05 oktober 2006 - Nieuws -
Zeven fabels over kinderopvang
Kinderopvang staat in het centrum van de belangstelling. Over de
kinderopvang wordt de laatste tijd veel gediscussieerd en geschreven.
Minister De Geus publiceerde onlangs in NRC Handelsblad zeven fabels
over kinderopvang.
Het is wel van groot belang dat de discussie wordt gevoerd op basis
van de juiste feiten. Laat ik daarom zeven fabels over de kinderopvang
weerleggen.
1. âDe opvang is te duurâ
Bij de invoering van de nieuwe wet in 2005 lag de nadruk op lage
kosten voor mensen met een laag inkomen. Voor mensen met hogere
inkomens was wet aanvankelijk een verslechtering. Sinds vorig jaar -
toen het kabinet 200 miljoen euro extra geld uittrok voor de
kinderopvang - is dat niet meer zo.
Ouders betalen slechts een deel van de kosten voor kinderopvang, want
zij krijgen van het rijk een kinderopvangtoeslag. Die toeslag bedraagt
voor ouders met een laag inkomen (tot 130 % van het minimumloon) 63 %
van de kosten en loopt af naar 0% bij ouders met een inkomen van drie
keer modaal. Eén uur kinderopvang kost op dit moment ongeveer 5,40
euro. Bij dat bedrag betalen mensen met een laag inkomen 33 eurocent
per uur voor het eerste kind en 19 eurocent voor het tweede kind. Voor
mensen met een hoog inkomen (drie keer modaal) kost kinderopvang 3,06
euro per uur voor het eerste kind en 0,45 euro voor het tweede kind,
uitgaande van een volledige werkgeversbijdrage. Of de werkgever
daadwerkelijk betaalt, hangt nu nog af van de CAO. Vanaf 1 januari
2007 wordt de werkgeversbijdrage door de Belastingdienst centraal
geïnd. Ook trekt het kabinet voor het derde achtereenvolgende jaar
weer extra geld uit voor de kinderopvang waardoor de kosten voor de
ouders nog verder omlaag gaan.
2. âWerken is niet lonend vanwege de kosten voor kinderopvangâ
Kinderopvang maakt het mogelijk dat man en vrouw beiden werken. De
kosten en de vergoedingen komen dus voor gezamenlijke rekening.
Bovendien is het nut dat mensen ervaren door te werken niet alleen in
geld uit te drukken. Met de extra verlaging van de kosten dit en
volgend jaar maakt het kabinet werken extra lonend, ook voor degene
die de kinderopvang vooral ziet als een kostenpost voor de vrouw.
3. âDe administratie is te ingewikkeldâ
Bij de invoering van de nieuwe wet in 2005 is dit een reële klacht
geweest. Ouders sluiten namelijk sindsdien zelf contracten met de
kinderopvang en kunnen bij hun werkgevers en de overheid een
vergoeding aanvragen. Het kabinet heeft vanaf 1 januari 2007 een
belangrijke vereenvoudiging in petto. Als het parlement hiermee
instemt, wordt vanaf die datum de werkgeversbijdrage verplicht. De
Belastingdienst haalt hiervoor het geld bij de werkgevers op. Ouders
hoeven dan alleen nog maar één keer bij de Belastingdienst een
aanvraag voor een vergoeding in te dienen. Daarna alleen nog als er
wijzigingen zijn. Ook voor werkgevers wordt het eenvoudiger. Ouders
die nog geen werkgeversbijdrage kregen, krijgen vanaf 2007 dus ook
geld. Met deze verbetering en het extra geld, 125 miljoen euro, dat
ook volgend jaar weer beschikbaar komt, zijn de tekortkomingen in de
wet verholpen en staat deze als een huis.
4. âEr is veel te weinig kinderopvangâ
Zoân vijf jaar geleden waren er inderdaad tekorten en wachtlijsten.
Maar de capaciteit is de afgelopen vijftien jaar door een grote
uitbreidingsoperatie vertienvoudigd, van 20.000 naar 200.000 plaatsen.
De klachten over wachtlijsten zijn daarmee verleden tijd. Nu er een
vrije markt is, zijn er veel nieuwe opvanginitiatieven te zien. Ook
kan via bureauâs gebruik worden gemaakt van gastouders waarvoor een
vergoeding kan worden aangevraagd.
5. âDe kwaliteitszorg is onvoldoendeâ
De Wet kinderopvang stelt eisen aan de kwaliteit. De
kinderopvangondernemer is verantwoordelijk voor âverantwoorde
kinderopvangâ. In de wet staan ook concrete eisen, zoals de uitvoering
van een risico-inventarisatie. Ondernemers en ouders hebben in een
convenant zelf aanvullende eisen gesteld die één op één zijn
overgenomen in de beleidsregels van het ministerie. De opvang wordt
geregistreerd en gecontroleerd door de plaatselijke GGD. Het
inspectierapport is openbaar. Ouders zijn dankzij hun keuzevrijheid
kritischer consumenten geworden. Kinderopvangcentra die de hete adem
van de concurrentie in de nek voelen, zijn ook meer klantgericht gaan
werken. Zij houden dus meer rekening met de wensen van de ouders.
Ouders zelf geven desgevraagd een â8â aan de kinderopvangorganisaties.
6. âScholen gaan kinderopvang verzorgenâ
Met de uitvoering van de motie Van Aartsen/Bos geeft het kabinet vanaf
volgend jaar scholen wel de regiefunctie bij de kinderopvang. Dat
betekent dus dat zij moeten bewerkstelligen dat er altijd opvang
mogelijk is tussen half acht âs ochtends en half zeven âs avonds. Maar
dat betekent niet dat de scholen dat zelf gaan doen. Het ligt voor de
hand dat zij afspraken maken met reguliere kinderopvangorganisaties.
Dat gebeurt overigens al in veel gevallen. Kinderopvangorganisaties
zullen graag hun diensten aanbieden als daar vraag naar is.
7. Nederland loopt achter vergeleken met Europa
Die tijd ligt inmiddels ver achter ons. De Nederlandse kinderopvang
kan zich meten met andere Europese landen. Vaak wordt bij kinderopvang
de vergelijking met Scandinavië gemaakt. Vergeleken met deze landen
is het kinderopvanggebruik in Nederland relatief laag. Maar dat vindt
zijn oorzaak eerder bij in Nederland geldende opvattingen over
opvoeding en opvang dan in de systematiek of de kwaliteit van
kinderopvang. Zo blijkt uit onderzoek dat opvattingen over werk en
kinderopvang het meest bepalend zijn voor de arbeidsparticipatie van
moeders. Meer dan de helft van de moeders vindt dat een kind het beste
door de eigen ouders kan worden opgevangen. Driekwart van de moeders
vindt dat de zorg voor een kind niet of slechts voor maximaal één of
twee dagen per week door anderen kan worden gedaan. Op dat gebied is
sprake van een cultuurverschil tussen Nederland en Scandinavië. De
keuzevrijheid die het Nederlandse kinderopvangstelsel biedt, past daar
heel goed bij.
Aart Jan de Geus, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
---
CDA