HTM
* Reactie van algemeen directeur HTM op het huidige kabinetsbeleid
en de landelijk onrust bij OV-bedrijven
HTM persbericht nr. 26, 24 oktober 2006
Ingezonden mededeling van Ton Kaper, Algemeen Directeur HTM
De start van RandstadRail wordt terecht afhankelijk gesteld van de
uitslag van tal van testen. Deze moeten aantonen, dat het systeem
veilig kan functioneren. Anders gebeuren er ongelukken. Zon aanpak
kennen wij niet bij het verlenen van concessies in het openbaar
vervoer. Het ene ongeluk volgt op het andere. De oorzaak ervan is
niet zonder meer aanwijsbaar. Laten wij ons de tijd gunnen de
aanpak te verbeteren. Omwille van het openbaar vervoer. Omwille
van de rol die het openbaar vervoer moet spelen in de mobiliteit
in ons land.
De verlening van concessies in ons openbaar vervoer verloopt niet
zonder incidenten en ongelukken. Tal van gerechtelijke procedures
hebben plaatsgevonden, vinden plaats en zijn nog te verwachten. De
onrust onder het personeel van de vervoerbedrijven groeit. Acties
zijn niet uitgebleven en zijn nog te verwachten. Debatten in de
Tweede Kamer leiden nog steeds tot wijziging van de wet- en
regelgeving op dit terrein. De regels worden (letterlijk!)
daardoor tijdens het spel nog aangepast. Er is nog steeds geen
sprake van een stabiele situatie.
Welke van de betrokken partijen valt dit alles te verwijten? Zijn
de werknemers bang voor hun hachje? Liggen de vakbonden dwars?
Zijn de vervoerders enkel uit op hun eigen winst? Ontbreekt het de
opdrachtgevers aan de noodzakelijke competenties? Al deze en
soortgelijke vragen blijken met neen beantwoord te moeten worden.
Het systeem blijkt niet te werken, zonder direct aanwijsbare
schuldige.
Naar mijn stellige overtuiging is dit toe te schrijven aan de niet
goed gecontroleerde en geregisseerde introductie van de
marktwerking in het openbaar vervoer. Die rol had de Rijksoverheid
moeten nemen. Te vlot is aangenomen, dat marktwerking een antwoord
levert op alle tekortkomingen.
Het (terecht) positief ervaren begrip marktwerking heeft ons te
weinig kritisch gemaakt. Het zou gegarandeerd een positieve
uitwerking hebben op het openbaar vervoer. Wij namen niet eens de
tijd na te gaan, over welke markt wij het eigenlijk hebben. Wij
hebben nog steeds niet het onderscheid gemaakt tussen de
consumentenmarkt (het gedrag van de reizigers) en de markt van de
inkopers (het gedrag van de opdrachtverlenende regionale
overheden). Evenmin hebben wij serieus bekeken of de OV-markt
eigenlijk wel te beschouwen is als een normale markt. Want dat wij
het hier hebben over een gemankeerde markt, is mij na gesprekken
met echte deskundigen inmiddels wel duidelijk geworden.
Door de positieve lading van het begrip marktwerking en gedreven
door de noodzaak veranderingen door te voeren, is men van start
gegaan. Zeker, er waren veranderingen noodzakelijk. De reiziger
stond vroeger onvoldoende centraal. In onze sector werd
onvoldoende markt- en klantgericht gedacht. De bussen en trams
stonden eenvoudigweg te veel centraal, net als ons personeel. En
de overheid zorgde wel voor de dekking van onze kosten. Terecht
heeft de overheid hierin verandering willen brengen en de Wet
Personenvervoer 2000 ingevoerd.
Ondanks alle beschouwingen bij de voorbereiding van deze wet, is
kennelijk onvoldoende geverifieerd of de wet ook het gewenste
effect zou hebben. Is het openbaar vervoer in Assen wel
vergelijkbaar met dat in Amsterdam? Gedraagt een beursgenoteerde
onderneming zich gelijk aan een overheids-NV? Kan de introductie
van concessieverlening in het OV wel gelijktijdig plaatsvinden met
de decentralisatie van de relevante bevoegdheden? Is een Europese
aanbesteding wel de beste procedure?
Inmiddels zijn veel concessies in het openbaar vervoer aanbesteed,
met name buiten de grote steden. Er is zeker sprake van een
verlaging van het kostenniveau. Dat effect heeft de Wet
Personenvervoer in elk geval gehad. Ook is het buspark in ons land
aanzienlijk vernieuwd en heeft de cultuur in de vervoerbedrijven
een verandering ondergaan. Meer gebruikers van het OV heeft de Wet
Personenvervoer overigens niet opgeleverd. Dat geeft te denken. De
echte klantgerichtheid is dus nog niet gevonden. En dat het aantal
aanbieders van openbaar vervoer gestaag afneemt, is ook al geen
blijk van een gezonde markt.
De ervaring leert inmiddels, dat met name het personeel van de
vervoerbedrijven het gelag moet betalen. Niet via een normale
reorganisatie met een net sociaal plan, maar door een kille
sanering bij het verlies van concessies. Daar helpen de regels van
het Burgerlijk Wetboek en de Wet Personenvervoer niet tegen.
Terwijl in de provincie Noord-Brabant rechtszaken zijn
aangespannen tussen de winnaar van de busconcessie en de
opdrachtgever (wederzijds!), staat Nederland aan de vooravond van
de aanbestedingen in de grootste steden. Let wel: hier is het
marktaandeel van het OV in de mobiliteit van een andere orde dan
in de regio! Tientallen procenten van alle verplaatsingen gaan in
deze steden met de metro, tram of bus. In de centra van Amsterdam,
Rotterdam, Den Haag en Utrecht gebruiken meer mensen het OV dan de
auto. Kunnen wij het ons veroorloven deze stedelijke
vervoersystemen naar de markt te brengen via de methodiek die
elders nog niet blijkt te werken?
Natuurlijk is dit een retorische vraag. Het antwoord is echter
daardoor niet minder belangrijk. De belangen zijn groot genoeg om
ons een periode van bezinning te gunnen. Laat de minister moed
tonen en een time-out afkondigen, zodat alle betrokkenen in haar
opdracht kunnen nagaan wat er toch mankeert aan onze aanpak.