Preventie
Kamerstuk, 28-9-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
VGP-CB-U-2713289
28 september 2006
Hierbij zend ik u mijn standpunt op de moties uit het VAO Preventie
van 21 juni jl. die tijdens de stemmingen op 27 juni jl. zijn
aangenomen. Daarnaast reageer ik op de drie bovenvermelde brieven
inzake de planning van de Preventienota, de vorming van het Centrum
Gezond Leven en de voortgang richting een rookvrije horeca.
De motie van de leden Kant en Azough (22 894, nr. 93) verzoekt de
evaluatie van het convenant overgewicht en het actieplan `Energie in
balans' vóór oktober 2006 vast te stellen, opdat de resultaten hiervan
in het debat over de Preventienota kunnen worden meegenomen.
Het actieplan is op 27 oktober 2005 vastgesteld. Tussen de
convenantspartners is afgesproken dat er komend najaar een evaluatie
van het afgelopen jaar plaatsvindt. Ook komt er dan een overzicht van
voorgenomen activiteiten. In oktober zal ik u hierover informeren.
In dit verband deel ik u eveneens mede dat de Preventienota naar
verwachting in oktober aan u zal worden toegezonden.
De motie van de leden Schippers en Buijs (22 894, nr. 94) verzoekt om
in de Preventienota innovatieve en positieve voorstellen voor het
bevorderen van een gezonde leefstijl uit te werken.
In vervolg op hetgeen ik hierover naar voren bracht tijdens het VAO
Preventie op 21 juni jl. verwijs ik naar de inhoud van de komende
Preventienota.
Op de motie van de leden Schippers en Buijs (22 894, nr. 95) heb ik al
gereageerd in de brief over mijn toezeggingen tijdens het algemeen
overleg alcohol en tabak (DBO-CB-U-2695238).
De motie van het lid Arib c.s. (22 894, nr. 96) verzoekt voor eind
2006 de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv) te evalueren
en de Tweede Kamer hierover te informeren.
De Wcpv bevat taken op het terrein van de preventieve gezondheidszorg
en aanvullende organisatorische bepalingen.
In de Wcpv zijn drie beleidsterreinen te onderscheiden:
infectieziektenbestrijding, jeugdgezondheidszorg en overige algemene
preventieve taken op het terrein van de publieke gezondheid.
Voor wat betreft de infectieziektenbestrijding kan ik melden dat de
World Health Assembly van de Wereldgezondheidsorganisatie op 23 mei
2005 nieuwe International Health Regulations heeft aangenomen. Om deze
te implementeren behoeft de nationale infectieziektenregelgeving,
waarvan een deel in de Wcpv zit, op relatief korte termijn aanpassing.
Een wetsvoorstel ter zake is in voorbereiding en zal naar verwachting
in de eerste helft van 2007 de Tweede Kamer bereiken.
Voor de jeugdgezondheidszorg (0-19 jarigen) is in 2006 een evaluatie
gestart. Die zal naar verwachting dit najaar gereed zijn. In vervolg
hierop streef ik ernaar de Tweede Kamer hierover in het voorjaar van
2007 te informeren. Daarbij zal ik ook het vervolgtraject van de
Tijdelijke regeling specifieke uitkering jeugdgezondheidszorg
betrekken.
Tot de overige algemene preventieve taken op het gebied van de
publieke gezondheid behoort het verzamelen van informatie over de
gezondheidstoestand van de bevolking en de uitvoering van de
gezondheidsbevordering. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)
signaleerde in haar rapport `Staat van de gezondheidszorg 2005,
Openbare gezondheidszorg: hoe houden we het volk gezond?' dat de Wcpv
op deze onderdelen niet goed wordt uitgevoerd. Deze evaluatie is voor
mij mede aanleiding geweest om te komen tot de vorming van een Centrum
Gezond Leven bij het RIVM (zie ook hieronder).
In 2000 heeft de IGZ de uitvoering van de taak gezondheidsbevordering
bij de GGD'en ook al bezien. Dat leidde toen tot een traject ter
verbetering van de uitvoering van de gezondheidsbevordering. Dit wordt
inmiddels ingevoerd. De IGZ zal de werking hiervan in 2007 evalueren.
De motie van de leden Azough en Arib (22 894, nr. 97) verzoekt om te
onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om voedingsonderwijs een
structurele plek te geven in de kerndoelen van het onderwijs.
Deze motie is aangehouden. Ik breng onder uw aandacht dat ik al bij
brief van 26 juni jl. op deze motie heb gereageerd.
Bij brief van 31 augustus jl. (06-VWS-B-065) naar aanleiding van mijn
brief van 7 juli jl. (22 894, nr. 103) over de vorming van het Centrum
Gezond Leven is mij verzocht in deze geen onomkeerbare beslissingen te
nemen.
Ik zal hiermee rekening houden. Gelet op het volksgezondheidsbelang,
het aanwezige draagvlak bij de betrokken organisaties (VNG, GGD-NL en
de gezondheidsbevorderende instellingen) en de behoefte in de praktijk
aan een organisatie die de implementatie van leefstijlinterventies
landelijk stimuleert en lokaal ondersteunt, ben ik echter wel van
mening dat de omkeerbare voorbereidingen om het Centrum Gezond Leven
bij het RIVM mogelijk te maken door moeten gaan.
Tot slot reageer ik op het verzoek bij brief van 31 augustus jl.
(06-VWS-B-064) naar aanleiding van mijn brief over de monitoring van
het stappenplan rookvrije horeca (TK 30300 XVI, nr 160) om geen
onomkeerbare beleidsmaatregelen te treffen totdat de Tweede Kamer in
de gelegenheid is geweest daarover met mij van gedachten te wisselen.
In het algemeen overleg van 8 juni 2006 heb ik aangegeven de
horecasector de gelegenheid te willen geven om dit jaar wél aan het
afgesproken stappenplan te voldoen. De monitoring over het jaar 2006
zal begin 2007 plaatsvinden.
Dan zal blijken of de horeca aan het stappenplan voldoet of dat er een
wettelijke maatregel nodig is.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport