Hof Amsterdam moet de zaak over de ontruiming van de beveiligde woning
van mevrouw Hirsi Ali nader beoordelen
Samenvatting van de uitspraak van de Hoge Raad van 20 oktober 2006 in
de zaak Staat tegen de bewoners van een appartementcomplex,
rolnr.C06/124HR. Bij verschil tussen deze samenvatting en de volledige
uitspraak is laatstgenoemde bindend.
Achtergrond
De Staat heeft in 2005 mevrouw Hirsi Ali wegens tegen haar geuite
bedreigingen ondergebracht in een âextra beveiligde woningâ in een
appartementencomplex. Eigenaren van andere appartementen in dat gebouw
hebben in kort geding gevorderd dat de Staat die beveiligde woning zou
ontruimen. Die bewoners stelden dat de Staat onrechtmatig tegenover
hen handelde, onder meer omdat zij van de getroffen
veiligheidsmaatregelen hinder en overlast ondervonden en zij door de
opgedrongen aanwezigheid van mevrouw Hirsi Ali de angst hadden dat een
aanslag op haar ook hen zou treffen.
Uitspraken rechtbank en hof
De voorzieningenrechter van de rechtbank âs-Gravenhage heeft in zijn
vonnis van 6 december 2005 (zie rechtspraak.nl LJN AU7458) de
vordering van de bewoners afgewezen.
De president oordeelde dat de Staat niet onrechtmatig heeft gehandeld.
De bewoners hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Het hof âs-Gravenhage heeft op 27 april 2006 (zie rechtspraak.nl
LJN AW5258) in hoger beroep de Staat bevolen om binnen vier maanden
het gebruik door mevrouw Hirsi Ali van het als extra beveiligde woning
ingerichte appartement te beëindigen. Het hof vond doorslaggevend dat
bij de bewoners de reële en objectief gerechtvaardigde vrees bestond
dat zij het slachtoffer zouden worden van een op mevrouw Hirsi Ali
gepleegde aanslag. De bewoners zijn volgens het hof door de Staat in
een situatie gebracht waarin zij zich niet veilig voelen in hun eigen
woning. Door mevrouw Hirsi Ali in het appartement te huisvesten zonder
toestemming van de bewoners en zonder maatregelen te nemen om de
gegronde vrees van de bewoners weg te nemen, heeft de Staat
onrechtmatig gehandeld.
De procedure bij de Hoge Raad
Tegen de uitspraak van het hof heeft de Staat beroep in cassatie
ingesteld bij de Hoge Raad.
Als advocaat in cassatie treden op:
voor de Staat: mr. G.J.H. Houtzagers en mr. M.W. Scheltema, beiden
advocaat in Den Haag;
voor de bewoners: mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk, advocaat in Den
Haag.
Advocaat-generaal mr. J.L.R.A. Huydecoper heeft op 11 augustus 2006 in
zijn conclusie de Hoge Raad geadviseerd het beroep van de Staat te
verwerpen.
Uitspraak van de Hoge Raad
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak ter
verdere behandeling verwezen naar het hof Amsterdam.
Dat hof zal aan de hand van de door de Hoge Raad gegeven criteria
opnieuw moeten onderzoeken of de Staat onrechtmatig heeft gehandeld.
De onrechtmatigheid hangt volgens de Hoge Raad niet alleen ervan af of
de bewoners (terechte) vrees hadden voor een aanslag op mevrouw Hirsi
Ali. Met de inrichting en ingebruikgeving van een extra beveiligde
woning zijn zwaarwegende belangen, ook van maatschappelijke aard,
gemoeid, die de Staat wenst te behartigen. Het gaat er dan om of het
gebruik dat de Staat ten behoeve van mevrouw Hirsi Ali maakt van de
extra beveiligde woning, met het oog op de risicoâs voor de andere
bewoners van het appartementencomplex in redelijkheid verantwoord is.
Daarbij zal onder meer rekening moeten worden gehouden met de noodzaak
juist dit appartement als extra beveiligde woning te gebruiken en met
de noodzaak en effectiviteit van de getroffen veiligheidsmaatregelen.
LJ Nummer
AY7463
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 20 oktober 2006 Naar boven