Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Ons kenmerk AM/W&B/2006/76346 Doorkiesnummer Datum 26 september 2006

Onderwerp Regioplan-rapport "onderbenutting W-deel", IWI-
rapport "Sociale activering" en uitvoering
amendement Verburg nr. 42.

Inleiding.
Ik heb uw Kamer bij brief van 26 april 2006 (TK, 2005-2006, 29 674, nr. 13) geïnformeerd over de uitgaven op het Werkbudget van de Wet Werk en Bijstand. Daarbij heb ik aangegeven, dat voor inzicht in de redenen voor het verschil tussen budget en uitgaven naar verwachting meer diepgravend onderzoek noodzakelijk is. Ik heb Regioplan dit onderzoek laten doen. Tevens is in dit onderzoek aandacht geweest voor de vraag hoe de uitgaven zich in de toekomst zullen ontwikkelen. Met deze brief informeer ik u over de uitkomsten uit dit SZW- onderzoek en bied ik u de betreffende rapportage aan1. De vereniging voor Directeuren voor Sociale Diensten (Divosa) heeft samen met Regioplan eveneens onderzoek gedaan naar de uitgaven op het werkdeel. De onderzoeken verschillen van elkaar in aanpak en vullen elkaar daarmee aan. Het onderzoek van Divosa betreft een webenquête onder gemeenten. Het onderzoek dat ik heb laten uitvoeren is een onderzoek waarbij gezocht is naar een onderbouwing van mogelijke oorzaken op basis van beleidsdocumenten van gemeenten. Op een aantal onderdelen in deze brief verwijs ik naar het onderzoek van Divosa.

De inspectie werk en inkomen heeft bij zes gemeenten onderzoek gedaan naar de uitvoering van sociale activering en de toepassing daarvan als eerste stap naar re-integratie. Met deze brief bied ik u tevens de rapportage "Werken aan sociale activering" van de inspectie aan.

In mijn brief van 6 juli 2006 (TK, 2005-2006, 30300 XV, nr.121) heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het Amendement Verburg nr. 42 (TK, 2005-2006, 30300 XV, nr.42) en mijn voornemen om informatie aan gemeenten te vragen over de uitgaven aan scholing uit het W-deel en over de samenwerking met ondermeer scholingsinstituten. Deze vragen zijn meegenomen in de bovengenoemde webenquête van


1 Regioplan Beleidsonderzoek; Onderbenutting W-deel; Amsterdam, september 2006. Conform de motie-Bakker (Kamerstukken II, 2004-2005, 30 105, nr.16) meld ik hierbij dat dit onderzoek voor 58,651 is aanbesteed.

Ons kenmerk AM/W&B/2006/76346

Divosa en Regioplan. Met deze brief informeer ik u over de resultaten van dit onderzoek in relatie tot Amendement Verburg nr. 42.

Kernpunten uit de onderzoeksrapporten

Besteding WWB werkdeel
Gemeenten krijgen jaarlijks een budget voor re-integratie. Naast het budget dat gemeenten jaarlijks krijgen, kunnen zij de beschikking hebben over middelen die zij in eerdere jaren nog niet hebben verantwoord (tot een maximum van 75% van het jaarlijkse budget). Bij de verantwoording van de uitgaven wordt gekeken naar de daadwerkelijk in een jaar gemaakte uitgaven. Dit betekent dat verplichtingen die reeds zijn aangegaan, maar pas in een later jaar worden betaald niet zichtbaar worden. De uitgaven en budgetten voor het WWB werkbudget in 2004 en 2005 staan in onderstaande tabel weergegeven. De bedragen voor 2005 zijn gebaseerd op de verantwoording van een deel (circa 300) van de gemeenten. Het budget van deze gemeenten bedraagt gezamenlijk ongeveer 90% van het totale budget.

2004 (x 1 mln.) 2005 (x 1 mln.)
1 Jaarbudget 1.586 1.442
2 Budget overgeheveld uit voorgaand jaar 233 315
3 Totaal beschikbaar budget (1 +2) 1.819 1.757
4 Uitgaven 1.458 1.224
5 Verschil tussen jaarbudget en uitgaven (1-4) 128 218
6 Verschil tussen totaal beschikbaar budget en 361 533 uitgaven (3-4)*

* Dit bedrag is inclusief het bedrag genoemd in rij 5. De bedragen in rij 5 en rij 6 kunnen dus niet bij elkaar worden opgeteld. De bedragen uit de verschillende kolommen kunnen ook niet bij elkaar worden opgeteld; het bedrag van 361 mln. uit 2004 is grotendeels overgeheveld naar 2005 (= 315 mln. in rij 2) en dus al onderdeel van de cijfers 2005.

Het verschil tussen uitgaven en beschikbaar budget (rij 6) wordt voor in 2004 en 2005 voor circa 60% verklaard door incidentele middelen, namelijk het bedrag dat uit voorafgaande jaren is overgeheveld. Het andere deel wordt verklaard door het verschil tussen de verantwoorde jaaruitgaven en het jaarbudget (rij 5).


---

Ons kenmerk AM/W&B/2006/76346

Regioplan heeft de oorzaken van het verschil tussen budget en uitgaven onderzocht. Uit de analyse komt naar voren dat de oorzaken vooral in samenhang moeten worden bezien.

Versnelde afbouw gesubsidieerde arbeid
Uit het rapport komt naar voren dat een belangrijke verklaring voor het verschil tussen budget en uitgaven de afbouw van de gesubsidieerde arbeid is. Het merendeel van de gemeenten is sinds 2004 met de afbouw van gesubsidieerde arbeid aan de slag gegaan. De relatief snelle afbouw van de gesubsidieerde arbeid ging niet gelijk op met de implementatie van nieuw re- integratiebeleid, waardoor overschotten ontstonden. Overigens valt wel op dat in 2005, ondanks de snelle afbouw, nog een groot deel van het werkbudget wordt uitgegeven aan de oude vormen van gesubsidieerde arbeid.

Wijze van begroten
Een conservatieve begroting lijkt een oorzaak te zijn van het verschil tussen budget en uitgaven. Dit wordt veroorzaakt doordat gemeenten niet het totaal beschikbare budget voor re- integratieactiviteiten in de begroting opnemen. Men neemt vaak het bedrag over dat door het Rijk voor dat jaar beschikbaar is gesteld. Middelen zoals overschotten op het I-deel of W-deel worden vaak gereserveerd voor tegenvallers of anderszins onvoorziene uitgaven op het gebied van re-integratieactiviteiten. Deze reserveringen blijven vaak onderbenut.

Gemeenten gebruiken ook aanvullende middelen om re-integratie uit te betalen. Hiertoe worden onder andere ESF-middelen, IPW-middelen en middelen voor de Agenda voor de Toekomst ingezet. De aanvullend beschikbare middelen bedragen ten opzichte van het WWB werkbudget circa 5 á 6%. Ook deze middelen worden vaak niet meegenomen in het begroten van de uitgaven door gemeenten.

Gemeenten lijken ook voorzichtig te zijn in hun toekomstverwachtingen. Tweederde van de gemeenten verwacht dat het W-budget zal dalen. Doordat bij de verdeling van het werkbudget geleidelijk wordt overgestapt op een nieuwe systematiek, krijgen gemeenten wel met wijzigende budgetten te maken, maar gemeenten zijn negatiever dan op basis hiervan verwacht kan worden. Uit het onderzoek komt verder naar voren dat met name de middelgrote gemeenten daarnaast rekening houden met een tegenvallende afbouw van de gesubsidieerde banen.

Een andere verklaring voor het verschil tussen budget en uitgaven wordt gevonden in het feit dat aangegane verplichtingen die nog niet zijn betaald, niet zichtbaar worden in de verantwoording aan het Rijk. Gemeenten reserveren hiervoor wel middelen. Een overschot is dan ook ten dele inherent aan dit systeem.


---

Ons kenmerk AM/W&B/2006/76346

Implementatiesnelheid en uitvoering nieuw re-integratiebeleid Uit het onderzoek komt naar voren dat voor een deel van de gemeenten de implementatiesnelheid van nieuwe re-integratieactiviteiten een verklaring geeft voor het verschil tussen budget en uitgaven van het WWB werkbudget. De implementatie wordt vertraagd door bijvoorbeeld onvoldoende menskracht, aanbestedingsprocedures en politieke besluitvorming. Een andere vaak genoemde reden is dat gemeenten eerst hebben ingezet op de quick wins van de WWB, met het idee daarna de re-integratie-inspanningen te vergroten. Gemeenten geven daarnaast aan dat zij veel tijd moeten besteden aan overleg met de eigen accountant, omdat deze als voorwaarde stelt dat benutting van het W-deel tot individuele cliënten herleidbaar moet zijn en dat het moet gaan om activiteiten die uitstroom naar reguliere arbeid tot doel hebben.
Andere reden liggen in een lagere realisatie in de uitvoering dan verwacht. Dit kan komen door een lagere instroom in re-integratieactiviteiten (bijvoorbeeld doordat werkgevers niet bekend zijn met nieuwe loonkostensubsidies) of doordat re-integratiebedrijven minder goed presteren dan verwacht en de kosten van no-cure-less-paycontracten lager uitvallen.

Vertrouwen in re-integratie
Uit het Divosa onderzoek komt naar voren dat gemeenten vertrouwen hebben in de mogelijkheden van re-integratie voor bijstandsgerechtigden. Bij de invoering van de WWB hebben gemeenten zich naar eigen zeggen vooral gericht op een ordelijke en snelle implementatie van de WWB en het realiseren van quick wins door onder meer een strengere controle aan de poort en intensievere fraudebestrijding. Gemeenten geven zelf aan dat de begroting relatief laag heeft gepakt. Uit het Divosa-onderzoek blijkt dat volgens 53% van de gemeenten de belangrijkste oorzaak voor de huidige onderuitputting is dat de behoefte aan re- integratie leidend is en niet het budget. Driekwart van de gemeenten geeft aan dat zij nu zijn toegekomen aan de re-integratie van de mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Twee derde van de gemeenten gelooft dat re-integratie van de mensen voor wie nu nog geen traject is ingezet, wel effectief kan zijn. De gemeenten vinden wel dat daarvoor maatwerk nodig is en dat voor deze groep duurdere trajecten nodig zijn. Gemeenten geven aan dat zij de ruimte die ontstaat door de afbouw van gesubsidieerde arbeid willen benutten om meer te gaan inzetten op de moeilijke doelgroepen en het zittende bestand. Hiervoor bestaan al plannen om nieuwe activiteiten te ontwikkelen. Ook de gemeenteraad speelt in een aantal gevallen hierbij een stimulerende rol. Een aantal gemeenteraden heeft aangegeven dat het W-deel beter benut moet worden. Redenen die daarvoor worden aangegeven zijn o.a. om grotere groepen burgers te activeren en uitstroom uit de uitkering te bevorderen.


---

Ons kenmerk AM/W&B/2006/76346

IWI-rapport "Werken aan sociale activering"
De inspectie heeft onder zes gemeenten casestudies uitgevoerd met als centrale vraag: op welke wijze en in welke mate passen gemeenten sociale activering toe als eerste stap naar re- integratie. De groep cliënten die voor sociale activering in aanmerking komt wordt gekenmerkt door langdurige werkloosheid, verouderde kennis, gebrekkige vaardigheden en geen of zeer weinig arbeidservaring.

De inspectie oordeelt positief over het bestaande activeringsbeleid van de zes onderzochte gemeenten voor personen die zeer ver af staan van de arbeidsmarkt evenals over de concreetheid, transparantie en consistentie van de feitelijke inzet van gemeenten.

IWI heeft in haar rapport eveneens een positief oordeel uitgesproken over het feit dat ongeveer de helft van de onderzochte cliënten tijdens de duur van hun traject daadwerkelijk verbetering vertoont op tussendoelen van activeringstrajecten zoals sociale participatie, structurering van het dagelijks leefpatroon en ook op specifieke zaken als het volgen van cursussen. De inspectie is minder positief over de resultaten met betrekking tot uitstroom naar werk en vraagt aandacht voor de naar haar mening zorgwekkend slechte kansen op uitstroom van een grote categorie mensen met bijstand.

Reactie op de onderzoeken
Voor het interpreteren van de onderzoeksresultaten naar de uitgaven op het werkbudget zijn twee invalshoeken van belang. De ene invalshoek richt zich op de vraag naar het nut van re- integratie en de tweede richt zich op de rol van het werkbudget binnen de systematiek van de Wet Werk en Bijstand.

