Fiscale nieuwsflits 22 september 2006
nieuwsbericht | 22-09-2006 | nr 20060922 | Directie Voorlichting
IB/Vpb: Van aftrek uitgesloten en in aftrek beperkte kosten. Winst en
resultaat uit werkzaamheid
In dit besluit worden een aantal voor de toepassing van de Wet IB
2001 eerder uitgebrachte besluiten met betrekking tot uitsluiting en
beperking van kostenaftrek geactualiseerd en samengevoegd. Er is
hierbij geen inhoudelijke wijziging beoogd.
Bij deze actualisering en samenvoeging van een zestal besluiten gaat
het met name om de geld- en bestuurlijke boeten en de kosten van
misdrijf (art. 3.14 IB 2001). Verder om de aftrekbeperking bij
gemengde kosten (art. 3.15), de persoonlijke kosten (art. 3.16) en de
aftrekbeperking specifiek voor privé -bezittingen (art. 3.17). De
besluiten die zijn geactualiseerd en samengevoegd, zijn ingetrokken
met ingang van de datum van de inwerkingtreding van dit besluit
(tweede dag na dagtekening van de Staatscourant (nr. 183) waarin het
wordt geplaatst. Het werkt terug tot en met 18 september 2006.
Besluit van 18 september 2006, CPP2005/3120M, IB 2001 3.14 t/m 3.17 en
3.95 en VpB 1969 8
IB: Afzonderlijke beorodeling aftrek bij meer dan één
lijfrenteovereenkomst
o De minister is teruggekomen op zijn standpunt, zoals verwoord in het
besluit CPP2004/633M. Dit zal dan ook worden herzien. In de situatie
van meer dan één lijfrenteovereenkomst moet voor iedere lijfrente
afzonderlijk worden bezien tot welke aftrek dit zou kunnen leiden.
A en zijn zoon drijven een onderneming in de CV-vorm. Eind 1999 wordt
de onderneming verkocht. A genoot een stakingswinst van EUR 363 000.
Blijkens een polis uit 2000 koopt hij bij NV X, tegen betaling van een
koopsom van EUR 355 600, een direct ingaande tijdelijke jaarlijkse
lijfrente, met een looptijd van 15 jaar. Tevens een tijdelijke
jaarlijkse overlevingsrente op het leven van zijn echtgenote, ingaande
na het overlijden van A vóór een bepaalde datum. In geschil is of een
deel van de koopsom is aan te merken als lijfrentepremie. Het gaat met
name om de vraag of polissplitsing mogelijk is. Te weten in een
overbruggingslijfrente en een tijdelijke oudedagslijfrente. De
inspecteur meent van niet en beroept zich daarbij op de polis. Die
moet uitsluitsel geven op de vraag welke lijfrente is bedongen.
Het hof is niet met de inspecteur eens. Ter beoordeling van de rechten
die uit een polis voortvloeien, is niet beslissend de vorm of de
inrichting van de polis, maar alleen welke overeenkomst daarin is
neergelegd. Er moet afzonderlijk worden beoordeeld of is voldaan aan
de voorwaarden voor premieaftrek. Wat betreft het recht op de
tijdelijke oudedagslijfrente is dit volgens het hof niet het geval. A
heeft dan recht op aftrek van EUR 254 200 aan premies voor lijfrenten.
De minister heeft zijn cassatieberoep ingetrokken en geeft een
toelichting, zie onderstaande doorklik.
Toelichting minister van 18 augustus 2006, nr. DGB 2006-3979, n.a.v.
intrekking beroep in cassatie, 43.395, 1999, IB 1964 45 en 45a en IB
2001 3.129
LB: Geen beroep in cassatie inzake scholingsuitgaven
o De minister stelt geen beroep in cassatie in tegen een uitspraak van
Hof Den Haag over vermindering van de afdracht loonbelasting inzake
scholing van politiemensen.
Belanghebbende P onderwerpt haar personeel aan diverse trainingen. Het
gaat onder meer om een integrale beroepsvaardigheidstraining (verder
IBT), zelf verzorgde scholing en stagebegeleiding. P heeft
afdrachtvermindering geclaimd en gekregen. Na een boekenonderzoek
maakt de inspecteur de afdrachtvermindering ongedaan. Na bezwaar wordt
echter alsnog vermindering geaccepteerd ten aanzien van 25% van de
opgevoerde kosten IBT en 50% van de opgevoerde kosten stagebegeleiding
en zelf verzorgde scholing. In geschil is tot welk bedrag
afdrachtvermindering mogelijk is.
Volgens het hof maakt P aannemelijk dat sprake is van trainingen in z
elfverdedigings- en aanhoudingstechnieken, waarbij telkens nieuwe
leerstof wordt aangeboden. De trainingen worden buiten de reguliere
werkzaamheden verzorgd. Er is dus geen 'training on the job'. De
vaardigheden zijn voor de uitoefening van de functie van wezenlijk
belang. Het is scholing in de zin van art. 1, lid 1, onderdeel f WVAL.
Inzake de hoogte van de kosten, zijn nog de opgevoerde salariskosten
van de docenten in geschil. Het hof stelt in goede justitie de
bedragen voor de afdrachtvermindering nader vast. Wat betreft de
kosten van zelf verzorgde scholing maakt P niet aannemelijk dat deze
hoger zouden moeten zijn dan de na bezwaar vastgestelde bedragen.
De minister stelt geen beroep in cassatie in en geeft een toelichting,
zie onderstaande doorklik.
Toelichting minister van 18 augustus 2006, nr. DGB 2006-4089, geen
beroep in cassatie tegen uitspraak Hof Den Haag M III van 12 juli
2006, 2005/00273, 1999 t/m 2002, WVAL 1, 3 en 15a en IB 2001 3.48 en
IB 1964 11c
Ministerie van Financiën