Partij van de Arbeid


Den Haag, 26 oktober 2006


Vragen van het lid Heemskerk (PvdA) aan de minister van Justitie


over tussentijds opzeggen van verzekeringen


1. Kent u het artikel Hellevoetse tussenpersoon botst met RVS over tussentijdse opzeggingen"?*


2. In het sinds 1 januari 2006 van kracht zijnde nieuwe verzekeringsrecht gaat artikel 7:940 lid 3 BW uit van gelijke opzegrechten bij schadeverzekeringen voor beide contractspartijen: 'Indien de verzekeraar zich de bevoegdheid voorbehoudt de overeenkomst tussentijds op te zeggen, komt de verzekeringnemer een gelijke bevoegdheid toe.' Welke 'gronden' worden bedoeld in de slotzin van artikel 7:940 lid 3 BW?


3. Welke gronden zijn van dien aard dat opzegging door de verzekeraar gerechtvaardigd is?


4. Valt een polisbepaling dat de verzekeraar de verzekering mag opzeggen binnen een zekere termijn na melding respectievelijk na afhandeling van een schade binnen deze gronden?


5. De opzegging door de verzekeraar heeft voor de verzekeringnemer veel ingrijpender gevolgen dan de opzegging door de verzekeringnemer. Moet dit aspect door de verzekeraar worden betrokken in de afweging van de omstandigheden?


6. Geldt de voorwaarde, dat de verzekering alleen tussentijds opzegbaar is als daartoe een voldoende zwaarwegende grond bestaat, ook voor de verzekeringnemer? Zo ja, welke gronden zijn van dien aard dat opzegging door de verzekeringnemer gerechtvaardigd is?


7. Is het feit dat de verzekeraar zich de bevoegdheid toekent om het contract tegen de jaarlijkse hoofdpremievervaldatum op te zeggen, terwijl de verzekeringnemer enkel het recht heeft om de verzekering op te zeggen tegen de contractvervaldatum (bij langjarige contracten) niet in strijd met artikel 7:940 lid 3?


* AssurantieMagazine 5 mei 2006