Het belang van re-integratie
Het verschil tussen budget en uitgaven op het werkdeel roept naast de vraag van de oorzaken en de toekomstverwachting de vraag op of het werkbudget in deze omvang nodig is. Om dit te bepalen moet een drietal vragen worden beantwoord. Ten eerste is er de vraag of de arbeidskracht die met het re-integratiebudget gemobiliseerd kan worden nodig is op de arbeidsmarkt. Het antwoord hierop is een volmondig ja. Door de vergrijzing zal de vraag op de arbeidsmarkt stijgen. Nu is er al een aanbod aan vacatures dat onbenut blijft. De tweede vraag is of de doelgroep een re-integratietraject nodig heeft. Ook hier is het antwoord bevestigend. Er bestaat een discrepantie tussen de vraag op de arbeidsmarkt en het aanbod, maar vooral personen die voor werk zijn aangewezen op de onderkant van de arbeidsmarkt hebben hulp nodig. Het gaat hierbij met name om laagopgeleiden. De werkloosheid onder de laagst opgeleiden (maximaal basisonderwijs) is bijna 14 procent en onder personen met vmbo of mbo
-1 niveau bijna 8 procent ten opzichte van een gemiddelde werkloosheid van 5 procent. Ook is hun deelname aan het arbeidsproces laag. Juist deze groepen zijn oververtegenwoordigd in de bijstandspopulatie.

---

Ons kenmerk AM/W&B/2006/76346

De derde vraag is of re-integratietrajecten nut hebben. Uit het Divosa onderzoek komt het vertrouwen van gemeenten in de mogelijkheden van re-integratie naar voren. Dit vertrouwen wordt ondersteund door recent effectiviteitsonderzoek waaruit een gematigd positief beeld uit naar voren komt over de effectiviteit van re-integratie. SEOR2 concludeert in een brede, internationale literatuurstudie dat re-integratie zinvol is voor specifieke groepen met specifieke instrumenten en dat re-integratie voor kansarme groepen een grotere netto-effectiviteit heeft dan voor kansrijke groepen. Uit een landelijk onderzoek uit 20063 blijkt verder dat de bijdrage van re-integratietrajecten op de kans op uitstroom voor bijstandcliënten 24 procentpunten is: een stijging van de uitstroomkans van 18% naar 42%. Uit een Rotterdams onderzoek4 blijkt verder dat de verhoogde kans op uitstroom per type re-integratietraject varieert van 6 tot 42 procentpunten. Overigens lijken deze cijfers nog wel ruimte te bieden voor verbetering van de effectiviteit van re-integratie. Uit hetzelfde Rotterdamse onderzoek blijkt dat trajecten soms ook uitkeringsduurverlengend kunnen werken.

Het re-integratiebudget in de Wet Werk en Bijstand
Het werkbudget is geen op zichzelf staande regeling. Met de invoering van de Wet Werk en Bijstand hebben gemeenten de verantwoordelijkheid voor het bijstands- en re-integratiebeleid gekregen. Het re-integratiebudget is bedoeld om gemeenten de middelen te geven uitstroom te bevorderen. Dit is een belangrijk instrument om het financieel risico, dat gemeenten op het budget voor uitkeringen lopen, te beheersen. Bij het opstellen van de regels over de besteding van het werkbudget is in overleg met de Tweede Kamer gekozen voor een opzet die gemeenten veel vrijheid biedt. De WWB kent slechts regels voor de doelgroep waaraan het budget mag worden besteed (uitkeringsgerechtigden, ANW-ers en nuggers) en de eis dat de middelen aan een voorziening moeten worden besteed. In samenspraak met de Tweede Kamer ervoor gekozen om een ruime meeneemregeling te formuleren: gemeenten mogen 75% van het voor dat jaar toegekende budget overhevelen naar een volgend jaar.

