Ministerie van LNV, 29-09-2006
Vraag en Antwoord
NATUURBESCHERMINGSWET 1998 / NATURA 2000
Natuurbeschermingswet 1998 / Natura 2000...........................................................................................1
Gebiedsaanwijzingen.................................................................................................................................3
Beheerplannen............................................................................................................................................5
Vergunningverlening.................................................................................................................................8
Bestaand gebruik......................................................................................................................................11
Effecten .....................................................................................................................................................13
Instandhoudingsdoelstellingen...............................................................................................................14
Externe werking en ammoniak...............................................................................................................17
Gemeenten en bestemmingsplannen.....................................................................................................19
Soortenbescherming en de Flora- en faunawet.....................................................................................20
Nationale landschappen en Nationale Parken.......................................................................................21
Kaderrichtlijn Water.................................................................................................................................22
Arceringen: in geel zaken die met tijd veranderen, in rood zaken die nader uitgewerkt moeten
worden, in groen zaken die veranderen met wetswijziging (nog niet gehele document
gecontroleerd hierop).
Natuurbeschermingswet 1998 / Natura 2000
· Wat is Natura 2000?
Natura 2000 is het netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie, die beschermd worden op
grond van de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). Deze richtlijnen geven aan welke
typen natuur en welke soorten moeten worden beschermd. De lidstaten wijzen daarvoor speciale
beschermingszones aan en moeten instandhoudingsmaatregelen nemen om deze gebieden te
beschermen. Tot op heden hebben de lidstaten meer dan 15.000 gebieden, met een totale
oppervlakte van meer dan 420.000 km2 (15% van het EU-grondgebied) aangewezen.
· Wat is de doelstelling van Natura 2000?
De biodiversiteit loopt wereldwijd sterk terug. Om de biodiversiteit te waarborgen wil het
rijkbedreigde en waardevolle habitattypen en soorten in stand houden en zo nodig herstellen. De
Natura 2000-gebieden zijn hiervoor geselecteerd. Met de Nederlandse bijdrage aan Natura 2000
wordt voorkomen dat de natuur verder achteruitgaat. Behoud en herstel van de biodiversiteit in
de Europese Unie is het doel
· Welke natuur wordt beschermd met Natura 2000?
Het gaat zowel om specifieke land- en waterzones (natuurlijke habitats, kortweg habitattypen) als
om leefgebieden van specifieke soorten (habitats van soorten). Veelal zijn het soorten en
habitattypen waar het slecht mee gaat of welke voornamelijk in Europa voorkomen. Deze
habitattypen en soorten staan vermeld op bijlagen bij beide richtlijnen (Vogelrichtlijn en
Habitatrichtlijn). Elke lidstaat wijst een selectie van gebieden aan waar bijzondere soorten en
habitattypen voorkomen. Niet alle soorten en habitattypen komen in elke lidstaat voor.
· Hoe werkt Natura 2000?
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn in Nederland geïmplementeerd in de
Natuurbeschermingswet 1998. Deze wet kent voor de Natura 2000-gebieden een
vergunningenstelsel en beheerplannen. Hiermee is een zorgvuldige afweging (habitattoets) rond
het gebruik van natuurgebieden die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden en hun
natuurwaarden gewaarborgd. Activiteiten en projecten mogen (in principe) alleen plaats vinden
indien er geen significannte schade aan de beschermde natuurwaarden wordt gedaan. De
beheerplannen staan garant voor een breed gedragen gebiedsgerichte aanpak waarbij zowel
ecologie als gebruik hun plek vinden.
· Tot wanneer loopt Natura 2000?
Er is geen einddatum. Eenmaal aangewezen gebieden blijven in principe voor altijd als
natuurgebied voortbestaan. Er is wel een datum waarop Natura 2000 officieel moet zijn voltooid
en er is een resultaatsdoelstelling om verlies aan biodiversiteit te stoppen (2010).
1
Ministerie van LNV, 29-09-2006
· Waarom is er ook nog de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)?
De EHS is een netwerk van natuurgebieden in Nederland. In nationaal beleid is vastgelegd welke
natuur hierbinnen valt: alles wat we als Nederland belangrijk vinden (maar wat niet per se vanuit
Europees oogpunt niet beschermd zou worden). Binnen het EHS-netwerk vallen de Natura 2000-
gebieden. Natura 2000 levert in die zin dus geen nieuw areaal natuur op. Wel beschermt Natura
2000 soms op grond van andere natuurwaarden dan de EHS doet en is het beschermingregime
strenger. De EHS is nodig om echt een netwerk te kunnen realiseren van natuur. Natura 2000 is
daarvoor te klein qua omvang. Een echt netwerk is nodig om soorten voldoende ruimte en
verspreidingsmogelijkheden te kunnen geven.
· Wie is er verantwoordelijk voor de uitvoering van Natura 2000?
In principe iedereen: gebruikers, eigenaren, recreanten etc. Iedereen moet zaken die schadelijk
kunnen zijn voor de beschermde natuur nalaten. Ga je toch iets doen wat mogelijk significante
schadelijk kan zijn dan is een vergunning verplicht. Een vergunning wordt alleen gegeven als er
zeker is dat er geen significante schade op zal treden. Hier zijn overigens wel uitzonderingen op,
wanneer er geen alternatieven zijn en er een dwingende reden van groot openbaar belang
gediend wordt. Dit is het voorzorgsbeginsel waarmee de natuur wordt veiliggesteld. Wat ook
logisch is, want vaak neemt bij natuur `gedane schade geen keer'. De provincies zijn
verantwoordelijk voor de vergunningverlening en in sommige gevallen de Minister van LNV.
· Hoe verhouden de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de
Natuurbeschermingswet zich tot Natura 2000?
De Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn in Nederland vertaald in de Flora- en faunawet en in de
Natuurbeschermingswet. De eerste regelt hoe in heel Nederland omgegaan moet worden met
beschermde soorten, de tweede regelt hoe gehandeld moet en mag worden in en rondom
natuurgebieden, Natura 2000-gebieden. Deze gebieden liggen overigens bijna allemaal in de EHS
(Ecologische Hoofdstructuur), het Nederlandse ecologische netwerk.
· Welke gevolgen heeft Natura 2000 voor grondeigenaren en gebruikers?
Handelingen die schadelijk kunnen zijn voor de natuurwaarden op grond van Natura 2000, mogen
niet uitgevoerd worden zonder vergunning. De Natuurbeschermingswet, net als de Flora- en
faunawet, beschermt de natuur: de verschillende soorten dieren en planten én de gebieden waar
ze leven. De wetten regelen dat mensen op tijd rekening houden met de natuur als ze
bijvoorbeeld buiten aan het werk gaan. Als het even kan krijgen woningbouw, wegenaanleg,
landbouw of industrie volop de ruimte. Maar ook planten en dieren hebben ruimte nodig. Daarom
krijgt natuur op bepaalde plekken voorrang. En als het écht nodig is kan de overheid een
bouwproject tegenhouden om de natuur te beschermen. Maar wie op tijd onderzoekt wat wel en
niet kan in een bepaald gebied, komt niet in zulke problemen.
· Wie betaalt de uitvoering van Natura 2000?
De rijksoverheid betaalt het grootste deel van de uitvoering (vergunningverlening, beheer en
aankoop). Maar ook de provincies, gemeenten, waterschappen en terreinbeheerders betalen mee.
· Waarom worden in Nederland zo veel procedures gevoerd op grond van de Vogel en
Habitatrichtlijn? In België en Engeland gebeurt dat nauwelijks.
Uit een onderzoek van de Universiteit van Tilburg, dat destijds is uitgevoerd in het kader van het
Interdepartementaal Beleidsonderzoek Vogel- en Habitatrichtlijn over de jaren 1998-2002, blijkt
dat er het aantal rechtszaken met name in de jaren 2000-2001 is toegenomen. De toename wordt
deels verklaard vanuit de grote aandacht voor het natuurbeschermingsrecht. Het aantal besluiten
dat is vernietigd was niet noemenswaardig toegenomen. Het is zelden zo dat projecten niet
doorgaan; wel werden besluiten aanvankelijk vernietigd omdat zowel het bevoegd gezag als de
initiatiefnemers onvoldoende aandacht hebben gehad voor het natuurbeschermingsrecht. Dit
heeft betrekking op de periode waarin artikel 6 Habitatrichtlijn rechtstreeks werd toegepast. Dit
zal nog verder verbeteren. In de eerste plaats is er nu een wet, waarin artikel 6 Habitatrichtlijn is
omgezet. In de tweede plaats is er veel meer voorlichting gegeven.
2
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Gebiedsaanwijzingen
· Welke typen natuurgebieden zijn er (worden beschermd door de
Natuurbeschermingswet)?
De Natuurbeschermingswet regelt verschillende typen natuurgebieden. Om te beginnen de
Vogelrichtlijngebieden en de Habitatrichtlijngebieden. Daarnaast nog de Beschermde
Natuurmonumenten. De `oude' Staatsnatuurmonumenten zijn met de wijziging van de
Natuurbeschermingwet 1998 in 2005 komen te vervallen als aparte categorie en heten nu ook
Beschermde Natuurmonumenten. De Natuurbeschermingswet regelt daarnaast ook nog afspraken
zoals vastgelegd in het Wetlandsverdag, waarmee Wetlands worden aangewezen.
· Hoe zit het met Vogelrichtlijngebieden, Habitatrichtlijngebieden en Natura 2000-
gebieden?
De Vogelrichtlijngebieden zijn allemaal al aangewezen en de Habitatrichtlijngebieden zijn tot nu
toe alleen aangemeld bij de Europese Commissie in Brussel. Brussel heeft deze overgenomen en
goedgekeurd. In Nederland wordt nog begonnen met de formele aanwijzing van de
Habitatrichtlijngebieden. Omdat beide gebieden qua begrenzing sterk overeenkomen en de
wettelijke gevolgen ook identiek zijn is ervoor gekozen om beide zoveel mogelijk te stroomlijnen
en telkens met één besluit aan te wijzen, zo ontstaan dan Natura 2000-gebieden.
· Hoe zit het met Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten?
Voor Beschermde Natuurmonumenten die niet onder de Natura 2000-gebieden vallen verandert er
niets. Het gaat overigens om categorie met betrekkelijk weinig en relatief kleine gebieden (met
een totale oppervlakte van circa 3000 hectare).
