Centrum voor Jeugd en Gezin
Kamerstuk, 23-10-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DJB/APJB-2718401
23 oktober 2006
1. Inleiding
Tijdens het Algemeen Overleg Jeugdzorg van 14 juni 2006 heb ik met uw
Kamer gesproken over het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG). Ik
voldoe hierbij aan mijn toezegging u op hoofdlijnen te informeren over
doel, positie, inhoud en organisatie van het CJG.
2. Waarom een CJG?
In diverse rapportages en publicaties wordt gewezen op de
versnippering van het lokale jeugdbeleid en de noodzaak van meer
samenhang tussen het jeugdbeleid, de jeugdgezondheidszorg en de
jeugdzorg . Gemeenten hebben op basis van de Wet maatschappelijke
ondersteuning (Wmo) en de Wet collectieve preventie volksgezondheid
(Wcpv) een aantal taken op het gebied van het preventieve jeugdbeleid.
Gemeenten zouden jeugdtaken zo moeten organiseren dat deze gebundeld
aan het kind en de ouders worden aangeboden. In reactie op het
sturingsadvies van de Commissaris Jeugd- en Jongerenbeleid geeft het
kabinet aan voorstander te zijn van bundeling van taken in een CJG
vooralsnog binnen de huidige wet- en regelgeving en huidige
verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten en provincies
(Kamerstukken II 2005/06, 29 284, nrs. 20 en 21 en 29815, nr. 78).
3. Wat is een CJG?
In mijn visie moeten ouders, kinderen, jongeren en professionals bij
het CJG snel, gemakkelijk en vanzelfsprekend terecht kunnen met
allerlei vragen over opvoeden en opgroeien. In principe is het CJG
bedoeld voor iedereen met vragen en problemen over opvoeden en
opgroeien.
In het CJG worden taken op het gebied van jeugd en opvoeden gebundeld.
Ik zie het CJG als een herkenbare, laagdrempelige plek, met een
duidelijk loket waar men gemakkelijk terecht kan. Bijvoorbeeld in de
nabijheid van school, buurt/wijk, eerstelijnsgezondheidszorg.
Achter dit loket worden de taken van in ieder geval de
jeugdgezondheidszorg, de delen van het algemeen maatschappelijk werk
die voor jeugdigen en/of ouders relevante ondersteuning aanbieden en
andere organisaties op het gebied van de opvoed- en
gezinsondersteuning, gebundeld. Want het CJG vervult niet alleen een
vraagbaakfunctie voor allerlei opvoedvragen, maar moet bij problemen
ook snel hulp kunnen bieden en - indien nodig en wenselijk - zorgen
voor een integrale, effectieve aanpak van problemen van gezin/kind en
de coördinatie hiervan. Indien specialistische hulp nodig is die niet
door het CJG zelf geleverd kan worden, is een indicatie voor
geïndiceerde jeugdzorg of AWBZ-zorg (geestelijke gezondheidszorg,
licht verstandelijk gehandicapten) nodig. CJG en bureau jeugdzorg
moeten zodanig samenwerken dat snelle toeleiding plaats vindt.
Hiervoor zijn verschillende modellen denkbaar, zoals indicatiestelling
door het CJG onder mandaat van het bureau jeugdzorg.
Om dit alles goed te kunnen doen is het essentieel dat het CJG
samenwerkt met de eerstelijnszorg (in ieder geval met de huisarts,
verloskundige en kraamzorg), met de scholen, de kinderopvang en de
peuterspeelzalen, met de politie, met de sociale dienst, jeugd- en
jongerenwerk en de schuldhulpverlening op lokaal niveau en met de
bureaus jeugdzorg. In het verlengde hiervan dient het CJG partner te
zijn in de Zorgadviesteams (hierna: ZAT's).
Op deze manier is het mogelijk eerder risicovolle opgroei- en
opvoedsituaties op het spoor te komen en sneller hulp te starten.
4. Het CJG: inhoud en organisatie en verantwoordelijkheidsverdeling
Ik wil nader ingaan op de contouren van het CJG en u een beeld
schetsen van inhoud en organisatie. De komende periode zal dit beeld
verder uitgewerkt moeten worden, in samenspraak met (bestuurlijke)
partners in de jeugdsector.
Inhoud
Het CJG voert functies uit op het gebied van de algemene en
preventieve gezondheidszorg en jeugdbeleid. Bijbehorende taken die in
het CJG gebundeld worden, zijn:
o Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg
o 5 gemeentelijke functies Wmo:
- informatie en advies,
- signalering
- toeleiding naar hulp,
- (licht) pedagogische hulp en
- coördinatie van zorg.
o Informatievoorziening (i.c. onderhoud en beheer elektronisch
kinddossier in de
jeugdgezondheidszorg (EKD) en eventueel de verwijsindex).
o Zo mogelijk basisverloskundige zorg.
Organisatie en verantwoordelijkheidsverdeling
Vooruitlopend op de inrichting van het CJG kies ik niet voor één
blauwdruk, maar om uit te gaan van bestaande initiatieven in de lokale
praktijk. Zinvol is het aan te sluiten bij goede voorbeelden, zoals de
Ouder en Kind Centra (OKC's) in Amsterdam, de Oké-punten in Almere en
de Jongcentra in Rotterdam. In overleg met betrokken partijen wil ik
komen tot een functioneel (groei)model voor het CJG waarin
bovengenoemde taken zijn opgenomen. Dit functionele model kan op basis
van lokale behoeften uitgebreid worden.
Naar mijn idee kan een CJG worden opgebouwd vanuit een bestaande
voorziening in de wijk of gemeente. Ik denk dan aan de
jeugdgezondheidszorg, eerstelijnsgezondheidscentra, brede school. De
exacte opbouw laat ik over aan gemeenten, die dit in overleg met hun
lokale en regionale partners goed kunnen oppakken. Dit is mogelijk ook
afhankelijk van de schaalgrootte van een gemeente.
Een van de aandachtspunten in dit verband is de verbinding van het CJG
met de ZAT's. In mijn visie dient het CJG te participeren in de ZAT's.
Er kunnen sneller en efficiënter samenwerkingsafspraken worden gemaakt
en passende hulp worden gestart. Aangezien het functioneren van het
CJG (net als het functioneren van het ZAT) onder de bestuurlijke
verantwoordelijkheid van de gemeente valt, is het aan de gemeente te
bepalen hoe de samenwerking tussen beide optimaal vorm kan krijgen.
Dit is ook in overeenstemming met het eerdergenoemde kabinetsstandpunt
op het sturingsadvies van de Commissaris Jeugd- en Jongerenbeleid. De
relatie tussen CJG en ZAT moet verder uitgewerkt worden.
5. Tot slot
Kort samengevat heb ik voor de ontwikkeling van het CJG de volgende
hoofdlijn voor ogen.
o Regie bij gemeente: de wethouder Jeugd is (als opdrachtgever)
bestuurlijk verantwoordelijk voor het CJG en ZAT;
o Het CJG heeft de uitvoeringsregie voor vragen en hulp bij opgroeien
en opvoeden en participeert in het ZAT;
o Provincies en grootstedelijke regio's zijn verantwoordelijk voor
financiering van zowel bureau jeugdzorg als van het aanbod
geïndiceerde jeugdzorg;
o Gemeente en provincie zorgen gezamenlijk voor goede afstemming en
samenwerking tussen lokaal en provinciaal zorgaanbod;
o De rijksoverheid zorgt voor randvoorwaarden (wetgeving (Wmo, Wcpv en
Wet op de jeugdzorg), bestaande geldstromen efficiënter inzetten).
In mijn brief van 28 april 2006 (kenmerk DJB/APJB 2679891) heb ik u
gemeld dat het kabinet extra middelen beschikbaar heeft gesteld voor
hulp aan risicogezinnen met jonge kinderen. In 2006 is hiervoor EUR6,5
miljoen uitgetrokken. Vanaf 2007 is jaarlijks EUR13 miljoen
beschikbaar. Samen met gemeenten, provincies en stadsregio's
onderzoeken wij de mogelijkheden om het CJG verder te ontwikkelen en
hoe de samenwerking met andere partijen in de jeugdketen het beste
gestalte krijgt. De ervaringen wil ik gebruiken om alle betrokkenen
handvatten te bieden hoe CJG's vorm te geven. Zo werken we onder het
motto `Opvoeden in de Buurt' aan betere ondersteuning van jeugdigen en
gezinnen. Met deze werkwijze komt het werken met zogenaamde Jong-proof
gemeenten - een voornemen uit de kabinetsreactie op het sturingsadvies
van de Commissaris Jeugd- en Jongerenbeleid - te vervallen.
Daarnaast loopt op dit moment de evaluatie van de
jeugdgezondheidszorg. Deze evaluatie wordt eind 2006 opgeleverd. De
uitkomsten daarvan worden meegenomen in de ontwikkeling van het CJG.
Met deze brief heb ik u geïnformeerd over de contouren van het CJG.
Met het IPO en de VNG, evenals met de koepels ActiZ, GGD Nederland en
de MOgroep, heb ik afgesproken dat zij betrokken zullen worden bij de
verdere ontwikkeling van het CJG. Daarbij zullen ook de andere
departementen betrokken worden. Het komt er nu op aan samen met deze
partijen het CJG verder uit te werken. Bijvoorbeeld met betrekking tot
de relatie CJG en
bureau jeugdzorg, afstemming indicatiestelling onderwijs en zorg en de
samenwerking van CJG en ZAT.
Deze uitwerking zal voor een belangrijk deel in een volgende
kabinetsperiode gebeuren.
Ik heb er in ieder geval met veel plezier de eerste stenen voor
gelegd.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport