Stand van zaken vervreemding aandelen Schiphol
nieuwsbericht | 20-09-2006 | Directie Voorlichting
Minister Zalm geeft aan wat de stand van zaken is in de besprekingen
met de gemeente Amsterdam over de minderheidsprivatisering van
Schiphol.
Meer informatie
* Brief aan de Tweede Kamer
Directie Financieringen
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-
Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Datum Uw brief (Kenmerk) Ons kenmerk
20 september 2006 Fin 2006-00832
Onderwerp
Statutenwijziging N.V. Luchthaven Schiphol
Bij brief van 19 september jl. zegde ik u toe uw Kamer nog nader inhoudelijk te
zullen informeren over de stand van zaken betreffende de besprekingen met de
gemeente Amsterdam inzake de voorgenomen vervreemding van een
minderheidsaandeel in N.V. Luchthaven Schiphol ("NVLS").
De besprekingen met Amsterdam over de voorgenomen vervreemding dateren
niet van gisteren. Reeds enkele jaren geleden zijn hierover met het College van
burgemeester en wethouders de eerste verkennende besprekingen gevoerd. De
lijn van Amsterdam daarbij was altijd dat slechts tot definitieve besluitvorming
over kon worden gegaan nadat het Rijk een definitief standpunt had bepaald. In
het verleden is daarbij wel aangegeven dat dit onderwerp in de gemeenteraad
gevoelig lag maar door het College is eveneens aangegeven dat een positieve
uitkomst mogelijk kon zijn mits voldoende met de positie van Amsterdam zou
worden rekening gehouden.
Eén en ander blijkt ook duidelijk uit een brief aan Schiphol van burgemeester
Cohen namens het College van 20 augustus 2003, waarin hij schrijft: "Zoals
reeds eerder gemeld zal het College van B&W van Amsterdam tot
besluitvorming over de privatisering komen zodra daarover door de
Rijksregering een positief standpunt is ingenomen en er uitzicht is op een
positief besluit door de Tweede Kamer. Wij zijn derhalve volgend in het
besluitvormingsproces. Als door het Rijk wordt besloten om over te gaan tot een
vervreemding van maximaal 49% van het aandelenkapitaal zal het
Amsterdamse College van B&W de Gemeenteraad voorstellen daaraan
medewerking te verlenen. Het is u bekend dat het College van B&W niet vooruit
wil en kan lopen op de besluitvorming door de Gemeenteraad." Mede gezien
bovenstaande heb ik ook tijdens de Parlementaire behandeling altijd
aangegeven er vanuit te gaan dat ik in goed overleg met de gemeente tot een
oplossing zou kunnen komen.
Direct na de afronding van het Parlementaire traject en instemming door de
beide kamers der Staten-Generaal met de voorgenomen vervreemding, ben ik
opnieuw de besprekingen met Amsterdam aangegaan en heb ik op 7 juli 2006
een concreet en uitgewerkt voorstel aan het College aangeboden. Daarin was
een voorstel voor een statutenwijziging opgenomen die een beursgang en een
verkoop van aandelen aan anderen dan overheden mogelijk zou maken. Ik heb
daarnaast verregaand rekening willen houden met de positie van Amsterdam en
mij zelfs bereid getoond de positie van Amsterdam met betrekking tot de
vennootschap aanzienlijk te verbeteren ten opzichte van de huidige situatie. Kort
samengevat komt dit voorstel er op neer dat de bevoegdheden van Amsterdam
als `kleine' aandeelhouder verbeteren (onder meer door Amsterdam een
voordrachtsrecht voor een commissaris te gunnen), dat Amsterdam kan
profiteren van een (eenmalige) superdividenduitkering met een opbrengst van
ruim 0,2 miljard voor Amsterdam en dat Amsterdam pro rata kan participeren
in de grondvennootschap die de door NVLS over te dragen gronden zal
verwerven.
Het komt mij voor dat het bovenstaande zeer tegemoet komt aan de positie van
Amsterdam. Het behelst voor Amsterdam tal van materiële verbeteringen ten
opzichte van de huidige situatie. Voorts wijs ik er op dat het voorstel dat het Rijk
aan Amsterdam heeft gedaan getuigt van een zeer redelijke en op
samenwerking gerichte opstelling van het Rijk, want noodzaak daartoe bestaat
er niet. In feite verlang ik van Amsterdam slechts medewerking aan Rijksbeleid
dat een minderheidsvervreemding van aandelen NVLS aan private partijen ten
doel heeft. Daar zou -strikt genomen- niets tegenover hoeven te staan.
Tot mijn teleurstelling heeft het College van burgemeester en wethouders van
Amsterdam tot nu toe steeds geweigerd om inhoudelijk te reageren op of in
overleg te treden over mijn voorstel ondanks mijn herhaalde uitnodigen daartoe.
Namens het College is mij door wethouder Asscher slechts kenbaar gemaakt
dat Amsterdam vooralsnog niet wenste mee te werken aan de voor
vervreemding buiten de kring van de overheid benodigde statutenwijziging.
Ik acht deze opstelling van Amsterdam vanuit de optiek van bestuurlijke
continuïteit op zichzelf genomen reeds niet bevredigend.
Zoals ik echter meermalen richting Amsterdam heb aangegeven, meen ik gelet
op het algemeen belang, dat in dit geval gezamenlijk met de beide kamers der
Staten-Generaal is vastgesteld, dat de stellingname van Amsterdam niet
aanvaardbaar is.
In het algemeen belang is bij de wijziging van de Wet luchtvaart inzake de
exploitatie van de luchthaven Schiphol gekozen voor normstelling, handhaving
en sturing langs publiekrechtelijke weg, om de gewenste reductie van het
aandeelhouderschap van het Rijk in Schiphol mogelijk te maken. Amsterdam lijkt
nu echter dit algemene belang, dat op het hoogste constitutionele niveau is
vastgelegd, te willen doorkruisen en frustreren met een tegengestelde opvatting
dienaangaande.
Binnen de geldende constitutionele verhoudingen is het wegens strijd met het
dienaangaande vastgestelde algemene belang en met het recht niet toegestaan
dat de gemeente Amsterdam een statutenwijziging blokkeert die noodzakelijk is
om de verkoop van aandelen van het Rijk in NVLS aan anderen dan overheden
mogelijk te maken, nu de genoemde wetswijziging de voorwaarde was voor de
voorgenomen verkoop en deze verkoop door de beide kamers der Staten-
Generaal is geaccordeerd. Deze voorgenomen verkoop was immers de
aanleiding voor de Tweede Kamer om te vragen om een borging van het
mainportbelang, die inmiddels is neergelegd in de Wet luchtvaart. Uw Kamer en
2 / 4
de Eerste Kamer hebben met het aannemen van deze wet ook ingestemd met
de verkoop van een minderheidsaandeel in NVLS aan anderen dan overheden,
in overeenstemming met het deelnemingenbeleid. Tijdens de behandeling in het
Parlement heb ik destijds ook reeds duidelijk aangegeven het niet redelijk te
achten indien Amsterdam een door Tweede en Eerste Kamer gesteund
beleidsvoornemen zou trachten te frustreren. Het gaat hier om onze Nationale
luchthaven, niet om een regionale of een locale Amsterdamse luchthaven. Met
alle respect voor het gemeentebestuur van Amsterdam acht ik het woord van
regering en van Staten-Generaal in dezen toch van aanzienlijk groter gewicht.
Als Amsterdam haar voornemen om vervreemding door het Rijk van een
minderheidsaandeel in NVLS aan anderen dan overheden daadwerkelijk te
blokkeren ten uitvoer legt door te besluiten tegen de daartoe voorgestelde
statutenwijziging te stemmen, meen ik dat sprake is van strijd met het recht en
het algemeen belang en ben ik genoodzaakt om mijn verantwoordelijkheid te
nemen tot handhaving van de constitutionele verhoudingen. Dit betekent dat de
gemeente Amsterdam er in dat geval rekening mee moet houden dat het gebruik
van het instrument van spontane vernietiging bij Koninklijk Besluit vrijwel
onvermijdelijk wordt.
Voordat door het College een definitief besluit wordt genomen zal echter eerst
de gemeenteraad op 27 september aanstaande nog door het College worden
gehoord. Uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming in constitutionele
verhoudingen zal ik de uitkomst van het horen van de gemeenteraad afwachten
en zal ik in het voorkomende geval niet overgaan tot handhaving bij Koninklijk
Besluit dan na de bijzondere algemene vergadering van aandeelhouders van 30
september aanstaande, waar de voorgestelde statutenwijziging aan de orde
komt.
Ik heb nog steeds de hoop dat voor Amsterdam bij de uiteindelijke
besluitvorming zwaar zal wegen het feit dat er een door de Staten-Generaal
gesteunde beleidslijn van de regering voorligt ten aanzien van
aandelenvervreemding in NVLS.
Als Amsterdam echter toch zou besluiten om tegen de voorgestelde
statutenwijziging te stemmen, dan zal ik in het kader van de vereiste
zorgvuldigheid gelegenheid bieden tot overleg en mocht dat niet tot een door mij
gewenst resultaat leiden dan rest weinig anders meer dan de optie van de
spontane vernietiging. Door sommige leden van uw Kamer is in dat kader de
vraag gesteld of hiermee niet "de rechtspositie van de gemeente zou worden
aangetast" of "democratische rechten van de gemeente met voeten zouden
worden getreden". Zulks is geenszins het geval. Binnen de constitutionele
verhoudingen is toepassing van dit instrument zonder meer gerechtvaardigd en
ik acht optreden binnen de constitutionele verhoudingen bovendien in
overeenstemming met de publiekrechtelijke aard van het geschil dat door de
opstelling van Amsterdam kan ontstaan. Ook in de richting van de onderneming
acht ik het overigens noodzakelijk om na zoveel jaren van discussie helderheid
te scheppen.
Ik hecht er aan u te laten weten dat ik de voorgenomen statutenwijziging
beschouw als de uitvoering van een democratisch tot stand gekomen besluit op
rijksniveau, dat ik gelet op het belang van de mainport en gelet op wetgeving en
beleid geboden acht en waarvan het kabinet doorkruising door een besluit van
een lagere overheid in het kader van de constitutionele verhoudingen niet
aanvaardbaar acht. Dat neemt niet weg dat Amsterdam tijdig van de voorstellen
op de hoogte is gebracht en dat het voorstel tot statutenwijziging geheel in
3 / 4
overeenstemming met de daarvoor geldende regels aan Amsterdam is
voorgelegd. Als Amsterdam zich daarmee, na een daarover nog te voeren
discussie in de aandeelhoudersvergadering, niet blijkt te kunnen verenigen
ontstaat er een nieuwe situatie waarover de rechter indien nodig het laatste
woord kan spreken. Een rechterlijke procedure zal naar verwachting enige
maanden in beslag nemen. In een democratische rechtsstaat is dit evenwel een
beproefd middel om een dergelijk geschil op te lossen.
DE MINISTER VAN FINANCIEN,
G. Zalm
4 / 4
---- --
Ministerie van Financiën