Voor Beschermde Natuurmonumenten die overlappen met Natura 2000 vervalt straks, na
aanwijzing van de Natura 2000-gebieden, de status van Beschermde Natuurmonumenten (voor
Vogelrichtlijngebieden is dit al van rechtswege vervallen). De natuurwaarden waarvoor zo'n
natuurmonument werd aangewezen blijven wel beschermd want die worden in het Natura 2000-
besluit overgenomen.
· Hoe verloopt het traject van aanwijzing tot Natura 2000-gebied?
Op dit moment (najaar 2006) wordt het aanwijzen van 162 Natura 2000-gebieden voorbereid. De
conceptaanwijzingen met begrenzingsvoorstellen en een overzicht van te beschermen
natuurwaarden (instandhoudingsdoelstellingen) zijn met provincies, gemeenten, waterschappen
en koepelorganisaties besproken.
Medio november volgt dan de formele procedure waarbij de aanwijzingsbesluiten ter inzage
worden gelegd. Iedereen kan dan zienswijze indienen. Het Ministerie van LNV zal daarna een
reactie geven op de zienswijze en vertellen wat ze ermee heeft gedaan. Tegelijk worden de
definitieve aanwijzingsbesluiten gepubliceerd.
· Wat is de rol van de provincies bij de procedure tot aanwijzing van de Natura 2000-
gebieden ?
Het proces van aanwijzing van de Natura 2000-gebieden voorziet in een uniforme openbare
voorbereidingsprocedure waarbij de ontwerp-aanwijzingsbesluiten ter inzage worden gelegd. De
Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt dat Gedeputeerde Staten hieraan toepassing geven. Het
organiseren van de inspraakprocedure is een feitelijke handeling en staat los van de inhoudelijke
besluitvorming over de aanwijzing van Natura 2000-gebieden. In overleg met de Colleges van de
GS is overeengekomen deze bevoegdheid van GS aan LNV te mandateren.
LNV heeft het Inspraakpunt V & W ingeschakeld en zal de kosten van de ter inzage legging
financieren. Dit laat overigens onverlet dat GS op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 het
recht hebben binnen 4 maanden na afloop van de inspraakprocedure hun beschouwingen aan de
minister van LNV te sturen.
· Wie zijn belanghebbenden/betrokkenen bij Natura 2000?
In elk geval alle grondeigenaren en gebruikers. Maar ook waterschappen, gemeenten, provincies,
land- en tuinbouworganisatie, terreinbeheerders, natuur- en milieuorganisaties etc.
· In welke mate en op welke wijze hebben betrokkenen in de gebieden, zoals
ondernemers, grondeigenaren, bewoners inspraak gehad?
3
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Eind 2005 en begin 2006 is er met provincies, gemeenten, waterschappen, ministeries, LTO en
andere koepelorganisaties gesproken over de aan te wijzen gebieden, hun begrenzingen en de
natuurwaarden waarvoor ze aangewezen gaan worden. Alle reacties worden verwerkt in de
ontwerp-aanwijzingsbesluiten welke uiteindelijk ter inzage worden gelegd. Iedereen kan dan
gedurende zes weken een zienswijze hierop indienen. LNV verwerkt deze zienswijze en komt
daarna met de definitieve aanwijzingsbesluiten en een nota waarin is aangegeven wat er met de
zienswijze is gedaan en waarom.
· Wat gebeurt er als de instandhoudingsdoelstellingen niet wordt gehaald?
Als het erop lijkt dat de instandhoudingsdoelstellingen niet gehaald gaan worden, bijvoorbeeld
wanneer een populatie vogels ondanks de bescherming toch kleiner wordt, dan is Nederland
verplicht om maatregelen te nemen om deze ontwikkeling te keren. In sommige gevallen zal dat
niet werken, bijvoorbeeld bij klimaatverandering of als trekkende soorten in het buitenland
negatief worden beïnvloed. Er zijn dan geen sancties. In het licht van klimaatverandering en
natuurlijke dynamiek worden de doelen zodanig geformuleerd dat `er enige rek in zit' waardoor
tegemoet wordt gekomen aan speciale situaties. Mocht blijken dat de situatie zodanig veranderd
is dat het niet meer reëel is de eerder afgesproken doelstelling na te streven, zal de doelstelling
moeten worden aangepast.
· Komen er nog nieuwe Natura 2000-gebieden in de toekomst bij?
Nee, in principe niet. Nederland voltooit nu de selectie en aanwijzing van haar Natura 2000-
gebeiden en als dat is voltooid wordt voldaan aan de eisen om de betreffende soorten en
habitattypen duurzaam in stand te houden. Enige moment waarop er nog Natura 2000-gebieden
bij kunnen komen is wanneer er ergens een stuk verdwijnt en dat in het kader van compensatie
ergens anders weer wordt gecreëerd. Ook kan het zo zijn dat door natuurlijke dynamiek of
klimaatverandering de doelen voor een gebied niet meer reëel zijn en naar een ander gebied
uitgeweken zal moeten worden. Hier is bij de aanwijzing echter al zoveel mogelijk rekening mee
gehouden.
· Hoe wordt gecontroleerd of men zich in een aangewezen gebied aan de Natura 2000-
regels houdt?
Hiervoor wordt een handhavingsplan opgesteld. De provincies, LNV, politie en terreinbeheerders
zullen hier op toezien.
· Wordt in de aanwijzingsbesluiten ook rekening gehouden met de Kaderrichtlijn
water?
Volgens de Natuurbeschermingswet 1998 moet een beheerplan voor Natura 2000-gebieden
worden opgesteld. Als het Kaderrichtlijn water gebieden betreft sluit de Natuurbeschermingswet
1998 een combinatie met een beheerplan voor de Kaderrichtlijn water niet uit. In elk geval wordt
gestreefd naar een optimale afstemming van de beheerplannen op grond van de Vogel- en
Habitatrichtlijn en de stroomgebiedsbeheerplannen op grond van de Kaderrichtlijn water.
· Is er een schadevergoedingsregeling om betrokkenen die mogelijk schade zullen
lijden ten gevolge van de aanwijzing van een gebied als Natura 2000-gebied te compenseren?
Er bestaat niet een generieke regeling voor schadevergoeding of nadeelcompensatie, want over
het algemeen is niet te verwachten dat een aanwijzing voor veel beperkingen zal zorgen. Mocht er
toch aantoonbare, onevenredig grote schade worden geleden, dan bestaat op grond van artikel 31
van de Natuurbeschermingswet de mogelijkheid om een schadevergoeding te verlenen door het
orgaan dat het aanwijzingsbesluit heeft genomen.
· Hoe wordt er omgegaan met schadeclaims met betrekking tot planschade?
Planschade op grond de Natuurbeschermingswet zal niet veel anders behandeld worden dan
andere planschade. In het algemeen is het vergoeden van planschade voor het verdwijnen van
niet gebruikte mogelijkheden niet aan de orde, wanneer het verdwijnen daarvan voor
betrokkenen voorzienbaar was. Dit is standaard jurisprudentie.
Een schadevergoeding kan wel op zijn plaats zijn wanneer de belanghebbende reeds het concrete
voornemen had om van zijn mogelijkheden gebruik te maken en daarvan naar buiten toe ook blijk
had gegeven. Let wel: de aanwijzing van Natura 2000-gebieden hangt al enige tijd in de lucht en is
dus al enige tijd voorzienbaar.
4
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Beheerplannen
· Op basis waarvan wordt een Natura 2000-gebied beheerd?
De provincies en rijk stellen beheerplannen op. Beheerplannen voor Natura 2000-gebieden zijn
van groot belang omdat daarmee duidelijk wordt welke activiteiten wel en niet mogen in en om
de richtlijngebieden en omdat in de beheerplannen staat beschreven hoe het behoud en
eventueel herstel van de natuurwaarden waarvoor het gebied is aangewezen, zal worden bereikt.
· Wie stelt het beheerplan vast?
De provincies of het rijk. Bij het opstellen van beheerplannen worden belanghebbenden, zoals
eigenaren en andere rechthebbenden betrokken. Na de vaststelling van het ontwerp-beheerplan
door de provincie of het rijk volgt een inspraakprocedure op grond van de Algemene wet
bestuursrecht. Een ieder heeft dan de mogelijkheid tot inspraak, daarna wordt het beheerplan
vastgesteld en kunnen belanghebbende nog in beroep. Inmiddels is de Handreiking
Beheerplannen gepubliceerd (zie www.minlnv.nl/natuurwetgeving). In de bijlage wordt
aangegeven wie vooralsnog het voortouw heeft. Dit komt er kort gezegd op neer dat als een
rijkspartner voor meer dan de helft eigenaar of beheerder is (Rijkswaterstaat, Defensie, LNV,
Staatsbosbeheer of Domeinen) de verantwoordelijkheid voor het opstellen voor rekening komt
van het rijk. In alle andere gevallen, ook de twijfelgevallen, neemt de provincie het voortouw. Er
zullen daarover nog bestuurlijke afspraken worden gemaakt.
· Is degene die het beheerplan vaststelt ook degene die het opstelt?
Het bevoegd gezag (provincie of rijk) is verantwoordelijk voor het (laten) opstellen en vaststellen
van het beheerplan. Men kan er voor kiezen het opstellen zelf ter hand te nemen, maar dit kan
men ook uitbesteden.
· Wanneer moet het beheerplan uiterlijk zijn vastgesteld?
De Natuurbeschermingswet 1998 schrijft voor dat er sprake moet zijn van een beheerplan, drie
jaar na het gereedkomen van het aanwijzingsbesluit.
· Wat zijn de consequenties als na drie jaar nog geen beheerplan is opgesteld?
De Natuurbeschermingswet 1998 legt daar geen sanctie op. Wel bestaat de mogelijkheid dat een
belanghebbende een bezwaarschrift indient en indien daartoe aanleiding bestaat vervolgens
beroep instelt wegens het niet tijdig nemen van het besluit.
· Is er een beroepsmogelijkheid tegen beheerplannen?
De beroepsmogelijkheid bestaat conform de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht. Er is
dus een mogelijkheid tot het geven van een zienswijze voor een ieder. Als die tot onvoldoende
resultaten leidt, staat de mogelijkheid van beroep open voor belanghebbenden.
· Wie betaalt de schadevergoeding als het beheerplan financiële schade voor
particulieren oplevert?
In artikel 31 van de wet is een schadeloosstellingsregeling opgenomen. Als iemand schade lijdt
door een besluit op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (dat kan het aanwijzingsbesluit
zijn, maar ook het beheerplan of de weigering een vergunning te verlenen) moet het betreffend
bevoegd gezag de schade vergoeden onder de voorwaarden die de wet daaraan stelt.