Conclusies
De onderzoeken naar de uitgaven op het WWB werkdeel leveren een beeld op dat herkenbaar is. Het verschil tussen budget en uitgaven is tot stand gekomen doordat gemeenten zich eerst op andere zaken hebben geconcentreerd: afbouw gesubsidieerde arbeid en het behalen van quick wins. Aanvullende oorzaken lijken te zijn onzekerheid over het toekomstige budget met

2 Koning, J. de, Effectiviteit van re-integratie. Rotterdam, 2005. Onderzoek van SEOR Erasmus Universiteit in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en UWV. 3 Graaf-Zijl M. de e.a., De weg naar werk. Amsterdam, 2006. Onderzoek van Stichting Economisch Onderzoek in opdracht van de Raad voor Werk en Inkomen.
4 Hekelaar, A, W. Zwinkels, A. Braat, De juiste klant op het juiste traject. Een onderzoek naar de netto- effectiviteit van het Rotterdamse re-integratiebeleid voor het ontwikkelen van klantprofielen. SWA/TNO, Rotterdam/Hoofddorp, 2006.

---

Ons kenmerk AM/W&B/2006/76346

als gevolg een conservatieve begroting. Ook de inzet van aanvullende middelen lijkt te hebben bijgedragen aan de relatief lage uitgaven uit het werkbudget zelf.

Voor de toekomst zijn gemeenten positief gestemd. Zij zijn overwegend positief over de effectiviteit van re-integratie, gesteund door recente onderzoeken naar de effectiviteit, en verwachten het re-integratiebudget in de toekomst meer te gaan benutten. Dit stemt verwachtingsvol.

Ook de inspectie oordeelt positief over het bestaande activeringsbeleid voor personen die zeer ver af staan van de arbeidsmarkt. Ik deel echter niet, de zorgen die de inspectie heeft uitgesproken over de naar haar mening zorgwekkend slechte kansen op uitstroom van een grote categorie mensen met bijstand. Een dergelijke conclusie is op grond van de gevolgde dossiers in zes gemeenten niet direct te trekken; het gaat hier in aanzienlijke mate om trajecten die niet primair de uitstroom naar regulier werk tot doel hadden. Daarnaast blijkt uit het Divosa onderzoek dat de meerderheid van de 91 gemeenten die mee hebben gedaan met de webenquête niet pessimistisch is over toekomstige mogelijkheden voor re-integratie van mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt .

Maar niet alle signalen zijn positief. De gemeentelijke plannen zijn kennelijk nog niet zo concreet dat het nu al mogelijk is aan te geven hoeveel budget er in de toekomst nodig is. Ook lijkt het erop dat nog steeds een fors deel van het werkbudget vastzit in de gesubsidieerde arbeid. Hier hebben gemeenten nog wel een slag te maken. Gezien de noodzaak van het verhogen van de participatie kunnen we het ons niet veroorloven dat de komende jaren middelen bestemd voor het verhogen van de arbeidsparticipatie onbenut blijven. Wel is het hierbij van belang dat gemeenten goed oog houden voor het inzetten van re-integratietrajecten daar waar ze helpen bij het vinden van werk. Soms is directe bemiddeling naar concrete vacatures een snellere weg. Bij het beter en effectief benutten van de middelen voor re- integratie kan de prikkel in de Wet Werk en Bijstand een positieve rol spelen. Gemeenten hebben de eerste jaren vooral door het beperken van instroom en voorkomen van fraude het bijstandsvolume doen dalen. De winst zit nu bij het effectief inzetten van re-integratietrajecten, waaronder het instrument terugkeerbanen. De prikkel in de WWB stuurt gemeenten automatisch in die richting.

Uit het Divosa rapport komt naar voren dat de regels voor besteding van het W-deel belemmeringen bevatten. Hier lijken soms misvattingen aan ten grondslag te liggen. Gemeenten hebben het dan over de vermeende eis dat wordt ingezet op `de kortste weg naar werk' en nemen dit soms erg strikt op. In de verzamelbrief van april 2006 heb ik aan gemeenten uitleg gegeven dat het gaat om de beste weg naar werk. Ook scholing, sociale activering, inburgering, etc. kunnen daaronder vallen. Ook lijkt het soms te gaan om belemmeringen op gemeentelijk niveau, niet belemmeringen van het Rijk. Ik zal in mijn
---

Ons kenmerk AM/W&B/2006/76346

communicatie richting gemeenten extra aandacht schenken aan duidelijkheid betreffende de regels voor besteding van het W-deel.

Voor de werking van de Wet Werk en Bijstand is het re-integratiebudget van belang, omdat het gemeenten een instrument geeft om haar financiële risico te beheersen. Het verhogen van de arbeidsparticipatie is van groot belang, middelen met dat doel mogen niet onbenut blijven. De WWB is succesvol ingevoerd; de eerste twee jaar hebben positief effect gesorteerd; die lijn moet nu worden doorgetrokken.

Amendement Verburg nr. 42; samenwerking re-integratie en onderwijs Het amendement Verburg nr.42 beoogt de samenwerking tussen re-integratie en onderwijs op diverse vlakken te versterken. Door dit amendement is hiervoor binnen artikel 23 van de SZW begroting 2006 een bedrag van 31 mln. euro gereserveerd. Met mijn brief van 6 juli 2006 (TK, 30300 XV, nr 121) heb ik u over de door het kabinet gekozen invulling van dit amendement geïnformeerd en mijn voornemen kenbaar gemaakt om informatie aan gemeenten te vragen over de uitgaven aan scholing uit het W-deel en over de samenwerking met ondermeer scholingsinstituten. Uit de webenquête onder gemeenten van Divosa en Regioplan komen de volgende resultaten naar voren:

· Twee derde van de onderzochte gemeenten voert een actief beleid gericht op scholing, zodat personen met een bijstandsuitkering zich kunnen kwalificeren voor een bepaald vak of beroep.

· Circa zeventig procent van de onderzochte gemeenten is van oordeel dat personen in de bijstand alleen kwalificerende scholing mogen volgen, als er vraag naar is op de arbeidsmarkt.

· Ruim de helft van de gemeenten vind dat scholing werkt als re-integratiemiddel voor de onderkant van het gemeentelijk bijstandsbeleid en is van oordeel dat scholing zich terug verdient in de vorm van bespaarde uitkeringen.

· Bijna twee derde van de onderzochte gemeenten werkt voor de kwalificerende scholing samen met andere partijen.

· Deze samenwerking is vrijwel altijd met re-integratiebedrijven en/of met een ROC, maar ook met werkgevers. In driekwart van de gevallen van samenwerking met re- integratiebedrijven en ROC's gaat het om een structurele samenwerking.
· Bijna driekwart van de gemeenten ondervindt geen belemmeringen bij het aanbieden van scholing. Ruim een kwart van de gemeenten ondervindt wel belemmeringen, waarbij volgens deze gemeenten de belangrijkste belemmering is dat re-integratietrajecten de snelste weg naar werk zou moeten zijn.

· Het onderzoekbureau komt via een voorzichtige schatting tot een bedrag tussen de 70 en 80 miljoen euro (ca. 5% van het W-deel) dat de gemeenten in Nederland in 2005 hebben uitgegeven aan scholing en opleiding gericht op een beroepskwalificatie. Het door de gemeenten voor 2006 begrote bedrag voor scholing ligt rond de 6% van het WWB werkbudget.

---

Ons kenmerk AM/W&B/2006/76346

Met de invoering van de WWB is de verantwoordelijkheid van de concrete inzet van de re- integratiemiddelen uit het WWB werkbudget aan de gemeenten toegekend. Vele gemeenten zijn volop bezig om de kennis van hun cliëntenbestand verder te verdiepen en het re- integratiebeleid verder te ontwikkelen. Uit het voorgaande komt naar voren dat kan worden geconcludeerd, dat een meerderheid van de gemeenten kwalificerende scholing als een goed instrument ziet, mits deze vraaggericht wordt ingezet. Tevens is er bij de onderzochte gemeenten vaak sprake van een structurele samenwerking. Naar verwachting zal de inzet van scholing en de daarbij behorende samenwerking verder toenemen. Mede gelet op de uitkomsten van de enquête is naar mijn oordeel onvoldoende noodzaak om alsnog een deel van het WWB werkbudget uit te nemen en te bestemmen voor een aparte stimuleringsregeling om de samenwerking verder te ondersteunen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)

Bijlage(n):
Regioplan Beleidsonderzoek - Rapport "Onderbenutting W-deel" IWI - Rapport "Werken aan sociale activering"

---