Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Ons kenmerk AV/PB/2006/79985 Datum 22 september 2006

Onderwerp Nadere informatie en vijfde nota van wijziging
Pensioenwet (30 413)

Tijdens de plenaire behandeling van de Pensioenwet heb ik toegezegd om op een aantal besproken punten nog wat nadere informatie te geven en om enkele meer technische vragen schriftelijk te beantwoorden. Daarnaast treft u in de bijlage het beloofde overzicht aan van de ingediende amendementen, met daarbij mijn oordeel.
In de vijfde nota van wijziging die u bij deze brief aantreft wordt een sluitende oplossing gegeven voor het probleem waar amendement 35 van de heer Depla op ziet (de melding van arbeidsongeschiktheid aan de pensioenuitvoerder), en wordt tegemoetgekomen aan de wens van ondernemingspensioenfondsen om zelf te kunnen bepalen hoe zij de werkingssfeer van het fonds vastleggen.

Brief van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB)
Naar aanleiding van de vraag van de heer Depla over de brief van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) aangaande de wachttijd en drempelperiode deel ik u mede dat ik dit nader zal bestuderen en hier bij de IPW op terug zal komen. Ik wil u verzoeken het amendement 39 in te trekken. Indien u, nadat ik mijn visie op de brief van de CGB heb gegeven, alsnog van mening bent dat dit punt gewijzigd moet worden, kan via de IPW de Pensioenwet alsnog gewijzigd worden.

Beperking beleggingsvrijheid bij premieovereenkomsten
Naar aanleiding van de opmerkingen van de leden Depla en Vendrik over de bescherming van deelnemers bij premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid, het volgende. Het voorstel uit de Pensioenwet houdt in dat de beleggingsvrijheid begrensd wordt. Pensioenuitvoerders moeten een ondergrens opstellen ten aanzien van de beleggingsmix. Deze ondergrens moet zijn afgestemd op de afstand die een deelnemer heeft tot de pensioendatum. Naarmate de deelnemer de pensioendatum nadert, moet de beleggingsmix minder risicovol zijn. Ik wil overigens benadrukken dat pensioenuitvoerders op grond van de Pensioenwet de begrenzing vooraf moeten opstellen, voor alle leeftijdsgroepen, ongeacht hoe ver men van de pensioendatum verwijderd is. De bescherming uit hoofde van de Pensioenwet is dus geen bescherming achteraf.

Ons kenmerk AV/PB/2006/79985

Indien de deelnemer de gestelde begrenzing overschrijdt, moet de pensioenuitvoerder de beleggingsmix aanpassen. Dat hoeft niet op stel en sprong, zoals de heer Depla suggereert, maar binnen een redelijke termijn. Er is bewust gekozen voor deze formulering om te voorkomen dat pensioenuitvoerders gedwongen worden bij overschrijding onmiddellijk te moeten verkopen. Dit voorstel leidt er toe dat de kans dat het pensioenkapitaal van een deelnemer op pensioendatum in zijn geheel verdampt is, zeer klein is geworden. Immers, de begrenzingen zijn zo opgesteld dat het risico afneemt naarmate de pensioendatum wordt genaderd. Bovendien zij erop gewezen dat de begrenzingen zijn opgesteld door beleggingsdeskundigen van de pensioenuitvoerder.
Op grond van de regels uit amendement 61 is het mogelijk dat een deelnemer op pensioendatum met niets achterblijft. Immers, op grond van het amendement wordt de beleggingsvrijheid initieel weliswaar in het geheel terzijde gesteld (de pensioenuitvoerder wordt verantwoordelijk gesteld), maar de deelnemer kan aangeven zelf de verantwoordelijkheid te willen dragen. De pensioenuitvoerder krijgt op grond van het amendement dan nog wel de plicht de deelnemer te adviseren, maar de deelnemer kan van dat advies afwijken. Het kan er dus toe leiden dat een deelnemer tot zijn pensioendatum blijft speculeren (misschien om eerdere verliezen te compenseren) waardoor het pensioenkapitaal op pensioendatum geheel is verdampt.
Het gaat er niet om dat de Wfd-zorgplicht niet goed is. De bescherming op grond van de Wfd is een vorm van bescherming die zeer goed past bij derdepijlerproducten. Passend bij een derdepijlerproduct is voor te schrijven, zoals de Wfd doet, dat indien de aanbieder de consument adviseert, de aanbieder dit zorgvuldig doet en de consument niets aanraadt dat eigenlijk niet bij hem past. Als een consument dat product toch wil, en willens en wetens dat risico neemt, is dat zijn vrije keuze.
Ik vind het evenwel van belang dat de bescherming van tweedepijlerpensioenen verder moet gaan. Het gaat daarbij om de opbouw van een pensioen in het kader van de arbeidsrelatie. Bewaakt moet worden dat deze opbouw daadwerkelijk tot pensioen leidt. Bovendien gaat het om geld dat fiscaal ondersteund is.
Mijn conclusie kan niet anders zijn dat het wetsvoorstel de deelnemer een betere bescherming biedt dan het voorgestelde amendement.