· Wordt een terrein - dat nog niet van een terreinbeherende
natuurbeschermingsorganisatie als Natuurmonumenten of Staatsbosbeheer is en dat moet
worden ingericht als Natura 2000-gebied - onteigend als het bijvoorbeeld naar
Staatsbosbeheer gaat?
Nee, met de Natuurbeschermingswet zullen geen onteigeningsprocedures worden begonnen. Bij
het bestaan van een voornemen tot onteigening in het belang der natuurbescherming krachtens
titel VIII van de Onteigeningswet kan de Minister van LNV met name genoemde handelingen
verbieden, die schadelijk zijn voor het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van
de bij de voorgenomen onteigening betrokken onroerende zaak. Dit wordt op dit moment echter
niet overwogen. De wet maakt het wel mogelijk dat eigenaren en andere rechthebbenden moeten
gedogen dat het bevoegd gezag op hun gronden beheersmaatregelen uitvoeren als het beheer te
kort schiet om aan de Europese verplichtingen te voldoen (art. 21).
5
Ministerie van LNV, 29-09-2006
· Zijn ook beheerplannen nodig voor Beschermde Natuurmonumenten die niet zijn
opgenomen in de Natura 2000-gebieden en als dat niet zo is, hoe vindt dan de toetsing
plaats?
Voor Natura 2000-gebieden is een beheerplan wettelijk verplicht op grond van de
Natuurbeschermingswet 1998. Voor Beschermde Natuurmonumenten geldt geen wettelijke
verplichting. Het ligt overigens voor de hand dezelfde aanpak ook bij Beschermde
Natuurmonumenten te volgen, maar het hoeft niet. Als er geen beheerplan is wordt in de regel
teruggevallen op de gegevens die wel voorhanden zijn. Er wordt voor de rijkswateren gestreefd
naar het maken van een integraal beheerplan voor dit watergebied. Daarin moet niet alleen de
Vogel- en Habitatrichtlijn worden opgenomen maar ook de Kaderrichtlijn water.
· Wat wordt de status van alle lopende beheerplannen van diverse eigenaren als de
Natuurbeschermingswet 1998 van kracht wordt en nieuwe beheerplannen moeten worden
opgesteld?
In beide gevallen gaat het om beheerplannen. De beheerplannen voor Natura 2000-gebieden
hebben echter een wettelijke status. Het werkt in het voordeel van alle partijen als er reeds een
beheerplan op tafel ligt, zodat het bevoegd gezag niet helemaal opnieuw hoeft te beginnen. Een
verstandig bevoegd gezag zal voortborduren op bestaande plannen. Een beheerplan dat is
vastgesteld op grond van artikel 14 van de oude Natuurbeschermingswet behoudt zijn gelding
gedurende de periode waarvoor het plan is aangegaan.
· Voor Vogelrichtlijngebieden gaan de termijnen voor beheerplannen in op het moment
van inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998. Verschuift ook de deadline voor
de Vogelrichtlijngebieden?
Voor de Vogelrichtlijngebieden zijn er al aanwijzingsbesluiten, hierin staan echter geen
instandhoudingsdoelstellingen. Voor de Habitatrichtlijngebieden moeten nog
aanwijzingsbesluiten worden opgesteld. Streven is nu om met één gecombineerd
aanwijzingsbesluit te komen per Natura 2000-gebied, vele Vogel- en Habitatrichtlijngebieden
overlappen waardoor dit mogelijk is. De termijn voor beheerplannen ligt in dat geval dan ook
voor de Vogelrichtlijngebieden evenals voor de Habitatrichtlijngebieden, ergo voor de Natura
2000-gebieden, 3 jaar nadat het Natura 2000-besluit is vastgesteld.
· Moet een belanghebbende, als de termijn van het beheerplan afloopt, een compleet
nieuwe toets uitvoeren met alle bijkomende kosten, of kan hij volstaan met een marginale
toets op basis van een eerder uitgevoerde habitattoets?
Het ligt voor de hand dat de gegevens uit de eerdere fase, voor zover die nog gelden, worden
benut bij de nieuwe beoordeling. Wel zal moeten worden bezien of in de tussenliggende periode
veranderingen hebben plaatsgevonden die van invloed zijn op de `passende beoordeling.' Volgens
de wet kunnen veranderende omstandigheden leiden tot een nieuwe beoordeling en het
aanvragen van een nieuwe vergunning.
· Ligt aan het beheerplan geen sjabloon ten grondslag, is het plan vormvrij? Als
iedereen een eigen vorm mag kiezen lijkt dat niet goed werkbaar.
Het beheerplan is grotendeels vormvrij. Er kunnen namelijk al beheerplannen bestaan en het zou
onpraktisch zijn hier geen gebruik van te maken. In de wet staan de belangrijkste eisen. In de
Handreiking Beheerplannen (www.minlnv.nl/natuurwetgeving) is een Programma van Eisen
opgenomen. Het Programma van Eisen kleurt de wettelijke eisen verder in. In de Handreiking
Beheerplannen is tevens een voorbeeld inhoudsopgave voor beheerplannen opgenomen.
· Worden in de beheerplannen ook richtlijnen gegeven voor externe werking zoals de
invloed van ammoniakdeposities op habitattypen?
Het is wenselijk dat daar bij het opstellen van beheerplannen naar wordt gekeken. In de wet staat
dat rekening moet worden gehouden met externe werking. Voor alle plannen, voorgenomen
handelingen en activiteiten die een significant negatief effect kunnen hebben moet een
vergunning worden aangevraagd. Dat geldt ook voor activiteiten buiten de Natura 2000-gebieden.
Deze kunnen echter ook binnen het beheerplan gereguleerd worden en binnen dat kader een
beoordeling ondergaan.
6
Ministerie van LNV, 29-09-2006
· Moet bij het opstellen van een beheerplan een inventarisatie worden gemaakt van
bestaand gebruik? Moet bij bestaand gebruik ook worden gekeken naar externe werking?
Ja, inventarisatie van bestaand gebruik en de effecten daarvan is verplicht. Het is beslist ook nuttig
om bij het opstellen van een beheerplan de externe werking te betrekken.
· Als de activiteit onderdeel uitmaakt van het beheerplan hoeft niet te worden getoetst
(het beheerplan wordt wel getoetst, behalve de instandhoudingsmaatregelen uit het
beheerplan). Je kunt van tevoren zien aankomen dat uit hoofde van het veiligheidsbeheer van
de uiterwaarden het nodig zal zijn periodiek in te grijpen in die gebieden. Valt dit in het
beheerplan onder `ontwikkeling' of `bescherming'?
Ook periodiek `onderhoud' zoals bijvoorbeeld veiligheidsbeheer of baggeren van de vaargeul
moet worden getoetst als er sprake is van een kans op een (significant) negatief effect. Het
beheerplan is hiervoor het kader. In de meeste gevallen zal deze maatregel niet als
natuurbeschermingsmaatregel worden gekenschetst en is een reguliere habitattoets vereist.
7
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Vergunningverlening
· Gaat Nederland op slot?
Nee, Nederland gaat niet op slot. Wel zal Nederland anders om moeten gaan met natuurwaarden.
Wanneer we iets bouwen of doen zullen we ons af moeten vragen of dat niet schadelijk is voor
beschermde natuurwaarden. Net zoals we ons ook bij alles af moeten vragen of het niet gevaarlijk
is.
· Wat mag niet meer in een Natura 2000-gebied?
In, maar ook rondom, een Natura 2000-gebied is het verboden dingen te doen die de
natuurwaarden waarvoor het gebied is aangewezen significant negatief beïnvloeden. Tal van
activiteiten die nu al in en rondom de gebieden plaatsvinden kunnen gewoon doorgaan maar
sommige zullen ook niet meer door kunnen gaan. Voor nieuwe projecten ligt dat anders. Iets
bouwen in een Natura 2000-gebied zal bijvoorbeeld niet altijd meer kunnen. Hier is ook van groot
belang over wat voor een gebied je het hebt. Een Natura 2000-gebied op zee iets anders dan een
stuk heide.
· Wat is nog wel toegestaan?
Alles wat zich goed verdraagt met de natuurwaarden kan gewoon doorgaan. Voor elk Natura
2000-gebied worden nog beheerplannen opgesteld. In deze plannen komt te staan hoe de
natuurwaarden behouden danwel verbeterd gaan worden. Ook wordt in deze plannen meteen
gekeken hoe verschillende activiteiten zich hiermee verhouden en of ze wel of niet door kunnen
gaan.
· De Habitatrichtlijngebieden zijn toch nog niet aangewezen, hoe zit het met
vergunningplicht?
Omdat de Habitatrichtlijngebieden nog niet zijn aangewezen geldt officieel de
Natuurbeschermingswet nog niet. Bij de Vogelrichtlijngebieden is daarvan geen sprake, die zijn al
wel aangewezen. Tot de Habitatrichtlijngebieden zijn aangewezen gelden al wel de bepalingen
van de Habitatrichtlijn. Om die reden kan de Natuurbeschermingswet dan ook richtlijnconform
toegepast worden, wat wil zeggen dat de Natuurbeschermingswet al wel van toepassing wordt
verklaard en ook voor activiteiten in en rondom Habitatrichtlijngebieden
vergunningverplichtingen van de Natuurbeschermingswet gelden.
· Geldt er ook een vergunningplicht voor activiteiten buiten het Natura 2000-gebied?
Mogelijk wel, als er sprake is van een activiteit buiten een Natura 2000-gebied die wel een kans op
een significant effect heeft binnen het gebied. Dit wordt de externe werking genoemd.
· In hoeverre is rekening gehouden met onderhoudsactiviteiten die op zeer korte
termijn uitgevoerd moeten worden?
Indien deze activiteiten niet zijn opgenomen in het beheerplan zijn ze vergunningplichtig. Bij het
aanvragen van een vergunning geldt een termijn van 13 weken. Dit zou dus inderdaad een
probleem kunnen zijn. De wet zegt niets over een versnelde procedure, die voor dergelijke
gevallen toepasbaar zou kunnen zijn. Het bevoegd gezag zou in die specifieke gevallen moeten
bezien of een en ander kan worden bespoedigd. In het kader van het vergunningentraject worden
echter verscheidene zienswijzen ingewonnen. Dit kost tijd, daar de gemeenten en provincies hun
normale routing hebben om deze zienswijzen vast te stellen.
· In het geval dat er sprake is van twee bevoegde gezagen (één bevoegd voor de
Natuurbeschermingswetvergunning en een ander voor een ander besluit) kan het denkbaar
zijn een coördinatiebesluit te nemen waardoor alles bij één instantie terechtkomt? Wie heeft
welke taak bij de coördinatie van de vergunningverlening?
