
gestort bij een bank of verzekeraar. Het budgettaire beslag van dit amendement is
structureel 140 miljoen. Door het effect van de omkeerregel is het budgettair beslag
echter de eerste jaren fors hoger, namelijk rond de 300 miljoen. Dit amendement is,
evenals de amendementen die zijn ingediend onder de nummers 21 en 26, reeds
eerder ingediend bij de behandeling van de Wet aanpassing fiscale behandeling
VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling3. Deze amendementen zijn
destijds verworpen. De bezwaren die destijds van de zijde van het kabinet tegen deze
amendementen naar voren zijn gebracht gelden nog steeds.
Voor deze amendementen geldt nu daarnaast dat er geen dekking beschikbaar is. Het
budgettair beslag van het amendement onder nummer 21 dat een langdurend
zorgverlofkorting introduceert heeft een budgettair beslag van 25 miljoen. De
scholingsverlofkorting uit het amendement onder nummer 26 heeft een budgettair
beslag van 55 miljoen.
Deze amendementen gaan uit van een onderuitputting in de levensloopregeling.
Hiervan is geen sprake, bovendien zou een eventuele onderuitputting niet kunnen
worden ingezet ter dekking. Daarnaast geldt voor de beide heffingskortingen dat het
niet uitvoerbaar is om deze heffingskortingen te verwerken in de voorlopige teruggave
2007. Ik ontraad deze drie amendementen (nummers 20, 21 en 26).
Nummer 21. Amendement Vendrik, Bussemaker, Rouvoet, De Wit. Langdurend
zorgverlofkorting.
Voor de reactie op dit amendement wordt verwezen naar de reactie op nummer 20.
Nummer 22. Motie Crone. Heffingsrente.
De motie vraagt terugbetaling van heffingsrente aan belastingplichtigen die
ongevraagd in de jaren 2002, 2003 en 2004 ten onrechte de heffingskorting uitbetaald
hebben gekregen van de Belastingdienst.
Heffingsrente wordt in het massale proces van de Belastingdienst automatisch in
rekening gebracht als een te betalen aanslag wordt opgelegd. De massaliteit van de
processen maakt het onmogelijk onder specifieke omstandigheden geen heffingsrente
in rekening te brengen. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur kunnen er in
bepaalde gevallen wel toe nopen dat in rekening gebrachte heffingsrente aan de
belastingplichtige wordt teruggegeven. In die gevallen gebeurt dat bij aparte
beschikking op verzoek van de belastingplichtige. In het voorlichtingsmateriaal zal de
Belastingdienst expliciet gaan wijzen op deze mogelijkheid. Verder zal de
Belastingdienst nagaan of het mogelijk is in het geval zoals bedoeld in de motie van
de heer Crone mensen actief te wijzen op de mogelijkheid heffingsrente terug te
vragen. In die zin zie ik de motie als een ondersteuning van het ter zake gevoerde
beleid.
3 Kamerstukken 29760.
Nummer 23. Motie Crone. Omzetbelastingvrijstelling detacheren HBO- en MBO-
personeel.
ze motie strekt ertoe de in het Belastingplan 2007 aangekondigde regeling voor
De
een omzetbelastingvrijstelling bij detachering van personeel in het wetenschappelijk
onderwijs uit te breiden met de HBO en MBO-sector.
De vrijstelling bij detachering van personeel in het wetenschappelijk onderwijs is
bedoeld om wetenschap en innovatie te stimuleren.4 Uitbreiding naar HBO- en MBO
ligt in dit kader minder voor de hand, omdat de focus van deze opleidingen meer is
gericht op het beroep. De uitbreiding naar HBO- en MBO-personeel kost structureel
15 mln. Het amendement bevat geen deugdelijke en geen structurele dekking. De
indiener stelt voor om de eenmalige opbrengst van het amendement onder
stuknummer 16 ( 63 mln) in te zetten als dekking (verdeeld over 4 jaar). Ik ontraad
deze motie.
Nummer 24. Motie Crone. Leveranciersmodel energiesector.
De liberalisering van de energiemarkt heeft ertoe geleid dat bij de levering van energie
aan de kleinverbruiker twee zelfstandige ondernemers afzonderlijk presteren. De
netbeheerder verzorgt de aansluiting op het net alsmede het transport, de leverancier
levert de energie. De afnemer sluit afzonderlijke overeenkomsten met zowel de
netbeheerder als de leverancier. Binnen het beoogde leveranciersmodel machtigt de
afnemer de leverancier om namens hem de aansluit- en transportovereenkomst met
de netbeheerder te sluiten. De leverancier verstrekt één geïntegreerde factuur terzake
van zowel de levering als de aansluit- en transportkosten. Deze wijze van facturering
is mogelijk, mits zowel de netbeheerder als de leverancier voldoen aan de
factuurvereisten zoals die door de Europese factureringsrichtlijn aan ondernemers
worden gesteld. Dit kan eenvoudig worden bewerkstelligd indien op de door de
leverancier uit te reiken factuur tevens de volledige factuurgegevens van de
netbeheerder worden vermeld. Dit zogenaamde meeliften pleegt in soortgelijke
situaties ook te worden toegepast en geeft volop de gewenste transparantie. De
nationale noch de Europese regelgeving biedt ruimte aan de fictie om hier te handelen
alsof sprake is van een commissionairrelatie. Indien dit toch zou worden toegestaan
dan wordt in feite toestemming gegeven om onjuiste facturen op te maken en uit te
reiken. Een dergelijke handelwijze kan van Financiën of van de Europese Commissie
niet worden gevraagd. Bovendien zou daarmee, tenminste voor de fiscaliteit, worden
voorbij gegaan aan een wezenlijk aspect van de liberalisering van de energiemarkt.
Daarbij staat immers voorop dat de afnemer aparte overeenkomsten sluit met de
netbeheerder en de leverancier. De facturering dient bij deze werkelijkheid aan te
sluiten. Ik ontraad deze motie.
4 Kamerstukken II 2005/06, 27 406, nr. 93.
Nummer 25. Motie De Nerée tot Babberich. Arbeidsparticipatie 65-plussers.
De heer De Nerée tot Babberich heeft een motie ingediend waarin hij de regering
verzoekt bij de voorjaarsnota met voorstellen te komen tot introductie van een
optioneel belastingtarief van 10% over een bepaald maximum aan inkomsten uit
loondienst voor 65-plussers met een verlicht arbeidsrechtelijk regime voor sectoren
waar krapte op de arbeidsmarkt dreigt.
Het kabinet onderschrijft het doel dat met de motie wordt beoogd te bewerkstelligen,
maar plaatst hier wel kanttekeningen bij. Het kabinet is van mening dat prioriteit moet
worden gegeven aan de groep van 50 tót 65 jaar. Het is daarnaast maar de vraag of
een 10%-belastingtarief noodzakelijk is om de arbeidsparticipatie door 65-plussers te
bevorderen. Het bruto/netto-traject voor werknemers van 65 jaar en ouder is nu al
gunstiger dan dat voor werknemers jonger dan 65. Zowel de SER als de Stichting van
de Arbeid heeft dan ook de conclusie getrokken dat financiële prikkels niet nodig zijn.
Het vorige kabinet heeft deze conclusie overgenomen5.
De heer De Nerée tot Babberich pleit hiernaast (binnen bepaalde sectoren) voor een
verlicht arbeidsrechtelijk regime voor 65-plussers, waaraan hij het 10%-belastingtarief
wil koppelen. Momenteel wordt al een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden
van een verlicht arbeidsrechtelijk regime voor 65-plussers. Die verkenning is in het
eerdergenoemde kabinetsstandpunt aangekondigd en zal naar verwachting eind 2006
aan de Kamer worden aangeboden. Ik ontraad deze motie.
Nummer 26. Amendement Bussemaker, Vendrik, De Wit, Scholingsverlofkorting.
Voor de reactie op dit amendement wordt verwezen naar de reactie op nummer 20.
Nummer 27. Motie Dezentjé Hamming-Bluemink, Crone. Omzetbelastingvrijstelling
medische praktijkondersteuners.
De motie vraagt de regering om diensten die worden verricht door
praktijkondersteuners met een HBO-opleiding onder de omzetbelastingvrijstelling voor
medische diensten te brengen.
