Requisitoir mishandeling Papendrecht 21 september 2006
Dordrecht, 22 september 2006
ARRONDISSEMENTSPARKET DORDRECHT
Arrondissementsrechtbank te Dordrecht
Meervoudige kamer, strafsector,
zitting van 21 september 2006
D.M. Kortekaas
REQUISITOIR
Verdachten:
1
parketnummer: 11/500398.06
2
parketnummer: 11/500397.06
3
parketnummer: 11/500403.06
4
parketnummer: 11/500402.06
5
parketnummer: 11/500399.06
6
parketnummer: 11/500400.06
INLEIDING
De nacht van 20 mei 2006 kreeg voor het slachtoffer een heel ander
einde dan hij ooit had kunnen verwachten. Als hij na een gezellige
avond in de kroeg naar huis fietst komt hij onderweg een groepje
jongeren tegen. Dit groepje was die avond in dezelfde kroeg als het
slachtoffer. Hij wordt door hen flink te grazen genomen. Hij belandt
hierdoor in het ziekenhuis en houdt hieraan blijvend letsel over. Uit
het opsporingsonderzoek komen zes personen naar voren en ik zal zo
meteen uiteenzetten hoe ik denk over de strafbare feiten die hen ten
laste zijn gelegd. Ik zal dan beginnen met het gebeurde van 20 mei en
vervolgens de overige feiten van de verschillende dagvaardingen
behandelen.
HET ONDERZOEK
Met betrekking tot deze zaak zijn vragen gerezen omtrent de
tijdstippen van aanhouding van verdachten en het uitdoen van een
persbericht door het OM. Ik zal daarom nu eerst kort aangeven waarom
er tijdsverloop bestaat tussen 20 mei en de aanhoudingen van
verdachten rond half juni. Doordat in dezelfde periode nog twee andere
ernstige misdrijven werden gepleegd moest de personele politie-inzet
in deze zaak worden beperkt.
Daarnaast was na de eerste getuigenverhoren in de zaak de identiteit
van slechts twee van de zes verdachten bekend. Uit tactische
overwegingen is met hun aanhouding gewacht totdat meer verdachten in
beeld waren. Drie dagen na de laatste aanhouding is een persbericht
uitgegaan.
POGING DOODSLAG
Ik ben van mening dat een poging doodslag zowel voor verdachte 1 als
verdachte 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ik baseer me
daarvoor op het volgende.
Allereerst natuurlijk de aangifte van het slachtoffer waarin hij
aangeeft dat hij door meerdere personen is geschopt en geslagen. Hij
verklaart ook een klap met een bierfles op zijn oog te hebben gehad.
Hij is op de grond terechtgekomen en heeft al kruipend geprobeerd weg
te komen.
Alhoewel verdachte 1 zich steeds op zijn zwijgrecht heeft beroepen,
kan ik het navolgende uit het dossier afleiden. Uit de verklaringen
van verdachten 6, 4 en 2 leid ik af dat verdachte 1 het slachtoffer
met een bierfles op zijn oog heeft geslagen. Verdachte 2 verklaart
daarbij nog dat verdachte 1 het slachtoffer een aantal vuistslagen in
het gezicht gaf en hem schopte toen hij op de grond lag. Zijn schoppen
waren gericht op het gezicht en de borstkas van het slachtoffer, aldus
verdachte 2.
Verdachte 2 verklaart zelf dat hij vlak bij het slachtoffer stond toen
de mishandelingen plaatsvonden. Verdachte 6 heeft verdachte 2 ook zien
staan. Hij heeft daarbij echter ook nog gehoord dat Verdachte 2 tegen
het slachtoffer riep "vind je dat nou lekker, meisjes lastigvallen";
hiermee kennelijk doelend op eerdere gebeurtenissen in het café.
Verdachten 2 en 1 hebben beiden voorwaardelijk opzet gehad op de dood
van het slachtoffer. Verdachte 1 heeft het slachtoffer geschopt toen
hij op de grond lag. Het mag als algemeen bekend worden verondersteld
dat wanneer je een persoon tegen het hoofd of in het gezicht schopt,
dit kan leiden tot zodanig letsel dat die persoon daardoor komt te
overlijden. Dit geldt te meer indien het slachtoffer, zoals in deze
zaak, op de grond ligt en dus in een uitermate kwetsbare positie
verkeert. Daar komt nog bij dat verdachte 1 blijkens zijn signalement
die avond zogenaamde "kistjes" droeg.
Verdachten hebben het risico dat het slachtoffer zou komen te
overlijden tengevolge van deze handelwijze welbewust aanvaard. Uit de
medische verklaring blijkt dat het slachtoffer onder andere in zijn
gezicht meerdere ernstige verwondingen heeft opgelopen. Hieruit leid
ik af dat het slachtoffer vele malen geschopt is âook meermalen tegen
zijn hoofd- en dat daarbij krachtig geschopt is.
Is er sprake geweest van een bewuste samenwerking en gezamenlijke
uitvoering door 2 en 1? Ik ben van mening dat dat inderdaad kan worden
afgeleid uit de gebeurtenissen van die avond. Uit de verklaringen van
medewerkers van het café blijkt dat verdachte 1 in het café het
slachtoffer liep te jennen. Verdachte 2 verklaart zelf dat hij buiten
het slachtoffer ook heeft gepest. Vervolgens gaan zij op weg naar
huis. Als zij dan het slachtoffer onderweg tegen komen, slaat
verdachte 1 het slachtoffer zodanig dat deze op de grond zakt.
Vervolgens wordt het slachtoffer geschopt. 2 heeft als gezegd daarbij
nog iets tegen het slachtoffer geroepen. Zelf verklaart hij dat het
bedreigend moet zijn geweest voor het slachtoffer en ook meneer 6
verklaart dat hij 2 er agressief en dreigend bij zag staan.
Ik leid daaruit af dat zij medeplegers zijn van een poging doodslag en
in dat kader beiden ook verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor
de handelingen die door de ander zijn verricht.
Ik meen dan ook dat uw rechtbank tot bewezenverklaring kan komen van
het medeplegen van een poging doodslag voor zowel verdachte 1 als
verdachte 2.
In deze zaak is een Antilliaanse man op grove, maar vooral ook op
laffe wijze mishandeld. Hij is van zijn fiets geslagen, met een
bierfles in zijn gezicht geslagen en in zijn gezicht gestompt. Toen
hij op de grond viel is hij geschopt. Al kruipend heeft hij
uiteindelijk aan zijn belagers kunnen ontkomen. Hij houdt hier een
gebroken oogkas, twee gebroken ribben, een ernstig beschadigd
bovengebit en een hersenschudding aan over. Hij heeft vier dagen in
het ziekenhuis gelegen en heeft een operatie moeten ondergaan. Zijn
rechteroog is dermate beschadigd dat hij hiermee nooit meer goed zal
kunnen zien. Door dit alles heeft hij ook nog eens zijn baan verloren.
En dat zijn nog alleen de concrete gevolgen. Uit de schriftelijke
slachtoffer verklaring blijkt dat het slachtoffer in deze zaak niet
meer naar het café gaat en ook op straat angstig is geworden. Er is
hem een deel van zijn vrijheid afgenomen door het gebeurde. Het mag
duidelijk zijn dat dit soort gebeurtenissen diepe sporen nalaten bij
slachtoffers, ook in deze zaak.
Motief
En zoals vaak in dit soort zaken vragen wij ons af: waarom? Waarom is
deze man na een gezellige avond in de kroeg midden op straat geschopt
en geslagen? Uit het dossier is op geen enkele wijze af te leiden dat
het slachtoffer zelf een confrontatie met verdachten zou hebben
uitgelokt.
Uit de verklaringen van verdachten kan ik niet eenduidig afleiden of
er een racistisch motief is geweest om het slachtoffer zo te grazen te
nemen. Als verdachten hier al over verklaren, stellen zij dat het
gebeurde niets met de huidskleur van het slachtoffer te maken heeft
gehad.
Uit het dossier blijkt echter dat zowel verdachte 1 als verdachte 2
het slachtoffer hebben lopen jennen. Verdachte 1 deed dit volgens
getuigen al toen ze nog in het café waren. Verdachte 2 heeft buiten
voor de deur racistische opmerkingen gemaakt tegen het slachtoffer.
Alhoewel hij bij de politie zelf aangeeft dat het niets met de
huidskleur van de Antilliaanse man te maken had, kan ik uit
bijvoorbeeld de opmerking "Afrika fur Apen" -zoals verdachte 6
verklaart dat 2 gezegd heeft- niets anders afleiden dan racisme. Hier
op zitting heeft hij dat ook wel min of meer toegegeven. Verdachte 4
is âbuiten het slachtoffer- de enige die aangeeft dat sprake is
geweest van racisme vlak voordat het slachtoffer geschopt en geslagen
werd.
Wat uit het dossier wel blijkt is dat alle verdachten sympathiseren
met neonazistische denkbeelden. Zij hebben allemaal in bepaalde mate
direct of indirect te maken of te maken gehad met groepen die zulk
gedachtegoed uitdragen, zij zijn allen in het bezit of in het bezit
geweest van spullen die het neonazisme promoten.
Uit de context waarin de mishandelingen hebben plaatsgevonden en de
personen van de verdachten leidt het OM dan ook af dat dit delict een
discriminatoire achtergrond heeft. Nu discriminatie en racisme door
onze samenleving scherp worden afgekeurd en getracht worden uit te
bannen, is dit een strafverzwarende omstandigheid die van invloed is
op mijn strafeis voor beide verdachten (conform de Aanwijzing
Discriminatie).
Verdachte 3
Aanvankelijk lag er voldoende bewijs dat verdachte 3 als medepleger
van de poging doodslag viel aan te merken. Verdachte 6 verklaart dat
Verdachte 3 vlak bij het slachtoffer staat en Verdachte 2 verklaart
tot twee maal toe dat hij heeft gezien dat verdachte 3 het slachtoffer
een paar schoppen gaf. Verdachte 3 zelf heeft bij de politie nooit
zijn eigen lezing van het gebeurde verteld, hij heeft steeds verklaard
dat hij niets wist van een mishandeling.
Op verzoek van zijn advocaat zijn getuigen gehoord bij de
rechter-commissaris. Twee getuigen hebben enige tijd geleden bij
verdachte 2 en verdachte 3 in een busje gezeten om vervoerd te worden
vanuit de PI. Beide getuigen verklaren dat er een kort gesprek
plaatsvond tussen verdachte 3 en verdachte 2. Verdachte 3 deed zeer
verontwaardigd tegen verdachte 2, nu deze had verklaard dat verdachte
3 het slachtoffer geschopt zou hebben. Verdachte 2 gaf hierop volgens
getuigen als antwoord dat hij dit had verklaard omdat hij niet voor
alles wilde boeten. Hij zei tevens tegen verdachte 3 dat het hem speet
en dat hij wist dat verdachte 3 niets gedaan had. De verklaring van
verdachte 2 over verdachte 3 werd nog minder betrouwbaar nu verdachte
4 bij de rechter-commissaris verklaarde dat verdachte 2 de volgende
dag tegen hem zei dat hij zelf ook geschopt en geslagen had, terwijl
verdachte 2 dit zelf ontkende.
Hierdoor vind ik de verklaring van verdachte 2 zo onbetrouwbaar dat
deze niet kan worden gebruikt als bewijs tegen verdachte 3. In het
dossier is geen enkel ander bewijsmiddel voorhanden dat verdachte 3
geweldshandelingen heeft gepleegd. Daardoor kan alleen bewezen worden
dat verdachte 3 er bij stond toen het slachtoffer mishandeld werd.
Daaruit blijkt geen bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering en
verdachte kan dan ook niet als medepleger van de poging doodslag
worden gekwalificeerd. Dat geldt eveneens voor de zware mishandeling.
Ik ben dan ook van mening dat uw rechtbank hem dient vrij te spreken
van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
OPENLIJK GEWELD
Dan ligt nu voor de vraag of verdachten 3, 4, 5 en 6 zich schuldig
hebben gemaakt aan openlijk geweld. Van het in vereniging plegen van
geweld is volgens de Hoge Raad sprake indien een verdachte een
voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld.
Deze bijdrage hoeft niet zelf ook van gewelddadige aard te zijn, dat
kan bijvoorbeeld ook zijn het achter een slachtoffer aan rennen of het
mondeling aanmoedigen van de medeverdachten. Voor openlijk geweld is
de enkele aanwezigheid van een verdachte in een groep die openlijk
geweld pleegt onvoldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die in
vereniging geweld pleegt.
Uit het strafdossier kan ik voor geen van voornoemde verdachten
aanwijzingen vinden dat zij enige handeling hebben verricht welke
heeft bijgedragen aan het openlijk geweld. Meneer 2 geeft weliswaar
aan dat er drie man in de buurt van het slachtoffer stond, maar hoe ze
daar precies stonden en waarom dat bedreigend was, kan hij niet
aangeven. Van een omsingelen is niet gebleken. Uit de verklaringen van
6 en 4 leid ik het tegendeel af. En hoe laakbaar ik het ook vind dat
zij dit alles zonder tegengeluid hebben laten gebeuren, dit maakt van
hen nog geen plegers van openlijk geweld. De verdachten 3, 4, 5 en 6
dienen dan ook te worden vrijgesproken van het openlijk geweld nu
onvoldoende wettig en overtuigend bewijs hiervoor voorhanden is.
ARTIKEL 137^E VAN HET WETBOEK VAN STRAFRECHT
Bij verdachten 1, 5 en 3 zijn bij de doorzoekingen van hun woningen
een groot aantal T-shirts gevonden.
Op een deel van de T-shirts stond de tekst "destroy zionism" en een
tekening van een poppetje dat een pistool tegen het hoofd van een
ander poppetje aanhoudt. Het andere poppetje moet gelet op het
hoofddeksel en haardracht een jood voorstellen. Het spreekt voor zich
dat dit beledigend is voor joden en aanzet tot haat en discriminatie
van het joodse ras. Hetzelfde geldt voor de T-shirts met de tekst
"Combat 18". De getallen 1 en 8 staan voor de A en de H en verwijzen
dus naar Adolf Hitler. Combat 18 is een beweging afkomstig uit
Engeland en kan worden gekenmerkt als een organisatie die gebruik
maakt van geweld tegen minderheden op basis van vreemdelingenhaat en
racisme. Ter informatie heb ik een bijlage aan mijn requisitoir
gehecht, dit is informatie die gewoon op het internet is terug te
vinden. Deze organisatie is weliswaar niet algemeen bekend, maar
artikel 137^e van het Wetboek van Strafrecht vereist ook niet dat de
belediging duidelijk moet zijn voor de beledigde. Ook dit deel van de
T-shirts valt derhalve onder artikel 137^e sr.
De T-shirts die zijn gevonden in de woning waar verdachten 5 en 1
verbleven waren afgeleverd op naam van verdachte 5. Zij heeft bij de
politie verklaard dat zij en verdachte 1 van plan waren deze te
verkopen aan hun vrienden.
Bij verdachte 3 zaten de T-shirts in een plastic tas. Nu het nogal
onaannemelijk is dat verdachte tien dezelfde T-shirts heeft
aangeschaft voor zichzelf en verdachte bovendien heeft verklaard dat
iemand deze T-shirts zou komen ophalen, ga ik er vanuit dat ook
verdachte 3 deze ter verspreiding in voorraad had.
Voor zowel verdachte 3 als verdachten 1 en 5 kan het âkort gezegd- ter
verspreiding in voorraad hebben van discriminerende voorwerpen dan ook
bewezen worden.
Uit het dossier blijkt duidelijk dat verdachten
nationaal-socialistische dan wel rechts-extremistische ideeën hebben.
Nu is in onze maatschappij eenieder vrij te denken en te zeggen wat
hij wil. Die vrijheid heeft echter ook grenzen. Die grens is onder
meer in beeld als bepaald gedrag onder het strafrecht valt, zoals in
deze zaak het geval is. Het gaat dan om uitingen die op zân minst
uitermate kwetsend zijn voor degene tegen wie of over wie dit gezegd
wordt. Met de boodschap op deze T-shirts is de grens van het
toelaatbare ver overschreden.
OVERIGE FEITEN
Verdachten 5, 3, 4 en 2 zijn tevens feiten van de Wet Wapens Munitie
tenlastegelegd. Ik zal daar per verdachte nu kort op ingaan.
2
Bij verdachte 2 zijn een handgranaat en geweren zijn aangetroffen en
hij erkent dat deze van hem waren. Hij heeft aangegeven dat deze
spullen onklaar waren gemaakt. Uit het pv van de technische recherche
blijkt dat dat niet volgens de Nederlandse regels is gegaan. Zodoende
is het voorhanden hebben van deze spullen verboden. Op die grond
bestaat voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een
bewezenverklaring van feiten 2 en 3 op de dagvaarding.
3
Verdachte 3 is tenlastegelegd het voorhanden hebben van een
ploertendoder en een boksbeugel. Verdachte heeft bij de politie
aangegeven dat beide wapens van hem waren. Deze wapens zijn
aangetroffen in de woning van verdachte, waar op dat moment verdachte
1 en zijn vriendin verbleven. Bij het voorhanden hebben van een wapen
is niet zozeer van belang waar dat wapen zich bevindt, het gaat er om
dat verdachte er over kan beschikken. Ook al woonden verdachten 5 en 1
in de woning van verdachte 3 en woonde hij zelf ergens anders, hieruit
is niet gebleken dat hij niet over deze wapens kon beschikken als hij
dat wilde.
Zodoende is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig
heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
4
In de woning van 4 zijn een veerdrukpistool en een gasdrukpistool
gevonden. Verdachte geeft ook toe dat deze van hem zijn. Deze wapens
kunnen volgens het pv van technisch onderzoek aangemerkt worden als
wapens in de zin van de Wet Wapens en Munitie, zodat dit feit bewezen
is.
5
Verdachte bekent dat de ploertendoder van haar was. Een ploertendoder
is een wapen in de zin van de WWM, en het voorhanden hebben ervan is
strafbaar. Zodoende is ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
En dan kom ik nu toe aan de
Strafmaat
Verdachte 1
Voor verdachte 1 acht ik bewezen een poging doodslag en het ter
verspreiding in voorraad hebben van discriminerende voorwerpen.
Verdachte is blijkens zijn Duitse strafblad in Duitsland meermalen
veroordeeld, onder meer wegens het (vrij vertaald) gebruik maken van
tekens van verboden organisaties, propagandamateriaal zo begrijp ik
uit het reclasseringsrapport. Gelet op de overtuiging van verdachte
zal dit ook te maken hebben gehad met neonazisme.
Ik acht de kans op herhaling groot, nu naar mijn mening verdachte
delicten begaat die worden ingegeven door zijn hang naar het
neonazisme. Dit recidivegevaar speelt mee in mijn eis, in die zin dat
ik een deels voorwaardelijke straf zal eisen. Waar ik verder rekening
mee hou is de proceshouding van verdachte. Verdachten zijn natuurlijk
niet verplicht antwoord te geven en zichzelf daarmee te benadelen,
maar de koele berekenende houding van deze verdachte getuigt
allerminst van inzicht in zijn daden en spijt tegenover het
slachtoffer. En dat is wèl iets dat meespeelt bij het bepalen van de
strafmaat. Tot slot speelt in strafverzwarende zin mee dat verdachte
zonder enige aanleiding tot de mishandeling is overgegaan, een typisch
geval van zinloos geweld wat mij betreft.
Op basis van alle feiten en omstandigheden in de zaak van verdachte 1
en na overleg binnen het parket kom ik tot een eis van 36 maanden
gevangenisstraf waarvan 6 maanden voorwaardelijk, proeftijd 2 jaar.
2
Ik eis voor verdachte 2 een straf voor medeplegen een poging doodslag
en 2 overtredingen van de Wet Wapens en Munitie.
Verdachte is al twee keer eerder met justitie in aanraking gekomen,
onder meer voor openlijk geweld. De reclassering schat de kans op
recidive echter laag in nu verdachte -naar eigen zeggen- heeft
gebroken met het rechts-extremisme. De reclassering heeft een plan van
aanpak opgesteld en adviseert verdachte een deels voorwaardelijk straf
op te leggen zodat dit plan kan worden uitgevoerd. Ik zal met dat
advies rekening houden bij mijn eis.
Daarnaast hou ik, net als bij verdachte 1, rekening met het feit dat
het gebeurde op 20 mei compleet zinloos is geweest en zonder enige
aanleiding is gebeurd.
Op basis van alle feiten en omstandigheden in de zaak van verdachte 2
en na overleg binnen het parket kom ik tot een eis van 36 maanden
gevangenisstraf waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd
van 2 jaar en de bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
3
Verdachte 3 heeft een periode in voorlopige hechtenis doorgebracht,
terwijl ik vandaag rekwireer tot vrijspraak voor dat feit. Tot het
getuigenverhoor lag er zoals gezegd voldoende bewijs voor een poging
doodslag en verdachte 3 zelf heeft nooit willen vertellen hoe de vork
in de steel zat. Toen eenmaal duidelijk was dat de verklaring van
verdachte 2 niet betrouwbaar was en niet bruikbaar was in de zaak van
verdachte 3 heb ik dan ook de onmiddellijke invrijheidsstelling van
verdachte gelast. Nu in de zaak van verdachte geen gronden of ernstige
bezwaren voor een bevel voorlopige hechtenis meer bestaan, verzoek ik
de rechtbank dan ook dit bevel op te heffen.
Voor Verdachte 3 acht ik wel bewezen dat hij zich schuldig heeft
gemaakt aan het in voorraad hebben van discriminerende goederen en
overtreding van de WWM.
Verdachte is vaker met justitie in aanraking geweest en niet alleen
voor geringe delicten. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat reeds
eerder reclasseringstoezicht heeft plaatsgevonden, waarbij een
aandachtspunt was het rechts-extremisme van verdachte. Dat dit nog
altijd zijn invloed heeft blijkt duidelijk uit het dossier. Feit 2 is
hier natuurlijk ook een uitvloeisel van. Door verdachtes denkbeelden
blijft de kans op recidive sterk aanwezig, zo blijkt ook uit het
reclasseringsrapport. Ik vind in die omstandigheid aanleiding een
deels voorwaardelijke straf te eisen, als waarschuwing voor verdachte
om binnen de grenzen van de wet te blijven.
Ik vind dat hij voor deze feiten gestraft moet worden met een
geldboete van ⬠800,--/ 16 dgn en een maand gevangenisstraf
voorwaardelijk proeftijd 2 jaar.
4
Voor verdachte 4 eis ik een straf voor feit 2, het voorhanden hebben
van wapens.
We hebben het hier weliswaar niet over vuurwapens waar iemand
simpelweg mee zou kunnen worden doodgeschoten, toch heeft de WWM het
voorhanden hebben strafbaar gesteld. De wetgever ziet nu eenmaal ook
liever niet dat mensen beschikking hebben over wapens die sprekend
echt lijken. Deze zouden immers alleen maar voor allerlei verkeerde
dingen gebruikt kunnen worden.
Ik zie geen aanleiding om van de richtlijn af te wijken en eis een
geldboete van ⬠350,--/7 dagen
5
Bij verdachte 5 acht ik 2 feiten bewezen, het in voorraad hebben van
de T-shirts en de overtreding van de WWM.
Verdachte 5 is eerder met justitie in aanraking gekomen, onder meer
wegens discriminatie en openlijk geweld. Nu verdachte 5 iedere
medewerking aan de reclassering heeft ontzegd beschik ik niet over een
rapport in haar zaak. Gelet op haar neonazistische denkbeelden zoals
die uit het dossier blijken en haar houding in deze zaak acht ik een
kans op herhaling zeer aanwezig. Ook voor haar acht ik een deels
voorwaardelijke straf als stok achter de deur geïndiceerd.
Zodoende vraag ik uw rechtbank op te leggen een geldboete van â¬
950,--/19 dagen en een maand gevangenisstraf voorwaardelijk, met een
proeftijd van 2 jaar.
6
Voor verdachte 6 kan ik kort zijn, hem was alleen openlijk geweld ten
laste gelegd en hiervoor heb ik al tot vrijspraak gerekwireerd.
VORDERING BENADEELDE PARTIJ
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding ten bedrage van â¬
3.250,29. Ik ben van mening dat dit bedrag integraal kan worden
toegewezen. De materiele schade is voldoende onderbouwd door de
bijgevoegde bijlagen. Het bedrag aan immateriële schade is gelet op
de ANWBsmartengeldgids alleszins redelijk. Ik heb overigens een kopie
van de betreffende bladzijde van deze gids mocht u dit willen
controleren. Nu de gevorderde schade rechtstreeks uit het strafbare
feit is voortgevloeid, voldoende eenvoudig van aard is en afdoende
onderbouwd verzoek ik u deze vordering met schadevergoedingsmaatregel
toe te wijzen in de zaken van verdachten 1 en 2.
BESLAG
Tot slot vraag ik uw rechtbank een beslissing te nemen over de
beslagen die er nog liggen.
Het gaat om 54 T-shirts inbeslaggenomen bij verdachte 5 en een
boksbeugel en een ploertendoder, daarvan vraag ik onttrekking aan het
verkeer.
Onder verdachte 3 zijn 13 T-shirts inbeslaggenomen. Ik verzoek de in
de tenlastelegging opgenomen T-shirts te onttrekken aan het verkeer en
voor de andere 3 teruggave te gelasten.
Onder verdachte 2 is inbeslaggenomen een handgranaat en twee geweren.
Ook deze vraag ik uw rechtbank te ontrekken aan het verkeer.
Verklaar jargon
---
Openbaar Ministerie