De wet zegt dat het bestuursorgaan waarbij de initiatiefnemer een
Natuurbeschermingswetvergunningaanvraag heeft ingediend, de initiatiefnemer in kennis stelt
van andere besluiten, waarvan het bestuursorgaan redelijkerwijs kan vermoeden dat deze nodig
zijn. Op schriftelijk verzoek van de initiatiefnemer of ambtshalve kan tot coördinatie worden
besloten. Dan wijzen de betrokken bestuursorganen er een uit hun midden aan als coördinerend
bestuursorgaan. Dit bestuursorgaan bevordert een doelmatige en samenhangende
besluitvorming. De wet zegt niet welk bestuursorgaan het coördinerend bestuursorgaan zou
moeten zijn maar als er geen coördinerend bestuursorgaan wordt aangewezen nadat de
8
Ministerie van LNV, 29-09-2006
initiatiefnemer daarom verzocht heeft, wordt het bestuursorgaan dat als hoger gezag kan worden
aangemerkt als coördinerend bestuursorgaan gezien.
· Hoe verhoudt de vergunningprocedure zich tot de bestemmingsplanprocedure?
Een besluit, waarbij een vergunning vereist is, is voor beroep en bezwaar vatbaar. Op wijziging
van een bestemmingsplan zal in veel gevallen een vergunningprocedure volgen. Het is nodig om
op het abstractieniveau van het plan te toetsen als het mogelijk negatieve gevolgen of significante
gevolgen heeft voor het Natura 2000-gebied. Na wijziging van het bestemmingplan is voor de
uitvoering van in het plan voorziene projecten en andere handelingen een
Natuurbeschermingswetvergunning nodig als die activiteit negatieve gevolgen kan hebben voor
een beschermd natuurmonument of een Natura 2000-gebied. Hierbij kan gebruik gemaakt worden
van de informatie over de gevolgen van de activiteit die al bij het toetsen van het plan verzameld
is. Zie ook de Handreiking Bestemmingsplan en Natuurwetgeving op
www.minlnv.nl/natuurwetgeving.
· Wordt de nieuwe vergunning onderdeel van een omgevingsvergunning?
Het is de bedoeling dat de habitattoets via een verklaring van geen bedenkingen van het voor de
Natuurbeschermingswet 1998 bevoegd gezag zal aanhaken bij de omgevingsvergunning.
Verschillende vergunningen kunnen straks met omgevingsvergunning tegelijk aangevraagd
worden bij één loket. Een ander wordt verwacht per 01-01-2008 in te gaan,
· Er zijn al veel milieuverordeningen verleend waarin de habitattoets is verricht. Moet
dat in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 weer worden overgedaan?
Een Natuurbeschermingswetvergunning blijft noodzakelijk voor een activiteit die het habitat kan
verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten, waarvoor het gebied is
aangewezen. Bij de vergunningverlening is geen nieuwe passende beoordeling noodzakelijk
indien dat redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren. De uitkomsten van de
habitattoets die in het verleden heeft plaatsgevonden, kunnen gebruikt worden bij het verlenen
van de vergunning.
· Vallen onder plannen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ook artikel 19-
1-projecten WRO?
`Plan' in artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is een materieel begrip. Er bestaat geen
wettelijk definitie. Er bestaat ook nog geen jurisprudentie hierover. Vrijstellingsbesluiten betreffen
in het algemeen zeer concrete projecten. Van een `project' in de zin van de
Natuurbeschermingswet 1998 is sprake bij de uitvoering van bouwwerken of de totstandbrenging
van andere installaties of werken, en andere ingrepen in het natuurlijk milieu of landschap,
inclusief ingrepen voor de ontginning van bodemschatten. Wanneer een project waarvoor een
vrijstelling op grond van artikel 19 WRO verleend wordt, valt onder bovenstaande definitie van
project, is voor het uitvoeren van het project een Natuurbeschermingswetvergunning nodig. In het
algemeen is een concreet vrijstellingsbesluit niet aan te merken als plan en behoeft het dan ook
geen goedkeuring van Gedeputeerde Staten.
· Is de initiatiefnemer degene die het onderzoek moet uitvoeren in het kader van de
habitattoets en passende beoordeling en moet deze tevens de kosten dragen?
Besluitvorming over de vergunningverlening ligt bij vergunningverlener. Zowel voor de passende
beoordeling als voor de verslechterings/verstoringstoets zal dat in de regel de provincie zijn en in
een aantal andere gevallen het rijk. Echter in alle gevallen heeft de initiatiefnemer de plicht om de
informatie voor de beoordeling aan te leveren. De vergunningverlener is er vervolgens aan
gehouden te onderzoeken of er eventueel aanvullende informatie nodig is.
In hoeverre alles van de initiatiefnemer gevraagd wordt draait om de vraag wat naar redelijkheid
van een particulier en van een bevoegd gezag mag worden gevraagd. Als het bijvoorbeeld om tien
particulieren gaat zal het onderzoek eerder door het bevoegd gezag in beeld worden gebracht
dan wanneer sprake is van tien bedrijven.
· In de oriëntatiefase wordt de vraag gesteld of er kans is op een significant effect. Als
de vraag met `ja' wordt beantwoord wordt de vraag herhaald in de `passende beoordeling'.
Kunt u dit uitleggen?
De oriëntatiefase dient als soort rangeerterrein om te bepalen welke verdere stappen genomen
moeten worden. Dat gebeurt in een vooroverleg tussen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag.
Op basis van informatie zoals de globale inhoud van de activiteit, de natuurwaarden die in het
9
Ministerie van LNV, 29-09-2006
geding zijn en de mogelijke effecten, wordt een snelle beoordeling gemaakt. Op basis daarvan
wordt besloten of vergunningplicht aan de orde is en zo ja of een passende beoordeling op zijn
plaats is of dat kan worden volstaan met een verslechtering/verstoringstoets. Indien een passende
beoordeling aan de orde is wordt wederom gestart met de vraag of er een kans op een significant
effect is, maar nu op basis van gedetailleerde gegevens en onderzoek.
· De initiatiefnemer moet alternatieven bieden maar is het niet zinvoller dat aan het
bevoegd gezag zelf over te laten?
In bepaalde gevallen kan het inderdaad zinvol zijn verder te kijken dan naar de alternatieven die
de initiatiefnemer presenteert. Vaak gaat aan grote plannen een plantoets vooraf. Daar ligt dan
een bestemmingsplanwijziging of een nieuw bestemming aan te grondslag. In zo'n geval
beoordeelt de gemeente zo'n plan om dat vervolgens ter goedkeuring aan provincie of rijk voor te
leggen. In die fase kan al worden bekeken of er alternatieven aan de orde zijn. Op dat moment
kan het bevoegd gezag zelf gewenste alternatieven formuleren.
· De ADC-toets spreekt van dwingende redenen van openbaar belang. Valt de bouw van
een nieuwe woonwijk daar onder?
Het bouwen van een woonwijk zal in veel gevallen als een dwingende reden van groot openbaar
aangemerkt kunnen worden.
· Worden compensatieopdrachten in de beheerplannen opgenomen? / Is er
compensatie verbonden aan landaanwinning in zee?
Compensatie heeft direct te maken met vergunningen en wordt dan ook in de vergunning
geregeld. Als de compensatie geheel tot stand is gekomen gaat het onderdeel uitmaken van het
Natura 2000-gebied nadat de minister van LNV het als zodanig aangewezen heeft. Ten aanzien van
de compensatie kan worden gezegd dat die onderdeel zal uitmaken van de vergunningverlening.
Compensatie is eigenlijk een voorwaarde voor het verkrijgen van de vergunning.
· Wie is bevoegd gezag en wie gaat handhaven?
Voor de Natuurbeschermingswet is de provincie of LNV bevoegd gezag de handhaving ligt dan
ook bij beide maar ook bij de politie en het OM.
· Wie controleert een waterschap als dit meent dat een bepaalde activiteit niet
vergunningplichtig is?
De initiatiefnemer moet in eerste instantie uitzoeken of de voorgenomen activiteit schadelijk is of
niet. In geval van twijfel kan de provincie adviseren. In de wet is sprake van de plantoetsing.
Plannen van gemeenten, provincies en waterschappen moeten worden getoetst door naast-
hogere overheidsorganen. Het initiatief blijft echter bij de betreffende gemeente of waterschap.
In de oriëntatiefase moeten ook vragen als cumulatie worden meegenomen. Een burger kan
daarnaast altijd een handhavingsverzoek indienen.
· Pas in 2009 rollen de eerste beheerplannen van de persen. Hoe ga je intussen met
vergunningaanvragen om?
Totdat het beheerplan is vastgesteld geldt het aanwijzingsbesluit, en als die nog niet is vastgesteld
de gegevens over het gebied die bij aanmelding aan de EU zijn overlegd als kader voor
vergunningverlening. (zie gebiedeninformatie op www.minlnv.nl/natuurwetgeving)
10
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Bestaand gebruik
· Wat is bestaand gebruik?
In de Habitatrichtlijn, waarop de Natuurbeschermingswet is gebaseerd, komt het woord `bestaand
gebruik' niet voor. De richtlijn en de Natuurbeschermingswet stellen slechts de vraag of een
activiteit, waaronder ook vormen van (bestaand) gebruik, schadelijk is of niet. Zo ja, dan moet
daar iets aan worden gedaan. De beheerplannen zijn het kruispunt om gebruik en het
verwezenlijken van de instandhoudingsdoelstellingen in evenwicht te brengen. In het beheerplan
wordt ook het tijdspad gedefinieerd want de doelen hoeven niet van de ene op de andere dag
gehaald worden. Het Hof van Justitie heeft (in de Kokkelvisserijzaak) bepaald dat het feit dat
sprake is van bestaand gebruik onverlet laat dat dit moet worden getoetst. Het staat nu juridisch
vast dat alles met een kans op een negatief of significant negatief effect vergunningplichtig is
· Hoe wordt bestaand gebruik getoetst?
Bestaand gebruik wordt in de beheerplannen samen met alle andere vormen van bestaand
gebruik en de beheermaatregelen getoetst. In het beheerplan opgenomen vormen van gebruik
zijn daarmee dan ook niet vergunningplichtig, wel kunnen er voorwaarden gesteld zijn.
