Brief Nationaal Hepatitis Centrum - vaccinatie tegen hepatitis B
Kamerstuk, 22-9-2006
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
22 september 2006
In uw brief van 3 juli 2006, kenmerk VWS-06-930, verzoekt u mij een
reactie te geven op de brief van het Nationaal Hepatitis Centrum
aangaande vaccinatie tegen hepatitis B.
Het Nationaal Hepatitis Centrum heeft in oktober 2005 een symposium
gehouden over "Virale hepatitis". Met bovenstaande brief wordt het
verslag van het symposium onder de aandacht gebracht. Mede naar
aanleiding van dit symposium schrijft het Nationaal Hepatitis Centrum
dat het tot de conclusie is gekomen dat het huidige
risicogroepenbeleid bij de vaccinatie tegen hepatitis B te veel
leemtes laat. In de brief wordt een aantal argumenten gegeven voor
invoeren van universele vaccinatie.
Ik ben van mening dat het invoeren van een vaccinatie zorgvuldig moet
gebeuren en dat daarbij een goede afweging moet worden gemaakt tussen
de kosten en de baten van de vaccinatie. Gezien de lage prevalentie
van hepatitis B in Nederland is gekozen voor de risicogroepbenadering.
Daarbij is het uitgangspunt dat mensen gevaccineerd worden die een
verhoogd risico lopen, wat een relatief goede kosteneffectiviteit voor
de vaccinatie geeft.
Bij de besluitvorming over het invoeren van vaccinaties voor de
Nederlandse bevolking zijn voor mij adviezen van de Gezondheidsraad
uitgangspunt. Ook het besluit om in 2003 vaccinatie tegen hepatitis B
in te voeren voor alle kinderen van wie tenminste één van beide ouders
afkomstig is uit een land waar hepatitis B veel voorkomt, is gebaseerd
op een advies van de Gezondheidsraad. Daarbij werd een afweging
gemaakt tussen universele vaccinatie en de vaccinatie van de
betreffende risicogroep. Daarnaast bestaan momenteel programma's voor
vaccinatie van een aantal andere groepen die een verhoogd risico op
besmetting met hepatitis B lopen, zoals drugsgebruikers, mensen met
wisselende seksuele contacten, en medisch personeel. Ook worden
zwangere vrouwen getest op dragerschap van het hepatitis B virus zodat
indien nodig pasgeborenen gevaccineerd kunnen worden om overdracht via
de moeder te voorkomen.
Wat betreft de vraag of het invoeren van universele vaccinatie van
pasgeborenen in het RVP op termijn de lopende programma's kan
vervangen is op dit moment onvoldoende informatie beschikbaar om een
goede afweging te maken. Het RIVM voert momenteel een studie uit
waarin de effecten en de kosteneffectiviteit van verschillende
scenario's met elkaar worden vergeleken. Op basis van deze informatie
zal de Gezondheidsraad mij opnieuw adviseren over de vaccinatie tegen
hepatitis B in Nederland. Het verslag van het symposium dat is
gehouden door het Nationaal Hepatitis Centrum is bekend bij de
Gezondheidsraad. Dat advies zal voor mij de basis vormen voor verdere
besluitvorming op dit punt.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
H. Hoogervorst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport