De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk : IZ. 2006/1838
datum : 25-09-2006
onderwerp : Kabinetsreactie op SER-advies over cofinanciering van het
GLB
bijlagen :
Geachte Voorzitter,
De Sociaal-Economische Raad (SER) heeft op verzoek van uw Kamer eerder
dit jaar een advies uitgebracht over de haalbaarheid, afdwingbaarheid
en consequenties van cofinanciering van de inkomenstoeslagen, zoals
het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) deze momenteel kent (TK
28625, nr. 34). U heeft mij daarop gevraagd om een kabinetsreactie op
het advies van de SER, die ik u hierbij doe toekomen.
Op 8 juli 2005 heb ik u geïnformeerd over het kabinetsstandpunt over
de landbouwuitgaven in relatie tot de financiële perspectieven (TK
21501-20, nr. 288). Daarin heb ik aangegeven dat cofinanciering van de
inkomenssteun, zoals de eerste pijler van het GLB deze in de vorm van
bedrijfstoeslagen kent, wat het kabinet betreft een interessante optie
is in de discussie over de toekomstige financiering van het GLB.
Cofinanciering wordt reeds op veel beleidsterreinen toegepast en nu
het GLB door de overgang van marktsteun naar ontkoppelde inkomenssteun
minder sterk is verbonden met de interne markt dan voorheen, wordt
voor het kabinet ook voor het GLB de introductie van cofinanciering
een interessante optie.
In 2003 (Mid Term Review) is besloten tot de introductie van een
bedrijfstoeslagregeling, die in Nederland per 1 januari 2006
daadwerkelijk is ingevoerd. Dit kabinet hecht eraan dat de overheid
zich laat kennen als een betrouwbare partner voor burgers en
ondernemers die voor hun toekomst afhankelijk zijn van
overheidsbeslissingen en hun plannen daarop baseren. Tegen die
achtergrond onderschrijf ik het advies van de SER om de Brusselse
kaders van de bedrijfstoeslagregeling vóór 2013 niet fundamenteel te
veranderen en de discussie over de tussentijdse evaluatie vooral te
richten op hervormingen voor de periode ná 2013. Wel ben ik van mening
dat wij oog moeten blijven houden voor mogelijkheden om de werking van
de bedrijfstoeslagregeling te verbeteren en te vereenvoudigen.
In bovengenoemde brief van 5 juli 2005 heeft het kabinet aangegeven
invoering van cofinanciering vóór 2013 mogelijk te achten. Nu de
Europese Raad van december 2005 de Financiële Perspectieven voor de
periode tot 2013 heeft vastgesteld en cofinanciering van het GLB
daarvan geen onderdeel uitmaakt, is de kans echter klein geworden dat
cofinanciering alsnog voordien gerealiseerd kan worden. Mocht de voor
2008/09 voorziene herziening van de EU-begroting daarvoor echter
aanknopingspunten bieden, zou het onderwerp wel opnieuw kunnen worden
ingebracht als mogelijk onderdeel van een brede, nog verder te
preciseren, Nederlandse inzet.
Terecht stelt de SER in zijn advies dat er meer goede redenen kunnen
zijn om cofinanciering van inkomenstoeslagen te bepleiten dan alleen
de verbetering van de netto-betalingspositie van Nederland. Er zijn
inderdaad ook meer beleidsinhoudelijke overwegingen die de keuze voor
cofinanciering kunnen ondersteunen. De SER heeft aangegeven de
wenselijkheid en mogelijkheid van cofinanciering te willen plaatsen in
het licht van de toekomstgerichte doelstellingen van het GLB en wijst
daarbij in het bijzonder op twee zaken:
* een doelgerichter sturing op maatschappelijke wensen en voorkeuren
die niet of onvoldoende via het marktmechanisme kunnen worden
gerealiseerd;
* een herijking van de taakverdeling tussen de EU en de lidstaten
aan de hand van het subsidiariteitsbeginsel.
Beide doelstellingen sluiten aan bij de inzet van het kabinet. Zoals
ik reeds in de kabinetsvisie 'Kiezen voor landbouw' (TK 30252, nr. 1)
heb aangegeven, is het kabinet van mening dat de
bedrijfstoeslagregeling op termijn veel sterker gekoppeld moet worden
aan de maatschappelijke rol van de landbouw. Daarbij past ook een
sterkere medefinanciering door de nationale overheid, zoals dat ook
bij andere beleidsterreinen het geval is. Deze zienswijze sluit aan
bij de 'drielagenbenadering' zoals ik die eerder uiteen heb gezet (TK
29200 XIV, nr. 2) en bij de bestaande Europese kaders voor natuur- en
landschapsbeheer door de landbouw.
De SER wijst in zijn advies ten slotte op een alternatieve optie om te
komen tot een nieuwe balans tussen de eerste pijler (marktgerelateerde
uitgaven en directe betalingen) en de tweede pijler
(plattelandsbeleid) van het GLB. Door de bestaande bedrijfstoeslagen
om te zetten in een soort obligatie zou volgens het SER-advies kunnen
worden voorzien in een geleidelijke overgang, maar wordt de eindigheid
van de bedrijfstoeslagen wel duidelijk gemarkeerd. Dit
obligatiesysteem is geen nieuw idee. Ten tijde van de
MacSharry-hervorming heeft het in 1991 al eens op de agenda van de
Landbouwraad gestaan. Toen kon het idee op weinig steun rekenen.
Hoewel het denken over het GLB sindsdien een enorm veranderingsproces
heeft doorlopen en het GLB in vergelijking tot de situatie van
destijds aanzienlijk van aard is veranderd, is het de vraag of de
geesten in Europa nu wel rijp zijn voor de invoering van een
obligatiesysteem dat op termijn de bedrijfstoeslagen zou kunnen
vervangen. De eerdergenoemde begrotingsherziening van 2008/09 biedt
daarvoor mogelijk aanknopingspunten. In ieder geval ben ik voornemens
om de voors en tegens van deze alternatieve beleidsoptie nader te
(laten) bestuderen.
Door de tijdigheid van publicatie kan dit SER-advies aan uw Kamer
mijns inziens een belangrijke bijdrage leveren aan de Nederlandse
inzet in de discussie over de toekomstige vormgeving van de
bedrijfstoeslagregeling. De tussentijdse evaluatie van de het 2003
geïntroduceerde systeem van bedrijfstoelagen zal immers conform de
toen gemaakte afspraken in 2008 plaatsvinden.
Het SER-advies bevat een veelheid aan waardevolle elementen en
inzichten die in de komende periode kunnen bijdragen aan de verdere
vormgeving van de Nederlandse positie over dit onderwerp.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit