Ministerie van Buitenlandse Zaken
Aanbiedingsbrief inzake motie Karimi / Samsom over corruptie in Kenia
22-09-2006 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bied ik u in het kader van de motie Karimi/Samsom en conform de toezegging in mijn brief met kenmerk DAF-747/06 van 23 juni 2006 nadere informatie aan over de recente ontwikkelingen met betrekking tot corruptiebestrijding en goed bestuur in Kenia.
Terugblik
President Kibaki werd in 2003 in democratische verkiezingen verkozen. Onder diens voorganger President Moi was sprake van een repressief bewind waar de vrijheid van meningsuiting zeer beperkt was, mensenrechten stelselmatig werden geschonden en corruptie endemisch was. De komst van president Kibaki en zijn hervormingsagenda waren aanleiding voor de donorgemeenschap, waaronder de Wereldbank en IMF, om de hulp aan de Keniaanse overheid te hervatten. Ook Nederland besloot tot hervatting van de bilaterale relatie en richtte zich hoofdzakelijk op versterking van het bestuur in Kenia en het ontwikkelen van checks and balances in het democratiseringsproces. Sinds President Kibaki met steun uit het maatschappelijk middenveld aan de macht kwam is de mensenrechtensituatie verbeterd en is de democratische ontwikkeling hoopgevend. Datzelfde maatschappelijke middenveld en de media zijn nu kritische spelers waar de regering Kibaki rekening mee moet houden.
De transparantie, die de regering van President Kibaki gecreëerd heeft, is uniek in de regio; de regering wordt aangesproken op haar gedrag en heeft daar niet altijd een pasklaar antwoord op. Het feit dat corruptie in Kenia voortdurend in het nieuws komt, is een teken van toenemende transparantie. Dit laat onverlet dat corruptie in Kenia onze continue aandacht vergt. Zo is een aantal onderzoeken naar laakbare praktijken onder politici en hooggeplaatste ambtenaren in gang gezet. Die onderzoeken zijn nog niet afgerond, maar worden door de Keniaanse pers nauwlettend gevolgd. Er zijn ondertussen ook resultaten te melden in de strijd tegen corruptie.
In het afgelopen jaar is een aantal ministers afgetreden in verband met vermeende betrokkenheid bij corruptie. De eerste was minister van Defensie Murungaru, die verdacht wordt van betrokkenheid bij het Anglo Leasing schandaal. Hij mocht na de regeringswisseling als gevolg van het referendum over de grondwet in november 2005 niet meer terugkomen. Ook werd toenmalig minister van Onderwijs Saitoti vervangen vanwege zijn vermeende betrokkenheid bij het Goldenberg schandaal. De heer Saitoti werd in augustus jl. vrijgesproken, maar de procureur-generaal heeft inmiddels tegen die vrijspraak beroep aangetekend. In februari 2006 werden twee ministers genoemd door John Githongo (voormalig Permanent Secretary for ethics and governance) in zijn rapport over het Anglo Leasing schandaal. Deze ministers zijn afgetreden en vervangen door mevrouw Martha Karua op Justitie en de heer Amos Kimunya op Financiën. Zij zijn hervormingsgezind en spelen een centrale rol in de strijd tegen corruptie.
Recente ontwikkelingen
De regering heeft de afgelopen maanden een aantal duidelijke stappen gezet in haar strijd tegen corruptie. Zoals ik u in mijn vorige brief meldde werd op 30 mei jl. een vergadering met betrokken bewindslieden en hoge ambtenaren gehouden waarbij het National Anti-Corruption Plan als strategie voor corruptiebestrijding besproken werd. Op 5 augustus jl. werd dit plan, waarop vertegenwoordigers van bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en andere sectoren hun commentaar mochten leveren, in aangepaste vorm door President Kibaki gepresenteerd. Ook over het strategische plan van de Kenya Anti Corruption Commission (KACC) werden uitgebreide consultaties gehouden met andere overheidsorganisaties en maatschappelijke groeperingen. De regering hecht belang aan het creëren van draagvlak voor haar aanpak.
Minister van Buitenlandse Zaken, Rafael Tuju, die in mei 2006 Den Haag bezocht en ook uw Kamer informeerde over de wijze waarop de strijd tegen corruptie vorm krijgt, somde in een brief aan mij van 28 juni 2006 een aantal maatregelen op die de regering recent heeft genomen, zoals het instellen van twee gerechtelijke commissies voor onderzoek naar de Goldenberg affaire alsmede naar illegale en onrechtmatige toewijzing van overheidsgrond. De commissies hebben hun aanbevelingen inmiddels overlegd en een gerechtelijke procedure om verdachten te vervolgen is gaande.
Een zichtbaar resultaat in de strijd tegen corruptie zou uiteraard strafrechtelijke veroordeling van een vermeende betrokken hooggeplaatste zijn. Op dat vlak gaan de ontwikkelingen niet snel. Een van de redenen is de trage afhandeling van zaken bij het Openbaar Ministerie, waar sprake is van gebrek aan capaciteit, onderbetaling en slecht management. Daarnaast wordt in chronologische volgorde gewerkt, waardoor op grote zaken, zoals Anglo Leasing, nog weinig actie is ondernomen. Minister Tuju noemde in zijn brief ook de uitbreiding van capaciteit bij het Openbaar Ministerie door het aanstellen van speciale openbare aanklagers om aan dit probleem tegemoet te komen.
De Kenya Anti Corruption Commission (KACC) is met hulp van het mede door Nederland gefinancierde GJLOS (Governance Justice Law and Order Sector) hervormingsprogramma in capaciteit versterkt. De commissie heeft een groot aantal onderzoeken lopen, waaronder enkele tegen (ex-) ministers. De KACC treedt met de onderzoeken echter niet in de openbaarheid, omdat dit de eventuele rechtszaken zou kunnen prejudiciëren. De KACC heeft overigens zelf geen vervolgingsbevoegdheid. De resultaten van de onderzoeken worden via het Openbaar Ministerie doorgestuurd naar Procureur Generaal Amos Wako.
Daar komt bij dat er een groot tekort aan rechters is (slechts 2 rechters op één miljoen burgers). Een wet die binnenkort voor tweede lezing bij het parlement voorligt (Statute Law - Miscellaneous Amendment) opent de mogelijkheid om 20 extra rechters aan te trekken.
Op het vlak van publieke verantwoording is voortgang geboekt. Kabinets- en parlementsleden en andere hoge ambtsbekleders zijn verplicht verklaringen af te geven over hun persoonlijke vermogenspositie. Tot voor kort werden deze verklaringen bewaard in gesloten enveloppen die pas geopend konden worden in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Onlangs heeft de KACC echter de bevoegdheid gekregen de verklaringen te onderzoeken. De directeur van de KACC heeft tegenover de Nederlandse ambassadeur bevestigd dat de verklaringen van alle kabinetsleden inmiddels in zijn bezit zijn en dat zijn commissie met het onderzoek is gestart. Dit is een belangrijke stap voorwaarts.
In aanvulling op deze punten heeft de regering de laatste maanden op bepaalde terreinen aan meer verantwoordelijk en transparant bestuur gewerkt. Zo zijn in het kader van de begroting 2006/2007 positieve maatregelen genomen, waaronder het inperken van het aantal van overheidswege ter beschikking gestelde auto's voor (assistent) ministers en ambtenaren. Inmiddels is een aantal voertuigen ingeleverd. Op het vlak van het beheer van overheidsfinanciën (Public Finance Management) wordt een groot aantal hervormingen doorgevoerd die ervoor moeten zorgen dat het parlement een beter inzicht krijgt in de overheidsfinanciën, vooral ook in de uitgaven van de regering. Op basis van de Public Procurement Act (2005) is een onafhankelijke Public Procurement Oversight Authority in oprichting die ervoor moet zorgen dat onregelmatigheden in het toekennen van contracten worden tegengegaan.
Dit proces, waarbij de mazen in wet- en regelgeving worden verkleind, waardoor mogelijkheden voor corruptie worden beperkt, is een positieve ontwikkeling. In het korte termijn Governance Action Plan dat de regering binnenkort gaat presenteren staan duidelijke, concrete anti-corruptiedoelstellingen, die binnen een bepaald tijdsbestek gehaald moeten worden. Het plan stelt interventies voor op het terrein van preventie, onderzo eken naar economische misdaad en financiële tegoeden, het versterken van vervolgingscapaciteit, economische hervormingen en het meten van algehele voortgang en uiteindelijke resultaten.
Een Wereldbankmissie onder leiding van Daniel Kaufmann bezocht Kenia afgelopen juli. Ofschoon het officiële rapport nog moet verschijnen, concludeerde de missie tijdens een debriefing in Nairobi (juli 2006) dat ondanks de magere resultaten op het gebied van strafvervolging, er momentum is voor veranderingen op andere gebieden van openbaar bestuur (governance), zoals vrijheid van informatie (via wetgeving), verbeterde verantwoording op decentraal niveau en het beheer van overheidsfinanciën. De missie pleitte derhalve voor voortzetting van het Wereldbankprogramma met de overheid dat zich richt op het verbeteren van het bestuur, het bestrijden van corruptie en het ondersteunen van hervormingsgezinde krachten, zoals in de onderwijssector.
Eén van de sectoren waarin het erop lijkt dat hervormingsgezinde krachten de overhand krijgen is de onderwijssector. Daar heeft de regering gericht beleid geformuleerd voor beter bestuur, decentrale financiering en aanbesteding, vastgestelde budgetten en controles op de uitgaven. Volgens de Wereldbank worden de middelen doorgaans goed besteed en waar dat niet het geval is, grijpt het ministerie in.
De Wereldbank is, op grond van het verrichte onderzoek naar corruptie in de onderwijssector en positieve bevindingen over de bereikte resultaten, voornemens financiering aan het onderwijsprogramma voor te leggen aan de Raad van Bewindvoerders.
Nederlandse bilaterale relatie
De basis voor ons bilaterale programma is het programma voor goed bestuur en justitie (GJLOS), dat bijdraagt aan het versterken van de rechtsstaat en het bestrijden van corruptie. Nederland is hierin een belangrijke donor met een bijdrage van ¤ 2,5 mln. per jaar en speelt een voortrekkersrol. Het is van belang de overheid en justitie direct op de strijd tegen corruptie te kunnen aanspreken en dat is in het geval van Kenia het best te bereiken via deelname aan het GJLOS programma. Zou ik de bilaterale hulp stopzetten, dan ontneemt de Nederlandse regering zichzelf daarmee de mogelijkheid om in dialoog te blijven met de Keniaanse regering en samen met andere donoren deze regering kritisch te bevragen over alle aspecten van goed bestuur inclusief corruptiebestrijding.
De jaarvergadering over GJLOS van 6 tot en met 8 september jl. bood bijvoorbeeld een gelegenheid tot directe dialoog met de regering; Minister van Justitie Karua en Procureur Generaal Wako moesten kritische vragen beantwoorden over het engagement van de regering in de strijd tegen corruptie. Tijdens de vergadering kwam naar voren dat juist in deze tijd, waarin Keniaanse politici zich reeds op de verkiezingen (eind 2007) richten het van belang is om de hervormingsgezinde krachten binnen de overheid en justitie te ondersteunen en de verantwoordelijke instellingen zoals KACC in staat te stellen hun werk te doen. Overigens is het risico van corruptie met Nederlandse fondsen genoegzaam afgedekt, mede omdat de fondsen van de in het programma samenwerkende donoren worden beheerd door KPMG.
Ook tijdens mijn gesprek met de Keniaanse minister van Financiën Amos Kimunya en marge van de recente jaarvergadering van de Wereldbank, heb ik de situatie in Kenia besproken en mijn zorgen nog eens uiteengezet. Minister Kimunya refereerde in het gesprek ook aan de positieve resultaten van het onderzoek naar de bestuurssituatie in Kenia in het kader van het African Peer Review Mechanism (APRM). Het APRM is een monitoring-instrument van de Afrikaanse Unie voor goed bestuur dat uitwisseling van ervaringen en het beoordelen van elkaars prestaties op dit terrein door de deelnemende landen faciliteert. Kenia is één van de eerste landen waar een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en waarvan de resultaten zijn besproken tijdens de APRM- top op 30 juni jl. in Banjul.
Zoals ik in mijn vorige brief meldde zijn er geen andere donorlanden in Kenia die hun bilaterale hulpprogramma op dit moment bevriezen of stopzetten. De meeste donoren verhogen zelfs hun bijdragen. Ook vanuit het oogpunt van internationale afspraken in het kader van harmonisatie is deelname van Nederland aan de dialoog van donoren met de Keniaanse regering te prefereren boven unilaterale maatregelen. Die zouden ook niet sporen met de "Parijse Verklaring" ten aanzien van donorharmonisatie, waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd. Van de donoren in Kenia zien met name de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk Kenia als strategische partner en geven jaarlijks steun ter waarde van ca. USD 250 mln. respectievelijk Euro 126 mln. aan Kenia.
Ik ben van mening dat Kenia ook voor Nederland van strategisch belang is. Op economisch vlak is Kenia de motor voor ontwikkeling in de regio, waar ook het Nederlands bedrijfsleven in investeert en van profiteert. Daarnaast speelt Kenia een belangrijke voortrekkersrol in de belangenbehartiging van ontwikkelingslanden in de internationale handelspolitiek. Tevens is Kenia in veiligheidsopzicht een belangrijke bufferstaat in een onstabiele regio (Zuid-Soedan, Zuid-Ethiopië en Somalië). Het land heeft te maken met aanzienlijke vluchtelingenstromen en wordt geconfronteerd met etnische conflicten en smokkel van zowel mensen als wapens. Voorts is Kenia, dat zelf herhaaldelijk werd getroffen door terroristische aanslagen, een belangrijke partner in de strijd tegen terrorisme. Zo speelde het bijvoorbeeld een gastvrije rol t.a.v. activiteiten van Operation Enduring Freedom in de Indische oceaan waaraan ook Nederland deelnam. Ook is Kenia één van de grootste troepenleveranciers voor VN-missies en voor missies in Afrikaans verband en speelde de regering herhaaldelijk een rol bij conflictoplossing in de regio. Kenia is immers een voorvechter van de internationale rechtsorde en heeft volledige steun verleend aan het Internationaal Strafhof in weerwil van de zware druk die de VS op dit land heeft uitgeoefend. Ten slotte ontloopt het niet zijn humanitaire plicht en vangt het de vluchtelingen in deze regio op. Tevens werkt het mee aan mogelijkheden voor terugkeer naar het land van herkomst.
Conclusie
In het licht van de recente ontwikkelingen en met het oog op het belang van het brede scala aan relaties dat Nederland met Kenia onderhoudt, acht ik continuering van de bilaterale relatie met Kenia door middel van continuering van mijn bijdrage aan GJLOS gerechtvaardigd. Voortzetting van deze relatie impliceert immers voortzetting van de kritische dialoog, die ik persoonlijk heb geleid en die ook via de Nederlandse ambassade in Nairobi is gevoerd.
De Nederlandse regering zal de ontwikkelingen in Kenia kritisch blijven volgen en blijft kwalijke gebeurtenissen aan de kaak stellen. Trendmatig zijn er evenwel voldoende positieve ontwikkelingen om een benadering die positieve zaken en krachten ondersteunt, te rechtvaardigen.
Ik realiseer me hierbij, dat het governance rapport over Kenia van de Wereldbank nog niet gepubliceerd is. Echter vanuit mijn plicht uw Kamer tijdig te informeren, heb ik niet willen wachten met mijn brief tot na publicatie van het Wereldbank rapport, dat in oktober a.s. verwacht wordt. Wel zal ik de conclusies van het rapport betrekken bij mijn overwegingen om de in het begin van dit jaar bevroren steun, met name die ten aanzien van onderwijs, alsnog te hervatten.
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven