Openbaar Ministerie

Resultaten aanvullend onderzoek Deventer Moordzaak

Den Haag, 6 oktober 2006

De meeste resultaten van het aanvullend forensisch-technisch onderzoek dat in opdracht van de hoofdofficier van justitie te Zwolle-Lelystad is uitgevoerd naar aanleiding van het oriënterend vooronderzoek inzake de Deventer Moordzaak zijn bekend. De resultaten zijn ter beschikking gesteld aan de raadsman van de veroordeelde. Datzelfde geldt voor de antwoorden op enkele vragen die de raadsman naar aanleiding van het oriënterend vooronderzoek had gesteld.

Bij de bekendmaking van de uitkomsten van het oriënterend vooronderzoek in de Deventer Moordzaak op 13 juni jl. is door het Openbaar Ministerie aangekondigd dat op enkele punten nader forensisch-technisch onderzoek zou worden verricht. De aanvullende onderzoeken dienden ter verdere onderbouwing en toetsing van de resultaten uit het oriënterend vooronderzoek. Het betrof een aanvullend handschriftvergelijkend onderzoek naar twee anonieme briefjes en aanvullend DNA-onderzoek.

Anonieme briefjes
Bij het onderzoek naar de Deventer Moordzaak in 1999 is sprake van twee anonieme briefjes. Derden menen dat die geschreven zijn door de vriendin van de âklusjesmanâ van de vermoorde weduwe. In het kader van het oriënterend vooronderzoek - waarvan de uitkomsten op 13 juni 2006 zijn bekend gemaakt - is het handschrift van deze briefjes door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en de Britse Forensic Science Service (FSS) vergeleken met het recente handschrift van die vriendin. Het NFI concludeerde toen dat de beide briefjes waarschijnlijk niet zijn geschreven door de vriendin. De FSS rapporteerde dat er steun (âmoderate supportâ) is voor de stelling dat de briefjes niet door haar zijn geschreven. Het NFI heeft daarna aanbevolen aanvullend onderzoek te verrichten met behulp van het handschrift dat de vriendin had in 1999, het jaar waarin de anonieme briefjes zijn gevonden c.q. ontvangen.

Dit aanvullend onderzoek is nu afgerond. De twee briefjes zijn bij het aanvullend onderzoek vergeleken met de geanonimiseerde handschriften van vier vrouwen, waaronder het handschrift van de vriendin uit 1999. Het NFI heeft uit dit aanvullende onderzoek geconcludeerd dat de vriendin hoogstwaarschijnlijk niet de schrijver is van een of beide briefjes.

De FSS, dat eveneens de handschriften waaronder dat van de vriendin uit 1999, heeft onderzocht, concludeert dat er steun ("moderate support") is voor de stelling dat de vriendin niet de schrijver is van één of van beide briefjes.

DNA-onderzoek
In het kader van het oriënterend vooronderzoek heeft al eerder een uitgebreid DNA-onderzoek plaatsgevonden. Dit bestond uit klassiek DNA-onderzoek dat was gericht op 95 niet eerder bemonsterde bloedsporen op de blouse en DNA-onderzoek van 20 andere sporen dat was gericht op het zichtbaar maken van DNA-kenmerken van het mannelijke Y-chromosoom (zogenaamd Y-chromosomaal onderzoek). Dit laatste onderzoek betrof een DNA-onderzoek waarover het NFI al in 2004 op basis van een klassiek DNA-onderzoek had gerapporteerd (zie het persbericht van 13 juni 2006).

Het aanvullend Y-chromosomale DNA-onderzoek dat is verricht na 13 juni 2006, was gericht op de 95 al genoemde bloedsporen en op het nagelvuil van het slachtoffer.

Y-chromosomaal DNA-onderzoek is gericht op DNA-merkers die zich op het Y-chromosoom bevinden. Omdat mannen een Y-chromosoom hebben en vrouwen niet, kan alleen van mannelijk celmateriaal een Y-chromosoom specifiek DNA-profiel worden vervaardigd. De meerwaarde van een dergelijk onderzoek is dat bij klassiek DNA-onderzoek, waar zich in het te onderzoeken monster een overmaat aan vrouwelijk celmateriaal bevindt, de DNA-kenmerken van een tweede (mannelijke) celdonor vaak niet zijn waar te nemen. Bij Y-chromosomaal onderzoek daarentegen zijn dan soms wel DNA-kenmerken van een mannelijke celdonor waar te nemen. De technische mogelijkheden van Y-chromosomaal onderzoek zijn de afgelopen jaren sterk uitgebreid qua gevoeligheid. Thans is op dit terrein meer mogelijk dan enkele jaren geleden. Het Y-chromosomaal DNA-onderzoek is verricht door het Forensisch Laboratorium voor DNA-onderzoek (FLDO) in Leiden.

Nagelvuil
Het FLDO heeft conform de aanbeveling van het NFI Y-chromosomaal DNA-onderzoek verricht aan het celmateriaal in het nagelvuil van het slachtoffer. Dit nagelvuil is veiliggesteld van de boven- en de onderzijde van nagels van beide handen.

Bij het klassieke DNA-onderzoek op het NFI van 2004 zijn in drie van de vier monsters DNA-profielen verkregen die gelijk zijn aan het DNA-profiel van het slachtoffer. Van de vierde bemonstering is toen geen DNA-profiel verkregen. In de klassieke DNA-profielen van 2004 van het nagelvuil zijn geen DNA-kenmerken zichtbaar die wijzen op de aanwezigheid van celmateriaal van een tweede persoon.

Bij het Y-chromosoom specifieke DNA-onderzoek in 2006 zijn in drie van de vier monsters DNA-kenmerken gevonden die gelijk zijn aan de Y-chromosomale DNA-kenmerken van de veroordeelde. Daarnaast zijn door het FLDO door klassiek DNA-onderzoek in deze zelfde drie monsters DNA-profielen verkregen die gelijk zijn aan het DNA-profiel van het slachtoffer. Dit betekent dat het onderzochte celmateriaal in de bemonsteringen van de nagels bestaat uit celmateriaal dat afkomstig is van het slachtoffer zelf en vermengd is met een (relatief geringe) hoeveelheid celmateriaal dat afkomstig is van de veroordeelde of van een andere man die hetzelfde Y-chromosomaal DNA-profiel bezit. Het FLDO schat dat ca. 3 à 4 % van alle Europese mannen een Y-chromosomaal profiel bezit dat dezelfde DNA-kenmerken heeft.

Bloedsporen
Het FLDO heeft van één aangetroffen bloedspoor op de blouse vastgesteld dat het Y-chromosomale DNA-profiel kenmerken bevat die overeenkomen met die van het DNA-profiel van de veroordeelde. Het FLDO heeft hetzelfde spoor ook met de klassieke DNA-test onderzocht. Daarbij is vastgesteld dat het DNA-profiel van dit spoor overeenkomt met het DNA-profiel van de veroordeelde. Het FLDO voegt hier aan toe dat de kans dat een willekeurig gekozen persoon die geen bloedverwant is van de verdachte hetzelfde DNA-profiel bezit minder is dan 1 op 1 miljard.

Dit bloedspoor was overigens tijdens het oriënterend vooronderzoek ook al door het NFI onderzocht volgens de klassieke DNA-onderzoeksmethode. Het NFI had toen ook gerapporteerd dat het DNA-profiel van dit bloedspoor gelijk is aan het DNA-profiel van de veroordeelde.

Het NFI en het FLDO hebben in de klassieke DNA-profielen en in Y-chromosoom specifieke DNA-profielen van de onderzochte bemonsteringen van de blouse en van het nagelvuil geen DNA-kenmerken gevonden die niet overeenkomen met de DNA-kenmerken van het slachtoffer respectievelijk de veroordeelde.

---