Onduidelijkheid over onvoorwaardelijke toeslagen
De heer Mosterd heeft opgemerkt dat bij pensioenfondsen huiver bestaat om te voorkomen dat toeslagen onvoorwaardelijk worden en vraagt wat er aan te doen valt. Het geschetste probleem is mij niet bekend. Het wetsvoorstel bevat juist een belangrijke verduidelijking van het begrip toeslag, namelijk door de voorwaardelijkheidsverklaring. Deze verklaring is bedoeld om invulling te geven aan de eis van consistentie tussen financiering, gewekte verwachtingen en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen. Als pensioenuitvoerders de voorwaardelijkheidsverklaring gebruiken, is er vrijwel geen ruimte voor onduidelijkheid over de mate van voorwaardelijkheid van de toeslagverlening en de financiering ervan. Ook als een fonds in de praktijk wel bestendig volledig indexeert, loopt het níet het gevaar dat de toeslagverlening als onvoorwaardelijk wordt aangemerkt. Als het maar
---

Ons kenmerk AV/PB/2006/79985

wel bestendig communiceert volgens de voorwaardelijkheidsverklaring dat het om een voorwaardelijke toeslagverlening gaat.

Gesplitste kortingsregel
De heer Mosterd vroeg of de zogenaamde "gesplitste kortingsregeling" bij cdc-regelingen niet meer mag worden toegepast.
De gesplitste kortingsregel wordt onder de PSW door de toezichthouder gehanteerd, maar is onder de Pensioenwet niet meer nodig. De gesplitste kortingsregeling brengt een splitsing aan tussen de in eerdere jaren opgebouwde pensioenaanspraken (de opgebouwde rechten) en de in het lopende jaar op te bouwen aanspraken. Als blijkt dat de premie in het lopende jaar onvoldoende is om de opbouw van pensioenaanspraken in dat lopende jaar te financieren, dan kan met deze regel de opbouw van de pensioenaanspraken in dat lopende jaar worden verminderd. Het doel daarvan is in ieder geval de in eerdere jaren opgebouwde pensioenaanspraken te beschermen. Toepassing van deze regeling houdt dus niet alleen in dat in dat jaar de jaarlijkse toeslag niet meer kan worden verleend; het is zelfs mogelijk dat de opbouw van de nominale aanspraak (dus het opbouwpercentage) voor dat jaar wordt verminderd. Het is dus zelfs mogelijk dat bij een dekkingsgraad van bijvoorbeeld 150 % de opbouw van de nominale aanspraak wordt verminderd omdat de premie voor dat jaar niet kostendekkend is. Zoals gezegd mag deze regeling onder dit wetsvoorstel door de toezichthouder niet meer worden toegepast. Een vermindering van de opbouw van de nominale aanspraak is alleen mogelijk als de dekkingsgraad van het fonds zich bevindt onder de 105 %.

Verhouding nabestaandenpensioen - ouderdomspensioen
Mevrouw Huizinga-Heringa heeft de vraag gesteld waarom het nabestaandenpensioen vaak 70% is van het ouderdomspensioen. Daarbij wees zij erop dat een nabestaandenpensioen tot een laag inkomen kan leiden, als de betrokken nabestaande geen eigen ouderdomspensioen heeft opgebouwd.
In de eerste plaats zou ik naar aanleiding van deze vraag willen opmerken dat sociale partners zelf bepalen wat de verhouding is tussen het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen. Gebruikelijk is om in pensioenregelingen van de verhouding 100 - 70 uit te gaan. Deze verhouding is gebaseerd op de gedachte dat het ouderdomspensioen meestal moet voorzien in het levensonderhoud van twee mensen, en het nabestaandenpensioen in het levensonderhoud van één persoon. Als een nabestaande geen andere inkomensbronnen heeft dan een nabestaandenpensioen, kan dat inderdaad een laag inkomen betekenen. De oorzaak daarvan is dan evenwel niet een probleem in het nabestaandenpensioen, maar het ontbreken van andere inkomensbronnen (loon, en ouderdomspensioen). Met de toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen wordt dit probleem bij de kern aangepakt, en zal het vanzelf afnemen.

Niet tijdig uitbetalen
De leden Omtzigt en Depla hebben aandacht gevraagd voor de situatie waarin een pensioenuitvoerder de pensioenuitkering niet op tijd uitbetaalt. Daarbij hebben zij de suggestie gedaan een voorschot mogelijk te maken, of wettelijk te regelen dat betrokkenen een dwangsom aan de pensioenuitvoerder op kunnen leggen.

---

Ons kenmerk AV/PB/2006/79985

Mij zijn geen signalen bekend dat het vaak voor zou komen dat pensioenuitvoerders traag zijn met het toekennen van pensioenuitkeringen. Maar ik sluit niet uit dat het wel eens gebeurt. Het gaat er dan natuurlijk om wat de oorzaak daarvan is. Er zijn twee oorzaken te bedenken van een trage uitbetaling: ofwel is het onzeker of de aanvrager van de uitkering wel recht heeft op de uitkering, ofwel heeft de pensioenuitvoerder zijn administratie niet op orde. In het eerste geval zal naar mijn mening toch echt eerst duidelijk moeten zijn dat betrokkene gerechtigd is, vooraleer de pensioenuitvoerder de uitkering kan uitbetalen. Een voorschot ligt in een dergelijk geval ook niet in de rede. De heer Omtzigt memoreerde in dit verband het feit dat een overlijden wel bewezen moet worden voordat een nabestaandenpensioenuitkering kan worden toegekend. Dit lijkt mij evenwel geen probleem, aangezien een bewijs van overlijden geleverd kan worden met een uittreksel uit het bevolkingsregister. In het geval een pensioenuitvoerder zijn administratie niet op orde heeft, en om die reden te laat uitbetaalt, is er sprake van een situatie waar de toezichthouder in beeld komt. De toezichthouder ziet er immers op toe dat pensioenuitvoerders hun taak (het uitvoeren van pensioenregelingen) adequaat uitvoeren. Het op tijd uitbetalen van de uitkering hoort daar uiteraard bij. Het geven van een voorschot kan in een dergelijk geval een oplossing zijn. Betrokkene kan daar natuurlijk altijd om vragen. Maar met extra civielrechtelijke middelen (bijvoorbeeld het recht op een voorschot) schiet betrokkene niets op. Immers, het gaat er juist om dat de pensioenuitvoerder zijn verplichtingen jegens betrokkene niet nakomt, zodat betrokkene toch is aangewezen op een civielrechtelijke actie.

Shoppen
De heer Mosterd van het CDA wijst erop dat in de PSW shoppen ­ het op pensioendatum een ándere pensioenuitvoerder zoeken om de levenslange uitkering bij in te kopen ­ wettelijk geregeld is. Hij vraagt waarom deze regeling van de PSW niet is overgenomen. Waarom wordt in de Pensioenwet (artikel 74) de eis gesteld dat dit in de pensioenovereenkomst mogelijk moet worden gemaakt?
Ik wijs erop dat de regelgeving op het terrein van shoppen in de Pensioenwet inhoudelijk gelijk is aan de regelgeving in de PSW. De vraag van de heer Mosterd suggereert dat de PSW een recht van de deelnemer op shoppen bevat. Dat is onjuist. Ook bij de PSW geldt dat shoppen alleen mogelijk wordt gemaakt, waarbij het aan partijen is dit al dan niet in de pensioenregeling te regelen. Ik heb er ook geen behoefte aan een wettelijk recht op shoppen te creëren. Het is aan partijen - werkgever, werknemer, maar ook de verzekeraar: het beïnvloedt immers ook de premiestelling - te bepalen of shoppen op het eind van de rit mogelijk moet zijn of niet.

In mindering brengen beheerskosten na beëindiging deelneming Mevrouw De Vries van de VVD heeft gesteld dat na de brief van 15 september jl. het nog onduidelijk is of kosten voor beheer bij premieovereenkomsten van de beleggingen mogen worden afgetrokken na het einde van de dienstbetrekking. Zij wijst er daarbij op dat artikel 50 lid 1 alleen ziet op uitkerings- en kapitaalovereenkomsten.

Ik wijs erop dat ook bij premieovereenkomsten het verboden is na het einde van de dienstbetrekking beheerskosten af te trekken van beleggingen of van de uitkering. Immers,
---

Ons kenmerk AV/PB/2006/79985

artikel 50 ziet ook op premieovereenkomsten. Dat is niet geregeld in lid 1 van artikel 50, maar in lid 2. Bij premieovereenkomsten geldt dat het kapitaal dat is opgebouwd met het deel van de premie dat bedoeld is voor kapitaalgedekte pensioenen, na beëindiging van de deelname niet aangetast mag worden. Er mogen na beëindiging dus ook geen kosten van dat kapitaal afgetrokken worden.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Bijlage(n): 1 Zie het origineel


---