Voor de omzetbelastingvrijstelling voor medische diensten wordt uitgegaan van BIG-
registratie (Beroepen Individuele Gezondheidszorg). Verpleegkundigen vallen
hieronder, maar doktersassistenten niet. Volgen zij echter beiden de HBO-opleiding
praktijkondersteuner (niet vallend onder de Wet BIG), dan blijven de diensten door
voormalig verpleegkundigen vrijgesteld van omzetbelasting en dezelfde diensten door
voormalig doktersassistenten (geen BIG-registratie) belast.
Uitvoering van deze motie zou tot een budgettaire derving van 5 miljoen leiden.
Hiervoor is geen dekking beschikbaar. Ik ontraad deze motie dan ook vanwege het
ontbreken van dekking. Wel zal bezien worden of de afbakening aan de hand van de
BIG-registratie nog adequaat is (zie de nota naar aanleiding van het nadere verslag
5 Het kabinetsstandpunt "Wegnemen van belemmeringen voor doorwerken na 65 jaar". Kamerstukken II, 2005/06, 28 170, nr. 47.
inzake het bij de Kamer aanhangige wetsvoorstel "constructiebestrijding
omzetbelasting").6
Nummer 28. Motie Dezentjé Hamming-Bluemink. Belastingvrije studievergoedingen.
De motie vraagt om een voorstel om belastingvrije vergoedingen van vóór
indiensttreding gemaakte studiekosten door de werkgever mogelijk te maken. Het
belastingvrij vergoeden door de werkgever van eerder gemaakte studiekosten is niet
nodig en overigens niet wenselijk.
De hoge opleidingskosten van verkeersvliegers zijn als scholingsuitgaven aftrekbaar.
Dit betekent dat piloten zelf hun opleidingskosten na hun studie behoudens de
rente op de studielening in aanmerking kunnen nemen.
In het geval de werkgever de opleidingskosten wil vergoeden, kan hij de piloten in
opleiding reeds ten tijde van de opleiding in dienst nemen door hen een zogenoemd
leerling-contract aan te bieden. De studiekosten van werknemers zijn dan aftrekbare
kosten voor de onderneming. Het belastingvrij vergoeden van studiekosten na de
opleiding is derhalve niet noodzakelijk.
Tevens acht ik het belastingvrij vergoeden van eerder gemaakte studiekosten ook niet
wenselijk. Een dergelijke vrijstelling zou niet alleen vanwege het gelijkheidsbeginsel
algemeen moeten gelden en dus niet alleen voor leerlingen van private opleidingen,
zoals verkeersvliegers. Ook zouden hiermee alle eerder gemaakte opleidingskosten,
dus ook van andere werknemers, onder het bereik van de studiekosten komen te
vallen, hetgeen uiteraard gevolgen heeft voor de budgettaire consequenties.
Bovendien zou moeten worden voorkomen dat de kosten twee keer fiscaal worden
gefacilieerd: eerst in de aangifte inkomstenbelasting van de student of zijn ouders en
vervolgens via de onbelaste vergoeding. Dit vergt extra controle door de
Belastingdienst. Ik ontraad deze motie.
Nummer 29. Motie Slob. Doorschuiving bij indirect overheidsingrijpen.
De heer Slob heeft een motie ingediend waarin hij de regering verzoekt te
bewerkstelligen dat bepaalde vormen van indirect overheidsingrijpen ook worden
aangemerkt als overheidsingrijpen in de zin van artikel 3.64, vierde lid, onderdeel a,
van de Wet inkomstenbelasting 2001.
De doorschuifregeling bij overheidsingrijpen is bedoeld om fiscale belemmeringen bij
verplaatsing van een onderneming als gevolg van overheidsingrijpen weg te nemen.
Onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bestond een min of meer analoge - zij
het minder vergaande- regeling in de sfeer van de (toenmalige) vervangingsreserve,
daarbij werd onder het begrip overheidsingrijpen inderdaad ook het door de heer Slob
bedoelde indirecte overheidsingrijpen begrepen, door -naast direct overheidsingrijpen
6 Kamerstukken II 2006/07, 30 061, nr.11, blz. 5.
zoals onteigening- daaronder ook te verstaan de wijziging van een bestemmingsplan.
De basis hiervoor vormde een beleidsbesluit en de uitleg daarvan door de Hoge Raad.
Vervolgens is in de Wet IB 2001 de doorschuiffaciliteit bij staking van een IB-
onderneming door overheidsingrijpen ingevoerd. Het begrip overheidsingrijpen is
daarbij wettelijk verankerd, daarover heeft destijds ook in de Kamer discussie plaats
gehad. De wettelijke formulering die toen tot stand is gekomen biedt niet de ruimte om
daaronder ook het door de heer Slob bedoelde indirecte overheidsingrijpen te
begrijpen. De enige manier om dit te realiseren zou wetswijziging zijn. Uiteraard is
daar altijd discussie over mogelijk, maar daarbij zouden ook andere aspecten, zoals
budgettaire en staatssteunaspecten, in ogenschouw moeten worden genomen. Ik ben
bereid om hier welwillend naar te kijken en zou de heer Slob willen verzoeken de
motie aan te houden.
Nummer 30. Motie Irrgang, Gerkens. Vereenvoudiging artiestenregeling voor
binnenlandse artiesten.
Deze motie van de heer Irrgang en mevrouw Gerkens verzoekt de regering met
voorstellen te komen voor een vereenvoudigde artiestenregeling voor Nederlandse
artiesten waarbij het recht op sociale verzekering blijft bestaan.
Op grond van de huidige regels zijn Nederlandse artiesten die onder de artiesten- en
beroepssportersregeling (hierna: ABSR) vallen verplicht om aan bepaalde
administratieve verplichtingen te voldoen. Deze verplichtingen zijn vergelijkbaar met
die van andere Nederlandse werknemers. Het enige verschil is dat een werknemer in
het algemeen langer in dienst is bij dezelfde werkgever, waardoor het aantal keren dat
deze administratieve handelingen per werknemer moeten worden verricht, beperkt
blijven (omdat deze zich doorgaans beperken tot één werkgever). Bij artiesten is dit
anders. Zij verzorgen vaak maar één optreden voor één opdrachtgever. De hiervoor
bedoelde administratieve verplichtingen hebben dan een repeterend karakter. Echter,
deze administratieve verplichtingen zijn inherent aan het willen behouden van het
sociaal vangnet voor de artiesten. De opbouw van de uitkeringsrechten dient bepaald
te worden aan de hand van de geadministreerde gegevens. De voorstellen waar in de
motie om wordt verzocht, zijn derhalve niet haalbaar. Uiteraard blijf ik gespitst op
mogelijkheden administratieve lasten te verminderen. De motie is daarmee in lijn met
mijn beleid.
De praktijk staat op dit punt ook niet stil. De heer Irrgang heeft tijdens het plenaire
debat van het Belastingplan 2007 op 25 oktober het concept van de zogenoemde
`verloningsbureaus' nogmaals onder de aandacht gebracht. Ook ik sta positief
tegenover dit concept, dat op grond van de huidige wet- en regelgeving overigens
reeds mogelijk is. Het houdt in dat de inhoudingsplicht en de daarmee
samenhangende verplichtingen worden overgedragen aan een verloningsbureau.
Ik acht het echter niet wenselijk om zoals de heer Irrgang in laatstgenoemd plenair
debat heeft voorgesteld de artiest te verplichten om gebruik te maken van deze
verloningsbureaus. De keuzevrijheid voor de artiest is van belang: niet iedere artiest
wenst gebruik te maken van dit concept en de diensten van zo'n verloningsbureau
kosten natuurlijk ook geld. Bovendien is hierover ook gesproken met de sector. De
sector heeft aangegeven dit zelf op te pakken. De Belastingdienst is wel bereid meer
bekendheid te geven aan het bovengenoemde concept. Dit is in algemene zin ook aan
de orde geweest in de antwoorden op de Kamervragen van mevrouw Gerkens (SP).7
De minister van Financiën,
G. Zalm
7 Aanhangsel Handelingen II 2006/07, nr. 79.
30 804
Schriftelijk reactie op gestelde vragen bij de plenaire behandeling van het
voorstel van wet houdende wijziging van enkele belastingwetten en enige
andere wetten (Belastingplan 2007)
Teruggaafregeling inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet
Mevrouw Dezentjé Hamming heeft signalen ontvangen dat de teruggaafregeling voor
teveel ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet niet soepel
zou verlopen. Naar aanleiding daarvan kan ik haar informeren dat de
teruggaafregeling conform de daarover gedane toezeggingen en zonder vertraging is
uitgevoerd. Concreet hebben 170.000 65-plussers hun teruggaaf vóór 1 september jl.
ontvangen. Dat is ongeveer 85% van het totale bestand aan 65-plussers bij wie teveel
inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet is ingehouden. Dit percentage is
conform het percentage dat eerder was toegezegd. Om in 2006 voor teruggaaf in
aanmerking, te komen moesten personen namelijk aan de volgende voorwaarden
voldoen:
· hij/zij moest op 31 december 2005 65 jaar of ouder zijn;
· hij/zij moest in 2005 twee of meer inkomstenbronnen hebben waarop de "groene
tabel" (tabel voor pensioen- en lijfrenteuitkeringen) is toegepast;
· én hij/zij moest in 2005 in totaal meer dan 30 015 uit die inkomstenbronnen
ontvangen.8
Inmiddels komen bij ons klachten en vragen binnen van mensen die dachten voor een
voorschot in aanmerking te komen, maar dat niet hebben ontvangen. Het gaat onder
meer om:
· mensen die pas in 2006 65 jaar zijn geworden. Zij vallen niet onder de regeling
omdat zij op 31 december 2005 nog geen 65 waren;
· 65-plussers die in 2006 een inkomen hoger hebben dan 30 015, maar in 2005
onder die grens zaten.
Voor deze mensen geldt dat zij in 2007 alsnog een teruggaaf ontvangen op grond van
het reguliere traject. Zij vielen niet onder de toezegging dat terugbetaling vóór
1 september bij voorschot zou plaatsvinden.
Buitengewone uitgavenregeling
Wat betreft de chronisch zieken en gehandicapten wilde ik graag een misverstand
tussen de heer Vendrik en mijzelf rechtzetten. In het wetgevingsoverleg van maandag
23 oktober jl. heb ik aangegeven dat het gebruik van de buitengewone
uitgavenregeling, te weten 41% van de huishoudens, veel ruimer is dan de specifieke
groep chronisch zieken en gehandicapten. De heer Vendrik heeft uit mijn woorden
8 Vanuit een oogpunt van efficiency worden bedragen tot 25 niet via de voorschotregeling uitbetaald.
begrepen dat ik gesteld heb dat 41% van de huishoudens in Nederland chronisch ziek
of gehandicapt is, dit is uiteraard niet het geval. De regeling voor buitengewone
uitgaven is in zijn oorsprong een regeling voor personen met, in relatie tot hun
inkomen, hoge zorgkosten. Dit blijkt ook uit het gebruik van de buitengewone
uitgavenregeling dat oorspronkelijk rond de 300.000 - 400.000 huishoudens lag. Mede
door de fors verbeterde toegankelijkheid van de regeling en de wijzigingen die zijn
aangebracht ter compensatie van bijvoorbeeld verborgen kosten en specifieke kosten
die samenhangen met een chronische ziekte of handicap is dat aantal opgelopen tot
2,9 miljoen huishoudens in 2006. Dit zijn nu juist feitelijk niet allemaal chronisch zieken
en gehandicapten.
Daarnaast heeft de heer Vendrik in het plenaire debat van 25 oktober jl. aangegeven
dat slechts 1/7 deel van de kosten die gemoeid zijn met de buitengewone uitgaven
afkomstig is van posten die gerelateerd kunnen worden aan chronisch zieken en
gehandicapten. Dit is niet juist. Binnen de buitengewone uitgavenregeling zijn de
uitgaven die uitgaan boven de drempel van 11,5% aftrekbaar. Deze drempel is ooit
ingesteld om te zorgen dat alleen uitgaven die in relatie tot het inkomen
`buitengewoon' zijn, in aftrek kunnen komen. De drempel in de buitengewone
uitgavenregeling bedraagt macro 12,5 miljard dat komt grofweg overeen met deze
standaardkosten ( 11,9 miljard). De resterende kosten zoals ook het ouderdoms- en
arbeidsongeschiktheidsforfait9 ( 1,7 miljard), de door de heer Vendrik genoemde
kosten die samenhangen met chronische ziekte of handicap ( 2,8 miljard) en overige
uitgaven ( 1,4 miljard) zijn dus verantwoordelijk voor de feitelijke aftrek van 5,5
miljard en daarmee de budgettaire kosten van 1,6 miljard. Probleem hierbij is dat
door de praktisch uitvoerbare definitie die gekozen is, een deel van de faciliteiten voor
chronisch zieken en gehandicapten helaas ook bereikt wordt door personen die
normaal niet als zodanig zouden worden aangemerkt. Een oplossingsrichting hiervoor
kan zijn maatwerk meer gericht op chronisch zieken en gehandicapten. Aangezien de
Belastingdienst niet geëquipeerd is deze beoordeling te maken ligt een integratie met
het WMO-dossier meer voor de hand. Hiermee zullen chronisch zieken en
gehandicapten beter bediend kunnen worden met het ter beschikking staande budget.