Het kan ook voorkomen dat bestaand gebruik ook niet met voorwaarden toegestaan kan worden
en niet in het beheerplan wordt opgenomen. Deze vorm van bestaand gebruik is dan
vergunningplichtig.
· Bestaande rechten behoren tot altijd te worden gerespecteerd? Waarom grijpt u in
bestaande rechten in?
Het uitgangspunt is dat bestaande rechten worden gerespecteerd. Maar het is op grond van het
Europees recht soms vereist om op te treden tegen bestaand gebruik. Als bestaand gebruik tot
gevolg heeft dat de natuurwaarden onomkeerbaar uit een Natura 2000-gebied verdwijnen en er
geen maatregelen worden genomen, wordt de verplichting geschonden het natuurgebied zó te
beheren dat deze Europese natuurwaarden in stand blijven. Wij hebben deze
verantwoordelijkheid op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn.
Hier wordt terughoudend mee omgegaan. Er zal met provincies en rijkspartners zorgvuldig
worden nagegaan in welke gevallen er een significante negatieve invloed uitgaat van een
bepaalde activiteit, wat de belangrijkste factoren zijn en welke manieren er zijn om de effecten
van bepaalde activiteiten te neutraliseren. Dit betekent niet dat er per se in bestaande rechten
wordt ingegrepen. Er kan ook blijken dat bepaalde beheermaatregelen afdoende zijn om de
kwaliteitsverslechtering tegen te gaan. Als bepaalde activiteiten wel moeten worden beperkt of
verboden, moeten de geldende rechtsregels in acht worden genomen. Dit omvat ook de vraag of
er schadevergoeding (nadeelcompensatie) moet worden uitgekeerd.
· Hoe ga je handig om met bestaande situaties en terugkerende activiteiten? Moet daar
iedere keer weer vergunning voor worden aangevraagd?
Bestaande situaties en terugkerende activiteiten kunnen in het beheerplan opgenomen worden
als ze zijn aan te merken als activiteiten die direct verband houden met of nodig zijn voor het
beheer van het gebied of geen negatieve gevolgen voor de natuurwaarden hebben. Voor
activiteiten die niet in het beheerplan opgenomen worden is het zo dat bij een herhalings- of
herzieningsvergunning veelal de oude passende beoordeling grotendeels hergebruikt kan
worden, ten minste zolang aannemelijk gemaakt kan worden dat er geen wijzigingen zijn.
· Hoe wordt omgegaan met bestaand gebruik van wegen die door een beschermd
natuurgebied lopen?
In het beheerplan moet bestaand gebruik in beeld worden gebracht. In de opsomming van de
Handreiking Beheerplannen wordt verkeer en vervoer opgenomen. Het gaat namelijk om vormen
van bestaand gebruik waar rekening mee moet worden gehouden. Hetzelfde geldt overigens niet
voor de infrastructuur zelf. Verwacht kan worden dat in het merendeel van de gevallen de wegen
zelf niet hoeven te worden omschreven maar wel de verkeersintensiteit. In beginsel is al het
bestaand gebruik dat mogelijk een significant effect heeft op de natuurwaarde waarvoor het
gebied is aangewezen, vergunningplichtig tenzij het in het beheerplan wordt gereguleerd. Het
beheerplan is hèt instrument om te bepalen voor welke vorm van bestaand gebruik en onder
welke voorwaarden dat geldt.
· Zijn onderhoudswerkzaamheden aan een weg die door een Natura 2000-gebied loopt,
vergunningvrij?
11
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Ook hier betreft het een activiteit waarbij de vraag moet worden gesteld of sprake is van een
negatief of significant negatief effect. In positief geval is de activiteit vergunningplichtig. Het gaat
bij onderhouds/beheerswerkzaamheden echter om een terugkerende activiteit. In principe zal het
erop neerkomen dat in eerste instantie veel gegevens zullen moeten worden verzameld voor de
aanvraag van de (eerste) vergunning. Daar het om reguliere activiteiten kan worden verwacht dat
bij een actualisering van de vergunning deze makkelijker verleend kan worden mits er niets aan de
situatie is veranderd.
12
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Effecten
· Is het begrip significant objectief meetbaar?
Om te bepalen of er sprake is van een significant effect dienen objectieve gegevens verzameld te
worden. De uiteindelijke afweging vraagt echter van geval tot geval een beoordeling op basis van
de instandhoudingsdoelstellingen. In het ene geval zullen tien kamsalamanders significant zijn en
in het andere geval zullen 10.000 kamsalamanders niet-significant zijn. Het oordeel is maatwerk en
zal moeten zijn gebaseerd op de specifieke situatie van toepassing.
· Hoe omschrijf je een significant effect?
Dat zal van geval tot geval moeten worden bekeken. Een activiteit heeft significante effecten als zij
de instandhoudingsdoelstelling van het betreffende gebied in gevaar brengt. Een significant effect
kan dus omschreven worden in relatie tot de instandhoudingsdoelstelling.
· Kan een activiteit in of bij een Natura 2000-gebied een significant effect hebben op
een populatie?
Ja, het gaat hierbij om het effect op de instandhoudingsdoelstelling. Deze doelstelling is
geformuleerd voor de soort of de habitat waarvoor het gebied is aangewezen. Wat nu van belang
is, is de oriëntatiefase. Neem tijdig contact op met het bevoegd gezag. In de oriëntatiefase zal in
elk geval in overleg met het bevoegd gezag, de aanvrager en eventueel andere
belanghebbenden kunnen worden uitgezocht of er sprake is van een activiteit die effecten dan
wel significante effecten heeft.
· Kunt u een voorbeeld geven van de figuur `mogelijk wel een effect maar zeker niet
significant'?
Een voorbeeld kan zijn een uitbreiding van een camping op Veluwe naast een Natura 2000-gebied.
Er komen meer mensen bij dus er kan sprake zijn van meer verstoring. De kans op beïnvloeding
van met name vogels is dan aanwezig. Ervan uit gaande dat de vogels niet dusdanig verstoord
worden dat er minder vogels op de Veluwe blijven dan voor het behouden van een gunstige staat
van instandhouding van de betrokken vogelsoorten noodzakelijk is, blijft de
instandhoudingsdoelstelling van het richtlijngebied weliswaar in stand maar er is sprake van
kwaliteitsverlies. In zo'n geval kan een vergunning worden verleend mede onder de voorwaarde
dat er bijvoorbeeld een geluidswal tussen de camping en het richtlijngebied wordt opgeworpen.
· Wie stelt vast wat de effecten zijn?
Van geval tot geval tot geval zal moeten worden bekeken wat de invloed is op het natuurgebied.
Wat een effect is, is datgene dat invloed heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het
gebied. Wat significant is, is datgene dat de instandhoudingsdoelstelling van het gebied in gevaar
brengt. Het bevoegd gezag bepaalt of verslechtering van kwaliteit of verstoring van de soort
optreedt.
· Moeten de cumulatieve effecten niet worden meegenomen bij de verslechterings- en
verstoringstoets maar wel bij de passende beoordeling?
In de oriëntatiefase moet op hoofdlijnen aandacht worden besteed aan de vraag of er mogelijk
effecten zijn en dit inclusief cumulatieve effecten. Als sprake is van mogelijke significante effecten
dan belandt men in de passende beoordeling waarin logischerwijs ook cumulatieve effecten
diepgaander onderzocht moeten worden. Als in de oriëntatiefase blijkt dat er geen sprake is van
mogelijke significante effecten ook niet in samenhang met andere projecten en/of plannen
(cumulatie) dan belandt men in de verslechterings- en verstoringstoets waarin de cumulatieve
effecten dan ook niet meer diepgaand onderzocht hoeven te worden.
13
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Instandhoudingsdoelstellingen
· Welke mate van detaillering is volgens de Europese regelgeving noodzakelijk
bij de aanwijzing van de instandhoudingsdoelstellingen?
Vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geen specifieke detailvereisten gegeven voor de
instandhoudingsdoelstellingen. Gekozen is voor een hoge mate van detaillering omdat hiermee
de rechtszekerheid en de duidelijkheid voor de maatschappij het beste gewaarborgd zijn.
· Komen de kwantitatieve doelen uit Brussel? Zijn de gevolgen van het al of niet halen
van kwantitatieve doelen uit het doelendocument bekend (bijvoorbeeld 100 stuks kleine
zwanen, zes paar roerdompen of 45 000 smienten)? Zo ja, welke zijn dat?
De Europese Commissie heeft niet voor elk gebied kwantitatieve instandhoudingsdoelstellingen
voorgeschreven. Dit is een invulling die Nederland als lidstaat heeft gegeven aan de verplichting
om de gunstige staat van instandhouding te behouden of te bereiken. Als de kwantitatieve doelen
niet gehaald worden, zijn er geen directe gevolgen. Overigens betekent een kwantitatief doel niet
dat op elk gegeven moment minimaal dat aantal vogels in een gebied aanwezig moet zijn. Er
kunnen tal van redenen zijn die los staan van de omvang en kwaliteit van het leefgebied binnen
een Natura 2000-gebied waarom een soort al dan niet in het gebied aanwezig is. In het
doelendocument is toegelicht welke status genoemde aantallen hebben.
De doelen zijn een richtsnoer om de gunstige staat van instandhouding te behouden of te
bereiken. Op deze gunstige staat van instandhouding wordt Nederland beoordeeld. De EU-
lidstaten moeten namelijk maatregelen nemen om een gunstige staat van instandhouding te
verwezenlijken voor de habitattypen en soorten waarvoor zij verantwoordelijkheid hebben
genomen. De doelen die Nederland vaststelt moeten zodanig zijn dat de Nederlandse bijdrage aan
het bereiken van het doel van de richtlijn is verzekerd. Wanneer vanwege verwijtbaar handelen of
nalaten van Nederlandse bestuursorganen richtlijnbepalingen niet worden nageleefd, komen de
doelstellingen uit de richtlijn in.
· Wie en welke organisaties zijn betrokken geweest bij het opstellen van de
instandhoudingsdoelstellingen (het doelendocument)? Vindt inspraak plaats door alle
betrokkenen?
In de periode van november 2004 oktober 2005 is een concept doelendocument opgesteld onder
meer op basis van consultatie met deskundigen en beheerders van terreinen. In december 2005
zijn de andere overheden en maatschappelijke organisaties op de hoogte gesteld van concept-
instandhoudingsdoelstellingen en de begrenzingsvoorstellen voor de Natura 2000-gebieden met
het verzoek om reactie te geven. Bij het opstellen van het definitieve document zijn de reacties
van andere overheden, economische sectoren, maatschappelijke organisaties en andere
belanghebbenden betrokken.
Alle betrokkenen krijgen de mogelijkheid tot inspraak. Het doelendocument maakt onderdeel uit
van het proces tot opstellen van ontwerp-aanwijzingsbesluiten. De publicatie van deze ontwerp-
aanwijzingsbesluiten is het moment waarop alle betrokkenen een zienswijze kunnen geven.
· Wordt er een afweging gemaakt tussen de ecologische doelstelling en
sociaal-economische situatie?
Ja. Zoals is aangekondigd in de contourennotitie (TK 29 800 XIV, nr. 104) is het van groot belang bij
het formuleren van de Natura 2000-doelen zowel op landelijk als op gebiedsniveau om een beeld
te hebben van de huidige staat van instandhouding (zowel op landelijk als op gebiedsniveau), de
mate waarin de ecologische vereisten in de gebieden op orde zijn en welke inspanningen nodig
zijn om ze op orde te krijgen, c.q. te houden. In dit kader wordt ook bezien hoe mogelijke
consequenties voor sociaal-economische sectoren kunnen worden geminimaliseerd. LNV heeft
hiervoor consultatierondes gehouden met deskundigen en terreinbeheerders. Ook is er in verband
daarmee een globale kostenanalyse gedaan.
· Op welke wijze wordt nagaan of de instandhoudingsdoelstellingen, die nu
geformuleerd zijn, ook haalbaar zijn?
De doelen zijn geformuleerd op basis van de best beschikbare kennis en informatie over de
ontwikkelingen voor de habitattypen en soorten binnen en buiten Nederland. Zo goed als
mogelijk is een inschatting gemaakt over de haalbaarheid en de mogelijkheden voor fasering. Het
monitoren en evalueren hiervan vind ik daarom van groot belang. Op drie momenten zal ik de
doelstellingen herijken en zonodig bijstellen:
14
Ministerie van LNV, 29-09-2006
1. bij aanwijzing van gebieden in een volgende tranche,
2. bij opstelling van de beheerplannen en
3. bij de geplande evaluatie in 2015.
Het evaluatiemoment in 2015 valt samen met de geplande evaluatie in verband van de
Kaderrichtlijn Water (KRW). Ik heb voor dit moment gekozen omdat voor een groot deel van de
Natura 2000-gebieden ook de KRW van kracht is. Gezien de juridische en beleidsmatige
samenhang tussen beide kaders is een goede afstemming van doelen en maatregelen essentieel.
· Waarom zijn er kernopgaven geformuleerd?
De kernopgaven dienen een tweeledig doel. Enerzijds is het een belangrijk hulpmiddel geweest bij
de formulering van de doelen op gebiedsniveau. Anderzijds geven zij richting aan de op te stellen
Natura 2000-beheerplannen.
Op het niveau van een Natura 2000 landschap geven de kernopgaven aan waar de belangrijkste
bijdrage van dat landschap aan het Natura 2000 netwerk is. Ook geven de kernopgaven aan wat
de belangrijkste verbeteropgaven zijn. De kernopgaven omvatten vaak meerdere soorten en
habitattypen die op landschapsniveau en op gebiedsniveau om een samenhangende aanpak
vragen in het kader van beheer en inrichting.
Bij de toedeling van kernopgaven aan concrete gebieden wordt expliciet gemaakt wat de
belangrijkste bijdrage van een concreet gebied aan de realisering van de landelijke doelen is.
Daarmee zijn de kernopgaven een hulpmiddel bij het opstellen van de beheerplannen en bij de
prioritering en fasering van maatregelen. Om hier verder handen en voeten aan te geven is, zoals
eerder gezegd, wel aangegeven waar een `sense of urgency' voor het nemen van maatregelen
ligt.
· Waarom zijn er complementaire doelen (eerder aangeduid als aanvullende doelen of
verbijzonderde doelen) geformuleerd?
Nederland is de verplichting aangegaan om op landelijk niveau een gunstige staat van
instandhouding voor soorten en habitattypen te realiseren. Voor een beperkt aantal soorten en
habitattypen, die sterk onder druk staan en waar duurzame instandhouding op Europees niveau in
belangrijke mate afhankelijk is van de bijdrage van Nederland, zijn voor de Natura 2000-gebieden
zogenoemde `complementaire doelen' geformuleerd. Dit betekent dat aan een beperkt aantal
Vogelrichtlijngebieden Habitatrichtlijndoelen zijn toegekend (en andersom) en dat aan een
beperkt aantal Habitatrichtlijngebieden `ontwikkeldoelen' zijn toegekend. Dit is gedaan om er
voor te zorgen dat de beoogde en te bereiken gunstige staat van instandhouding wordt
gerealiseerd.
Een belangrijke reden voor deze aanpak is om te zorgen dat de opgave echt gericht is op het
Natura 2000 netwerk en de opgave buiten het Natura 2000 netwerk zo gering mogelijk te maken.
Het gaat vooral om habitattypen en soorten waarvoor Nederland een bijzondere
verantwoordelijkheid heeft.
Er is vooral voor gebieden die deel uitmaken van het werkingsgebied van de PKB-Ruimte voor de
Rivier gewerkt met complementaire doelen. Dit stemt overeen met het Strategisch Kader VHR' dat
de basis heeft gevormd van de passende beoordeling in het kader van de pkb. Op gebiedsniveau is
met behulp van de `complementaire doelen' en met de `ten gunste formuleringen' maximaal
aangesloten met de PKB-Ruimte voor de Rivier.
· Hoe is de informatie verkregen over de huidige milieu- en watercondities die van
belang zijn bij de formulering van instandhoudingsdoelstellingen?
Om voor de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen op gebiedsniveau de relevante
informatie te verkrijgen over milieu- en watercondities heeft het ministerie van LNV een groot
aantal bijeenkomsten met deskundigen en met beheerders van de terreinen georganiseerd. Ook is
gebruik gemaakt van relevante informatie van onder meer het Milieu- en Natuurplanbureau. Het
ministerie heeft het KIWA gevraagd om concreet in beeld te brengen hoe de situatie is met
betrekking tot de habitattypen en de vereiste watercondities in de terreinen. Het KIWA heeft ook
geïnventariseerd welke concrete maatregelen noodzakelijk zijn om verbetering in de condities aan
te brengen, of hiervoor al concrete maatregelen zijn gepland dan wel of deze in voorbereiding of
uitvoering zijn. Het KIWA heeft ook inzichtelijk gemaakt of een mogelijk te nemen maatregel een
groot of een klein effect heeft en of sprake is van een zekere urgentie.
15
Ministerie van LNV, 29-09-2006
· Wanneer is er sprake van een behoudopgave en wanneer van een verbeteropgave in
een gebied? Wat zijn de uitgangspunten voor deze keuze geweest?
Bij het bepalen van de doelen voor de gebieden is afhankelijk van de `huidige staat' en van de
`zwaarte van de te nemen maatregel' een keuze gemaakt tussen behoud of verbetering. Behoud
doet zich bijvoorbeeld voor in volgende situaties:
1. het habitattype verkeert in goede staat en de watervereisten zijn op orde;
2. het habitattype verkeert niet in een goede staat en de watervereisten zijn
nagenoeg op orde, maar het vergroten van de bijdrage van het gebied aan het
landelijk doel is niet nodig gezien de bijdrage die andere gebieden leveren;
3. het habitattype verkeert niet in een goede toestand (bijvoorbeeld niet alle typische
soorten zijn aanwezig) en de watervereisten kunnen niet verder verbeterd worden.
Dit betekent dat het gebied al zijn maximale bijdrage levert.
Een verbeteropgaven zijn bijvoorbeeld voor in de volgende situaties geformuleerd:
1. het habitattype verkeert nog niet in een goede staat, concrete maatregelen zijn al
uitgevoerd of worden op korte termijn uitgevoerd;
2. het habitattype verkeert nog niet in een goede staat, maatregelen zijn in zodanige
staat van voorbereiding dat redelijkerwijs de inschatting gemaakt kan worden dat
ze uitgevoerd gaan worden;
3. het habitattype verkeert niet in goede staat, concrete maatregelen zijn nog niet
gepland, aanpak van de problematiek (bijvoorbeeld: anti-verdrogingsbeleid is
onderdeel van bestaand beleid) kan door herprioritering van bestaande middelen
worden opgelost. In deze categorie van verbeteropgaven vallen alleen die
habitattypen waarvoor gezien de staat van instandhouding op landelijk niveau
extra inspanningen noodzakelijk zijn.
16
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Externe werking en ammoniak
· Als het gaat om activiteiten buiten het aangewezen gebied, tot hoever moet je dan
gaan toetsen?
Daar is geen algemeen antwoord op te geven. Bij PMR Tweede Maasvlakte heeft de Raad van State
geconstateerd dat onterecht niet was gekeken naar effecten voor de Waddenzee. Dat is tamelijk
ver, binnen Nederland. In veel gevallen zal het bevoegd gezag overigens niet zo ver hoeven te
kijken. Het bepalen van een grens hangt af van de activiteit en de effecten die deze activiteit
veroorzaakt.
· Wat is de relatie van de externe werking met de beheerplannen voor de omgeving?
De wet heeft externe werking. Ten aanzien van Natura 2000-gebieden geldt een vergunningplicht.
Daarbij moet niet alleen worden gelet op activiteiten binnen dat gebied maar ook daar omheen,
waarbij de vraag is `kan de voorgenomen activiteit een negatief of significant effect hebben op de
waarde voor het Natura 2000-gebied'. Van deze externe werking, die bij alle Natura 2000-gebieden
speelt is omdat zij van de betreffende activiteit afhangt niet exact aan te geven waar zij
eindigt. In het beheerplan kan meer duidelijkheid worden gegeven over de externe werking voor
specifieke activiteiten in een specifiek gebied.
· Hoe worden bij de vergunningverlening en het opstellen van beheerplannen
grensoverschrijdende effecten op elkaar afgestemd? Hier moeten we nog een standpunt
innemen.
De Natuurbeschermingswet 1998 is slechts van toepassing op de aangewezen Natura 2000-
gebieden op Nederlands grondgebied. De Vogel- en Habitatrichtlijnen daarentegen gelden voor
de gehele Europese Unie. Activiteiten op Nederlands grondgebied met een kans op een negatief
effect op Natura 2000-gebieden over de grens moeten dus getoetst worden, het meest geëigende
middel daarvoor is de Natuurbeschermingswet (ik ben hier ook van uit gegaan, maar nu las ik
gisteren in een noot van Verschuuren dat hij vindt dat de Nbwet alleen voor Nederland geldt en
dat grensoverschrijdende toepassing alleen via de Wm zou kunnen omdat uitgemaakt is dat
milieu in de zin van de Wm ook het milieu in het buitenland kan omvatten). De Raad van State
heeft zich hier ook al enkele keren over uitgesproken (is dus misschien niet door te trekken naar
de Nbwet). Overigens geldt hetzelfde voor activiteiten op bijvoorbeeld Duits grondgebied die
Natura 2000-gebieden raken in Nederland, enkel is dan de Duitse wet- en regelgeving van
toepassing.
· Zijn voor ammoniakdeposities grenzen voor de externe werking aangegeven?
Over de zonering is geen algemene uitspraak te doen. Eén en ander hangt af van de betreffende
activiteit en de natuurwaarde die in een bepaald gebied moet worden beschermd.
De taskforce Ammoniak-Natura 2000 (LNV/LTO/VNG/IPO/Natuur en Milieubeweging en VROM)
werkt momenteel aan een afwegingskader (oplevering verwacht op 01-01-2007). Er wordt nader
onderzocht of een drempelwaarde is in te stellen waaronder toename als niet significant zal
worden beschouwd. Ook wordt onderzocht of een zone is in te stellen waarbuiten geen
vergunning nodig is. Indien saldering mogelijk is, en een oplossing kan bieden, zullen de regels
daartoe opgenomen worden in het handelingskader. Daarbij wordt ook de mogelijkheid
meegenomen om te salderen middels een depositiebank, zodat salderen geen extra geld zal
kosten voor de sector.
· Wat is er af te leiden uit de recente jurisprudentie over ammoniak en Natura 2000-
gebieden?
De recente jurisprudentie geeft het volgende beeld:
De rechter achtte bij nieuwvestiging de tot dan toe gebruikelijke vrijstelling van maximaal 15 mol
per hectare per jaar ondeugdelijk gemotiveerd. De verwachting is dat deze jurisprudentiële lijn zal
worden doorgetrokken naar de uitbreiding van bestaande bedrijven.
Vergunningen, waarbij ten aanzien van Natura 2000-gebieden een geringere toename van de
depositie wordt geconstateerd, worden vernietigd wanneer B&W niet hebben onderzocht of op
basis van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat de vergunde ammoniakemissie en
depositie significante gevolgen hebben voor het verzuringsgevoelige Natura 2000-gebied, afgezet
tegen de instandhoudingsdoelen voor het gebied. Dit is dus een strenge toets, waarbij de effecten
17
Ministerie van LNV, 29-09-2006
van elke toename van de depositie, hoe klein ook, op een reeds overbelast gebied moet worden
onderzocht.
Revisievergunningen waarbij op het emissiepunt een vermindering van de emissie en daarmee
een vermindering van de depositie op een Natura 2000-gebied wordt geconstateerd, behoeven
echter niet aan een passende beoordeling te worden onderworpen, omdat de rechter hier van
mening is dat het uitgesloten is dat er significante gevolgen zullen optreden (ben ik nog niet van
op de hoogte; check geheel bij Herman Strookman).
De tot nog toe gebruikte systematiek van saldering van ammoniakdepositie bij beschermde
natuurmonumenten kan niet meer worden toegepast op verzuringsgevoelige Natura 2000-
gebieden. Nu moet bij saldering beoordeeld worden wat enerzijds de gevolgen van de uitbreiding
zijn en anderzijds de gevolgen van de intrekking zijn voor de instandhoudingsdoelstellingen van
het Natura 2000-gebied. De Afdeling wijst saldering niet ten principale af. Wel vereist deze
jurisprudentie een meer gedetailleerde toetsing (passende beoordeling), waarbij niet langer
volstaan kan worden door te kijken naar de ammoniakdeposities op de rand van het gebied.
· Wanneer ben je er zeker van dat er geen sprake is van externe werking. Hoeveel
kilometer moet je buiten de grens van een richtlijngebied blijven. Welk proces leidt tot
zekerheid?
Exacte grenzen zijn moeilijk aan te geven. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld,
waarbij de centrale vraag moet zijn: `heeft deze activiteit mogelijk een negatief of significant
effect voor het richtlijngebied'. Dat kan iets met afstand te maken hebben maar een exacte grens
is in algemene zin niet aan te geven.
· Is het mogelijk in de beheerplannen de externe werking zodanig mee te nemen dat je
op voorhand bepaalde vormen van bestaand gebruik mogelijk zijn zonder
vergunningverlening?
Ja, hetgeen in het beheerplan als bestaand gebruik is opgenomen is niet-vergunningplichtig. Wel
zullen er veelal voorwaarden gesteld worden aan de wijze waarop de activiteit uitgevoerd kan
worden. Soms zal in het beheerplan ook worden aangegeven dat bepaald bestaand gebruik juist
wel vergunningplichtig is.
18
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Gemeenten en bestemmingsplannen
· De ecologische adviesbureaus die door gemeenten worden ingeschakeld leveren niet
in alle gevallen goede kwaliteit. Hoe vindt de kwaliteitstoets plaats en hoe weet je dat er
voldoende kennis is bij de bevoegde autoriteiten?
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt dat de bevoegdheid voor de vergunningen en de
beheerplannen voor het grootste deel bij de provincies ligt. Provincies zullen zich daarbij een
oordeel moeten vormen over de kwaliteit van de toetsen die zijn gedaan. Gemeenten zullen in de
toetsing straks een kleinere rol spelen. Dit op uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer. Die ging
er van uit dat bij de gemeenten minder ecologische deskundigheid aanwezig is om de
aangeleverde documentatie op haar merites te kunnen beoordelen.
· Het lijkt voor de gemeente moeilijker te worden de burger ter wille te zijn nu de
provincie bevoegd gezag wordt. Schept dat niet juist afstand ten opzichte van de burger?
Het bevoegd gezag komt niet verder weg van de burger te staan maar juist dichterbij. Momenteel
ligt het in de meeste gevallen bij het ministerie en straks bij de provincie. Dat is dus een stapje
richting burger.
· Wat is de relatie tussen de Natuurbeschermingswet en de bestemmingsplannen?
In het kader van de Natuurbeschermingswet is Gedeputeerde Staten aan zet bij
bestemmingsplannen. Gedeputeerde Staten is nu al aan zet in het kader van de Wet ruimtelijke
ordening bij het goedkeuren van bestemmingsplannen (dit wijzigt bij iwt van de Wro). Streven is
de twee processen te integreren, hoewel de twee procedures, de toetsings- en de juridische kaders
niet gelijk zijn. Zie ook de Handreiking Bestemmingsplan en Natuurwetgeving op
www.minlnv.nl/natuurwetgeving.
· Is er ook nog voor handelingen en projecten die op basis van het bestemmingsplan
kunnen worden uitgevoerd een afzonderlijke vergunning in het kader van de
Natuurbeschermingswet nodig? De toets is namelijk al gedaan bij de invulling van het
bestemmingsplan.
De zorgvuldigheidseisen waaraan de toetsing moet voldoen zijn gelijk maar het abstractieniveau
verschilt. Zo wordt een streekplan op hoofdlijnen getoetst maar als het om het daadwerkelijk
uitvoeren gaat, wordt het concreter. Beide procedures moeten worden gevolgd. Er mag geen
procedure worden overgeslagen (wijzigt bij nieuwe Wro).
Er staat wel in de wet dat als er al een passende beoordeling is gemaakt en iemand dezelfde
handeling voortzet of herhaalt, dan hoeft alleen maar te worden verwezen naar de `oude'
passende beoordeling indien een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe
gegevens of inzichten kan opleveren. Het zal dan ook weinig tijd en moeite kosten om de
vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet te verkrijgen.
Een streekplan is redelijk abstract. In zo'n geval kan de habitattoets ook op een abstract niveau
worden gehouden. Desalniettemin zal wel moeten worden bezien wat mogelijke varianten zijn.
Zie hiervoor ook de Handreiking Bestemmingsplannen op www.minlnv.nl/natuurwetgeving.
· Bij een bouwactiviteit die niet passend is in het bestemmingsplan, kan een
vrijstellingsprocedure worden gevoerd in het kader van de Wet op de ruimtelijke ordening. In
hoeverre moet de gemeente de Natuurbeschermingswet laten meewegen bij deze
vrijstellingsprocedure?
Bestaande jurisprudentie wijst uit dat op het moment dat een gemeente een vergunning verleent
de gemeente ook kan bezien welke andere vergunningen of ontheffingen nog nodig zijn. Van de
gemeente kan worden verwacht mee te denken met de Natuurbeschermingswet 1998.
In 2008 komt de omgevingsvergunning waarin deze koppeling gemaakt wordt.
· Wat is de rol van gemeenten en provincies m.b.t. Natura 2000?
De provincie heeft de rol van bevoegd gezag. Dit betekent dat elke provincie zelf verantwoordelijk
is voor de gebieden binnen haar provinciegrenzen: vergunningverlening, opstellen
beheerplannen, handhaving, controle, beheer etc. etc. Gemeente hebben hierbij ook een
belangrijke rol omdat zijn aan de basis staan van het ruimtelijk ordeningsbeleid en voor veel
vergunningen het burgerloket vormen. In de praktijk moeten gemeenten en provincies dus goed
samenwerken in deze.
19
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Soortenbescherming en de Flora- en faunawet
· Naast effecten op Natura 2000-gebieden hebben we ook te maken met de effecten op
de beschermde soorten buiten dergelijke gebieden. Hoe zit dat?
De Natuurbeschermingswet gaat alleen over gebiedsbescherming, de aangewezen gebieden en
het beschermingsregime dat daarbij hoort. Voor de Flora- en faunawet is het beschermingsregime
al in 2002 op Europees beschermingsniveau geregeld. Dat blijft hetzelfde. Een ontheffing voor de
Flora- en faunawet betekent niet automatisch een vergunning op grond van de
Natuurbeschermingswet.
Ook het omgekeerde geldt. Dit houdt in dat beide regimes ook door de initiatiefnemer moeten
worden getoetst. Hier ligt een belangrijke rol voor gemeenten die immers het eerste loket zijn
waar mensen zullen aankloppen. Gemeenten zullen hen er op moeten wijzen dat ook een Flora-
en faunawetontheffing nodig is.
Veel Natura 2000-gebieden vallen ook onder de Flora- en faunawet. Er zijn habitatsoorten en
typen die tevens op de rode lijst van de Flora- en faunawet voorkomen. Nu wordt een bestaande
activiteit geweigerd op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn terwijl de betreffende soort ook op
de lijst van de Flora- en faunawet staat. Deze Flora- en faunawet kent wel financiële compensatie
terwijl de Vogel- en Habitatrichtlijnen kennen die niet. Wie bepaalt nu of de vergunning op basis
van de Flora- en faunawet werd geweigerd of op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn? Voor de
vergunningaanvrager is het antwoord zeer interessant, want als de weigering op de Flora- en
faunawet stoelt, krijgt hij immers financiële compensatie.
Besluiten in het kader van de Flora- en faunawet en besluiten in het kader van de
Natuurbeschermingswet zijn aparte besluiten met aparte afwegingskaders. Bezien zal dus moeten
worden uit welk besluit de financiële schade voortvloeit. Het is niet zo dat de ene wet de andere
opheft.
· De Flora- en faunawet werkt met gedragscodes. Is als er volgens deze gedragscodes
is gewerkt het nog nodig om ook in het kader van de Natuurbeschermingswet een
vergunning te verlenen?
Ja.
· In hoeverre is het nodig naast de Natuurbeschermingswetvergunning een ontheffing
ex artikel 75 Flora- en faunawet aan te vragen?
Beide wetten staan naast elkaar. Puur het feit van het hebben van een
Natuurbeschermingswetvergunning ontslaat iemand niet van een eventuele verplichting tot het
aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet. Het bevoegd gezag in
kwestie is de minister van LNV.
· Zijn de Natura 2000-gebieden vrijgesteld van regelgeving van de Flora- en faunawet?
Nee, de Flora- en faunawet is altijd en overal van toepassing.
· Waarom blijft de Flora- en faunawet bestaan als apart traject? In hoeverre is dit
getoetst aan vermindering van administratieve lasten?
Daar is aandacht aan besteed. Zoals uit het eerste ontwerp van de wijziging van de
Natuurbeschermingswet 1998 blijkt dat het de bedoeling was mede met het oog op de
administratieve lasten de natuurafweging integraal onderdeel te maken van een andere
vergunningenfiguur. Bij de parlementaire behandeling bleek dat de Tweede Kamer er anders over
dacht.
20
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Nationale landschappen en Nationale Parken
· Hoe worden de nationale landschappen beschermd?
De nationale landschappen worden vergelijkbaar aan de EHS beschermd op basis van een
planologisch beschermingsregime en verankerd in PKB's binnen de Nota Ruimte. Zij hebben echter
geen juridisch beschermingsregime zoals de Natuurbeschermingswet die wel kent.
· In de Nota Ruimte zijn gebieden aangegeven die mogelijk in aanmerking komen voor
de status van nationaal landschap. Is de Natuurbeschermingswet van toepassing op het
nationaal landschap?
Er is geen relatie tussen de nationale landschappen en de Natuurbeschermingswet of Vogel- en
Habitatrichtlijn. Het kan wel zo zijn dat in het nationaal landschap een Natura 2000-gebied ligt.
· Worden de landschappelijke aspecten en de mogelijke visuele hinder ook onderdeel
van de toetsingscriteria?
Voor zover die aspecten als beschermingswaardig zijn aangemerkt bij de aanwijzing van een
gebied als beschermd natuurmonument of staatsnatuurmonument worden die onderdeel van de
instandhoudingsdoelstellingen zoals die worden geformuleerd in het Natura 2000-
aanwijzingsbesluit. Op het moment dat de wet in werking treedt vervallen de beschermde
natuurmonumenten. Dit voorzover het om Natura 2000-gebieden gaat. De
instandhoudingsdoelstellingen van beschermde natuurmonumenten of staatsnatuurmonument
worden dan geacht onderdeel uit te maken van het Natura 2000-gebied.
· Aan de rand van het Waddengebied liggen nationale parken. Wat is de relatie tussen
de beheers/inrichtingsplannen van nationale parken en de doelstellingen die wij in Natura
2000 moeten formuleren?
Deze bestaande plannen zullen nog niet geheel zijn toegesneden op de vereiste van
beheerplannen krachtens de gewijzigde Natuurbeschermingswet. De
instandhoudingsdoelstellingen zullen wel hun plek moeten hebben in deze
beheers/inrichtingsplannen. Dat kan betekenen dat deze plannen op onderdelen zullen moeten
worden aangevuld. De Natuurbeschermingswet biedt voldoende ruimte om een eigen vorm aan
de plannen te geven. Het zou onzin zijn om bestaande beheerplannen overboord te gooien.
21
Ministerie van LNV, 29-09-2006
Kaderrichtlijn Water
· Hoe verloopt de afstemming tussen KRW en Natura 2000 in de tijd?
Het Natura 2000-beheerplan en het KRW stroomgebiedbeheerplan dienen goed te worden
afgestemd, zowel ten aanzien van doelen en maatregelen als de fasering. Die aanpak zal in 2009
voor beide sporen gelijktijdig leiden tot inzicht in te nemen maatregelen. Hierbij geldt als
uitgangspunt dat voor beide richtlijnen de waterkwaliteitsvereisten behaald moeten worden voor
iedere richtlijn naar eigen termijn: KRW doelen voor grond- en oppervlakte waterlichamen in 2015
en de eisen/normen met betrekking tot de waterkwantiteit en kwaliteit voor de Natura 2000-
gebieden al naar gelang de inhoud van de Natura 2000-doelen.
· Hoe gaat LNV om met de knelpunten die ontstaan door de combinatie KRW-VHR?
Van de Natura 2000-gebieden waar knelpunten zijn door de combinatie KRW-VHR worden de
aanwijzingsbesluiten in een latere fase gepubliceerd (dus niet in de zogenaamde "eerste
tranche"). Zo is er meer tijd voor nog uit te voeren onderzoeken of voor nadere afstemming.
· Op welke wijze vindt evaluatie plaats van de Natura 2000-doelen en hoe verhoudt zich
dat tot evaluatie momenten in het KRW-spoor?
De Natura 2000-doelen zijn geformuleerd op basis van de best beschikbare kennis en informatie
over de ontwikkelingen met betrekking tot de habitattypen en soorten binnen en buiten
Nederland. De best mogelijke inschatting over de haalbaarheid en de mogelijkheden voor fasering
zijn gehanteerd. Het monitoren en evalueren hiervan is daarom van groot belang. Op een drietal
momenten zullen de doelstellingen herijkt en zonodig bijgesteld worden:
1. bij aanwijzing van gebieden in een volgende tranche,
2. bij opstelling van de beheerplannen en
3. bij de geplande evaluatie in 2015.
Het evaluatiemoment in 2015 valt samen met de geplande evaluatie in verband van de
Kaderrichtlijn Water. Gezien de juridische en beleidsmatige samenhang tussen beide kaders is een
goede afstemming van doelen en maatregelen essentieel.
· Welke eisen worden er vanuit de verschillende richtlijnen aan het water gesteld?
Voor veel grond- en oppervlaktewater bestaat er een sterke inhoudelijke en beleidsmatige
onderlinge verbondenheid tussen KRW en VHR omdat alle drie de richtlijnen eisen stellen aan de
ecologische en chemische kwaliteit van die gebieden.
De VHR stelt eisen aan het watersysteem vanuit het perspectief van specifieke soorten en
habitattypen. De KRW stelt milieudoelstellingen aan water vanuit een algemener perspectief
(chemisch en ecologisch). De indeling in oppervlaktewater- en grondwaterlichamen en
bijbehorende KRW-doelen richten zich weliswaar niet specifiek op behoud en/of ontwikkeling van
Europees beschermde natuur (specifieke habitattypen en soorten), in Natura 2000-gebieden
gelden de KRW-doelen, aangevuld met meer specifieke eisen/normen met betrekking tot de
waterkwantiteit en -kwaliteit (zoals voortvloeiend uit de VHR) waar dat noodzakelijk is voor de
instandhouding van specifieke habitattypen en soorten.
· Kan de termijn waarop aan de KRW-doelstelling moet zijn voldaan, worden verlengd?
Is een eventuele verlenging ook mogelijk voor gebieden uit het register van beschermde
gebieden (waaronder de Natura 2000-gebieden)?
De termijn waarop aan de KRW-milieudoelstellingen moet zijn voldaan, kan verlengd worden voor
een periode van maximaal twee keer zes jaar vanaf 2015 en de milieudoelstellingen kunnen
worden verlaagd, zij het dat daarvoor nadere vereisten gelden. Deze nadere vereisten omvatten
bijvoorbeeld het voorkomen van achteruitgang in de toestand van het waterlichaam.
Ingevolge artikel 6 van de KRW is een nationaal register van beschermde gebieden opgesteld. In
het register zijn gebieden opgenomen die zijn aangewezen als bijzondere bescherming
behoevend om hun oppervlakte- of grondwater te beschermen of voor het behoud van
waterafhankelijke habitattypen en soorten. De Natura 2000-gebieden staan ook op dit register.
De KRW is niet eenduidig ten aanzien van de mogelijkheden voor termijnverlenging en verlaging
van milieudoelstellingen voor de beschermde gebieden zoals vermeld op het register van
beschermde gebieden.
Inmiddels zijn er diverse argumenten voor de interpretatie dat mogelijkheden voor
termijnverlenging en verlaging van milieudoelstellingen voor KRW ook mogelijk zijn voor wateren
22
Ministerie van LNV, 29-09-2006
die als beschermde gebieden moeten worden beschouwd. Vooralsnog gaan alle Rijnoeverstaten
van dit standpunt uit.
Hierbij dient aangetekend te worden dat, gelet op de specifieke positie van de beschermde
gebieden in de KRW, wel een zeer zware motiveringslast op de lidstaten zal rusten als een beroep
op de mogelijkheden voor verlenging van termijnen en verlaging van milieudoelstellingen wordt
gedaan.
· Kunnen grote plannen en projecten nog wel doorgang vinden bij toepassing van VHR
en KRW?
Zowel de KRW als VHR kennen specifieke bepalingen waardoor grote plannen c.q. projecten
doorgang kunnen vinden, zij het dat daarvoor dan wel compenserende maatregelen getroffen
dienen te worden. Te denken valt aan projecten als de aanleg van woonwijken of
industrieterreinen, natte waterstaatswerken dan wel landinrichtingsprojecten waarbij
besluitvorming door organen van gemeenten, waterschappen, provincies of het Rijk plaats dient
te vinden. Achteruitgang van de watertoestand hoeft, mits voldaan is aan de voornoemde
voorwaarden, dus niet te betekenen dat niet is voldaan aan de VHR en de KRW.
23
---- --
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit