Resultaten aanvullend onderzoek Deventer Moordzaak
Openbaar ministerie
De meeste resultaten van het aanvullend forensisch-technisch onderzoek dat in opdracht van
de hoofdofficier van justitie te Zwolle-Lelystad is uitgevoerd naar aanleiding van het
oriënterend vooronderzoek inzake de Deventer Moordzaak zijn bekend. De resultaten
zijn ter beschikking gesteld aan de raadsman van de veroordeelde. Datzelfde geldt voor de
antwoorden op enkele vragen die de raadsman naar aanleiding van het oriënterend
vooronderzoek had gesteld.
Bij de bekendmaking van de uitkomsten van het oriënterend vooronderzoek in de
Deventer Moordzaak op 13 juni jl. is door het Openbaar Ministerie aangekondigd dat op
enkele punten nader forensisch-technisch onderzoek zou worden verricht. De aanvullende
onderzoeken dienden ter verdere onderbouwing en toetsing van de resultaten uit het
oriënterend vooronderzoek. Het betrof een aanvullend handschriftvergelijkend
onderzoek naar twee anonieme briefjes en aanvullend DNA-onderzoek.
Anonieme briefjes
Bij het onderzoek naar de Deventer Moordzaak in 1999 is sprake van twee anonieme briefjes.
Derden menen dat die geschreven zijn door de vriendin van de 'klusjesman' van de vermoorde
weduwe. In het kader van het oriënterend vooronderzoek - waarvan de uitkomsten op 13
juni 2006 zijn bekend gemaakt - is het handschrift van deze briefjes door het Nederlands
Forensisch Instituut (NFI) en de Britse Forensic Science Service (FSS) vergeleken met het
recente handschrift van die vriendin. Het NFI concludeerde toen dat de beide briefjes
waarschijnlijk niet zijn geschreven door de vriendin. De FSS rapporteerde dat er steun
('moderate support') is voor de stelling dat de briefjes niet door haar zijn geschreven.
Het NFI heeft daarna aanbevolen aanvullend onderzoek te verrichten met behulp van het
handschrift dat de vriendin had in 1999, het jaar waarin de anonieme briefjes zijn
gevonden c.q. ontvangen.
Dit aanvullend onderzoek is nu afgerond. De twee briefjes zijn bij het aanvullend
onderzoek vergeleken met de geanonimiseerde handschriften van vier vrouwen, waaronder het
handschrift van de vriendin uit 1999. Het NFI heeft uit dit aanvullende onderzoek
geconcludeerd dat de vriendin hoogstwaarschijnlijk niet de schrijver is van een of beide
briefjes.
De FSS, dat eveneens de handschriften waaronder dat van de vriendin uit 1999, heeft
onderzocht, concludeert dat er steun ('moderate support') is voor de stelling dat de
vriendin niet de schrijver is van één of van beide briefjes.
DNA-onderzoek
In het kader van het oriënterend vooronderzoek heeft al eerder een uitgebreid
DNA-onderzoek plaatsgevonden. Dit bestond uit klassiek DNA-onderzoek dat was gericht op
95 niet eerder bemonsterde bloedsporen op de blouse en DNA-onderzoek van 20 andere sporen
dat was gericht op het zichtbaar maken van DNA-kenmerken van het mannelijke Y-chromosoom
(zogenaamd Y-chromosomaal onderzoek). Dit laatste onderzoek betrof een DNA-onderzoek
waarover het NFI al in 2004 op basis van een klassiek DNA-onderzoek had gerapporteerd
(zie het persbericht van 13 juni 2006).
Het aanvullend Y-chromosomale DNA-onderzoek dat is verricht na 13 juni 2006, was gericht
op de 95 al genoemde bloedsporen en op het nagelvuil van het slachtoffer.
Y-chromosomaal DNA-onderzoek is gericht op DNA-merkers die zich op het Y-chromosoom
bevinden. Omdat mannen een Y-chromosoom hebben en vrouwen niet, kan alleen van mannelijk
celmateriaal een Y-chromosoom specifiek DNA-profiel worden vervaardigd. De meerwaarde van
een dergelijk onderzoek is dat bij klassiek DNA-onderzoek, waar zich in het te onderzoeken
monster een overmaat aan vrouwelijk celmateriaal bevindt, de DNA-kenmerken van een tweede
(mannelijke) celdonor vaak niet zijn waar te nemen. Bij Y-chromosomaal onderzoek
daarentegen zijn dan soms wel DNA-kenmerken van een mannelijke celdonor waar te nemen. De
technische mogelijkheden van Y-chromosomaal onderzoek zijn de afgelopen jaren sterk
uitgebreid qua gevoeligheid. Thans is op dit terrein meer mogelijk dan enkele jaren
geleden. Het Y-chromosomaal DNA-onderzoek is verricht door het Forensisch Laboratorium
voor DNA-onderzoek (FLDO) in Leiden.
Nagelvuil
Het FLDO heeft conform de aanbeveling van het NFI Y-chromosomaal DNA-onderzoek verricht
aan het celmateriaal in het nagelvuil van het slachtoffer. Dit nagelvuil is veiliggesteld
van de boven- en de onderzijde van nagels van beide handen.
Bij het klassieke DNA-onderzoek op het NFI van 2004 zijn in drie van de vier monsters
DNA-profielen verkregen die gelijk zijn aan het DNA-profiel van het slachtoffer. Van de
vierde bemonstering is toen geen DNA-profiel verkregen. In de klassieke DNA-profielen van
2004 van het nagelvuil zijn geen DNA-kenmerken zichtbaar die wijzen op de aanwezigheid van
celmateriaal van een tweede persoon.
Bij het Y-chromosoom specifieke DNA-onderzoek in 2006 zijn in drie van de vier monsters
DNA-kenmerken gevonden die gelijk zijn aan de Y-chromosomale DNA-kenmerken van de
veroordeelde. Daarnaast zijn door het FLDO door klassiek DNA-onderzoek in deze zelfde
drie monsters DNA-profielen verkregen die gelijk zijn aan het DNA-profiel van het
slachtoffer. Dit betekent dat het onderzochte celmateriaal in de bemonsteringen van de
nagels bestaat uit celmateriaal dat afkomstig is van het slachtoffer zelf en vermengd is
met een (relatief geringe) hoeveelheid celmateriaal dat afkomstig is van de veroordeelde
of van een andere man die hetzelfde Y-chromosomaal DNA-profiel bezit. Het FLDO schat dat
ca. 3 à 4 % van alle Europese mannen een Y-chromosomaal profiel bezit dat dezelfde
DNA-kenmerken heeft.
Bloedsporen
Het FLDO heeft van één aangetroffen bloedspoor op de blouse vastgesteld dat
het Y-chromosomale DNA-profiel kenmerken bevat die overeenkomen met die van het
DNA-profiel van de veroordeelde. Het FLDO heeft hetzelfde spoor ook met de klassieke
DNA-test onderzocht. Daarbij is vastgesteld dat het DNA-profiel van dit spoor overeenkomt
met het DNA-profiel van de veroordeelde. Het FLDO voegt hier aan toe dat de kans dat een
willekeurig gekozen persoon die geen bloedverwant is van de verdachte hetzelfde
DNA-profiel bezit minder is dan 1 op 1 miljard.
Dit bloedspoor was overigens tijdens het oriënterend vooronderzoek ook al door het
NFI onderzocht volgens de klassieke DNA-onderzoeksmethode. Het NFI had toen ook
gerapporteerd dat het DNA-profiel van dit bloedspoor gelijk is aan het DNA-profiel van de
veroordeelde.
Het NFI en het FLDO hebben in de klassieke DNA-profielen en in Y-chromosoom specifieke
DNA-profielen van de onderzochte bemonsteringen van de blouse en van het nagelvuil geen
DNA-kenmerken gevonden die niet overeenkomen met de DNA-kenmerken van het slachtoffer
respectievelijk de veroordeelde.
Voor vragen kunt u contact opnemen met de afdeling Voorlichting van het Openbaar
Ministerie: tel. 070 - 33 99 823. Telefoonnummer buiten kantooruren: 070 - 370 60 60
(meldkamer Justitie)