Omzetbelasting op CD-roms
In het wetgevingsoverleg is toegezegd dat in Brussel nog eens de mogelijkheid van
een verlaagd OB-tarief voor onder meer cd-roms voor educatieve doeleinden aan de
orde zal worden gesteld. Ik zal dit, de heer Slob vroeg daarnaar, afstemmen met de
Minister van OCW.
9 Overigens heeft naar schatting de helft van de ouderen en arbeidsongeschikten specifieke uitgaven boven
314 waardoor ze ook voldoen aan de fiscale definitie van chronisch zieke.
DigiD
De heer Irrgang heeft aandacht gevraagd voor mogelijke problemen die kunnen
ontstaan door de introductie van een verplichte ondertekening van aangiftes
inkomstenbelasting met DigiD waar een belastingplichtige hulp van een
maatschappelijk of fiscaal intermediair nodig heeft bij het invullen van zijn aangifte.
Voor de aangifte inkomstenbelasting 2006 in te dienen in de loop van 2007 zal dit
probleem zich niet voordoen. Afgesproken is inmiddels dat die ook nog met de oude
pincode ondertekend zal kunnen worden. Afgesproken is ook dat de
Gemeenschappelijke Beheersorganisatie (GBO) de DigiD-authenticatievoorziening zal
uitbreiden met autorisatievoorzieningen. Naar verwachting kan daarvan bij de aangifte
inkomstenbelasting 2007 gebruik worden gemaakt.
Brief VFI over het zogenoemde goededoelentestament
De heer Van der Vlies heeft, naar aanleiding van een brief van de VFI (Vereniging
voor Fondswervende Instellingen (brancheorganisatie goede doelen)), aandacht
gevraagd voor een in het Belastingplan 2006 opgenomen maatregel ter bestrijding
van constructies in de estateplanning. Zoals afgelopen woensdag toegezegd aan de
heer Van der Vlies, zal mijn departement met de briefschrijver contact opnemen over
deze materie.
De minister van Financiën,
G. Zalm
30 577 Schriftelijk reactie op gestelde vragen bij de plenaire behandeling van het
voorstel van wet houdende wijziging van enkele belastingwetten ter
vermindering van administratieve lasten (Wijzigingsplan `Paarse krokodil')
Ter beschikking gestelde telefoon
Mevrouw Dezentjé Hamming heeft gevraagd of de voorgestelde belastingvrijstelling
voor de vergoeding van een telefoon waarvan het zakelijke gebruik van meer dan
bijkomstig belang is, ook geldt voor een ter beschikking gestelde telefoon.
Deze vraag kan ik bevestigend beantwoorden. De regels voor de vrije vergoedingen
gelden ook voor verstrekkingen. Als de werkgever aan de werknemer een telefoon ter
beschikking stelt die voor meer dan 10% zakelijk wordt gebruikt, is sprake van een
vrije verstrekking.
Definitie telefoon
Voorts heeft mevrouw Dezentjé Hamming voorgesteld alle telefoons, evenals
computers, onder het voor vrije vergoeding dan wel verstrekking vereiste
zakelijkheidcriterium van meer dan 10% te brengen.
Apparatuur waarbij de `telefoonfunctie' duidelijk ondergeschikt is aan de
`computerfunctie' komt voor belastingvrije vergoeding in aanmerking als deze voor ten
minste 90% zakelijk worden gebruikt. Om budgettaire redenen is het niet mogelijk de
nieuwe telefoonregeling met een zakelijkheidcriterium van meer dan 10% uit te
breiden naar computers. Er zou dan weer een nieuwe PC-privémarkt ontstaan,
waarvan het budgettaire beslag 240 miljoen kan bedragen.
Voor het onderscheid tussen computers en mobiele telefoons zijn bij de invoering van
het huidige artikel 15b, eerste lid, onderdeel s, van de Wet op de loonbelasting 1964
de volgende, naar mijn mening afdoende, richtlijnen gegeven. Onder het begrip
computer valt ook de elektronische apparatuur die geheel of gedeeltelijk bedoeld is
voor taken die ook met een computer kunnen worden verricht, zoals digitale agenda's,
mini-notebooks en GPS-apparatuur. Dat geldt ook voor een mobiele telefoon indien
de functie van het telefoontoestel duidelijk ondergeschikt is aan andere functies, zoals
telematica of dataverwerking.
Maximumuurloon vrijwilligers
Daarnaast vraagt mevrouw Dezentjé Hamming aandacht voor het maximumuurloon
voor vrijwilligers, omdat dit in de praktijk tot een enorme verzwaring van
administratieve lasten zou leiden.
De vrijwilligersregeling is met ingang van 1 januari 2006 verruimd. Vrijwilligers kunnen
thans onbelast vergoedingen en verstrekkingen ontvangen voor maximaal 150 per
maand en 1500 per jaar. De regeling is bedoeld voor vrijwilligerswerk. Bij een
vergoeding die aangemerkt kan worden als marktconforme beloning is daarvan geen
sprake. Op dat punt is de vrijwilligersregeling niet gewijzigd. Om de praktijk hierbij te
helpen, heeft de Belastingdienst een richtlijn gegeven. Van een marktconforme
beloning is in ieder geval geen sprake als een vrijwilliger van 23 jaar of ouder niet
meer dan 4,50 per uur krijgt en een vrijwilliger jonger dan 23 jaar niet meer dan
2,50 per uur.
Dit zijn echter geen absolute grenzen. Mocht iemand van mening zijn dat een hogere
vergoeding toch niet marktconform is (en dus nog sprake is van vrijwilligerswerk), dan
kan hij proberen dat aannemelijk te maken. Het schrappen van de genoemde richtlijn
zou de praktijk niet helpen. Integendeel. Bij het in de nota naar aanleiding van het
verslag (Kamerstukken II 2006/07, 30 577, nr. 7, blz. 2) aangekondigde onderzoek
naar een globalere benadering van het loonbegrip zal overigens ook naar een
mogelijke vereenvoudiging bij de praktijk van de vrijwilligersregeling worden gekeken.
Bedrijfsfitness
Mevrouw Dezentjé Hamming vraagt verder de voorwaarde voor de vrijstelling van
bedrijfsfitness met betrekking tot de plaats van die fitness te laten vervallen.
Op verzoek van de praktijk wordt de huidige regeling verruimd in die zin dat niet meer
noodzakelijk is dat de fitness tijdens werktijd plaatsvindt. De daarvoor in de plaats
gekomen voorwaarde van bedrijfsfitness op een bepaalde plaats is bedoeld om het
gezamenlijke karakter van de fitness te behouden. Door het schrappen van bedoelde
voorwaarde zou individuele fitness onbelast kunnen worden vergoed, waardoor het
karakter van bedrijfsfitness verloren gaat. Juist dat karakter is de motivering voor een
regeling bij de belastingvrije vergoedingen en verstrekkingen. Fitness is bij uitstek een
privé-kwestie en dient afgezien van de bedrijfsfitness niet voor een belastingvrije
vergoeding in aanmerking te komen.
Voor de kleinere bedrijven of grotere bedrijven met kleine vestigingen (per vestiging
kan er een fitnesslocatie worden gekozen) zal de voorwaarde van de fitness op een
bepaalde plaats geen probleem zijn. Een fitnesscentrum biedt voldoende capaciteit.
Voor bedrijven met grote vestigingen hoeft dat niet anders te zijn. Die vestigingen
hebben overigens vaak zelf een fitnessruimte.
De minister van Financiën,
G. Zalm
---- --
Ministerie van Financiën