Onderzoek doelmatigheid verpleeghuizen
Kamerstuk, 20-9-2006
Staatssecretaris Ross informeert de Tweede Kamer over haar standpunt
op het rapport `Doelmatigheid verpleeghuizen in relatie tot
verantwoorde zorg onderzocht' van het CTG/ZAio.
De staatssecretaris onderschrijft de constatering van het Ctg/Zaio dat
het mogelijk is binnen de huidige tarieven zorg van goede kwaliteit te
leveren. Verpleeghuizen kunnen geïndiceerde zorg leveren. Het bestaan
van een verschil tussen geïndiceerde zorg en daadwerkelijk geleverde
zorg is onwenselijk, aldus Ross.
Dit verschil kunnen instellingen zelf wegwerken door zorgpersoneel
meer uren daadwerkelijke zorg te laten verlenen en door een
bijstelling van de tarieven op grond waarvan instellingen meer
personeel zouden kunnen aantrekken. Ross' aanpak richt zich op deze
punten.
Documenten
* Onderzoek doelmatigheid verpleeghuizen Kamerstuk |
20-9-2006 (pdf, 4 pag., 70 kB)
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Ons kenmerk Inlichtingen bij Doorkiesnummer Den Haag
DLZ/KZ-2716180
Onderwerp Bijlage(n) Uw brief
onderzoek doelmatigheid verpleeghuizen
Met mijn brief van 21 juni 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 300, XVI, nr. 152) heb ik
u het Ctg/ZAio rapport `Doelmatigheid verpleeghuizen in relatie tot verantwoorde zorg
onderzocht' aangeboden. Ik wil u met deze brief informeren over mijn standpunt op dit
rapport en tevens aangeven welke consequenties ik verbind aan de uitkomsten.
Het rapport
De belangrijkste conclusie uit het rapport is dat nogmaals is vastgesteld dat het mogelijk is
om goede kwaliteitsprestaties te combineren met goede financiële prestaties. Hiermee
bevestigt het rapport het beeld dat het mogelijk is om goede zorg binnen de huidige tarieven
te leveren.
Tegelijkertijd blijkt uit het rapport dat er een verschil is tussen geïndiceerde zorg en
geleverde zorg van gemiddeld 3,9 uur per week per cliënt. Het rapport stelt nadrukkelijk
echter ook dat daar waar minder uren zorg wordt geleverd de zorg aan cliënten niet per
definitie van mindere of lage kwaliteit is.
Het Ctg/Zaio concludeert dat het gesignaleerde verschil enerzijds gedicht kan worden door
de instellingen zelf door zorgpersoneel meer uren daadwerkelijke zorg te laten verlenen en
anderzijds door een bijstelling van de tarieven op grond waarvan instellingen meer personeel
zouden kunnen aantrekken.
Op basis van het Ctg/Zaio onderzoek en gegevens uit de benchmark verpleeghuizen is
gebleken dat gemiddelde 55,3% van de tijd van medewerkers van verpleeghuizen aan zorg
aan het bed wordt besteed1. De huidige `best practices' hebben gemiddeld een productiviteit
van 57%, maar er zijn ook instellingen waar het personeel 60% van hun tijd aan directe
zorgverlening kan besteden. Personeel kan daar meer tijd aan zorg en minder aan
bureaucratie of inefficiency besteden.
Het Ctg/Zaio stelt dat het redelijk is uit te gaan van een gemiddelde aantal uren zorg aan het
bod op het totale personeel zoals gemeten in de benchmark. Voorts stelt het Ctg/Zaio dat
1 Het Ctg/Zaio hanteert hier de term arbeidsproductiviteit voor. De definitie die ten grondslag ligt aan de meting
van arbeidsproductiviteit binnen de benchmark is het totaal aantal uren besteed aan zorg aan het bed gedeeld door
het totaal aantal uren beschikbaar personeel. De cijfers
zijn gebaseerd op gegevens 2004.
Postbus 20350 Bezoekadres: Correspondentie uitsluitend Internetadres:
2500 EJ DEN HAAG Parnassusplein 5 richten aan het postadres www.minvws.nl
Telefoon (070) 340 79 11 2511 VX DEN HAAG met vermelding van de
Fax (070) 340 78 34 datum en het kenmerk van
deze brief
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
2
Kenmerk
DLZ/KZ-2716180
instellingen die daar niet aan voldoen inspanningen moeten leveren om daar alsnog aan te
voldoen. Daarmee zou per cliënt 1,4 uur meer zorg in de week geleverd kunnen worden.
De overige 2,5 uur zou dan door de inzet van extra personeel via een verhoging van het
tarief bekostigd moeten worden. Daarmee is, rekening houdend met de extra middelen die
dit jaar al ter beschikking zijn gesteld, een bedrag van 250 miljoen euro gemoeid.
Het standpunt
Ik ben blij met de constatering van het Ctg/Zaio dat het mogelijk is binnen de huidige
tarieven zorg van goede kwaliteit te leveren. Ik ga er vanuit dat verpleeghuizen geïndiceerde
zorg kunnen leveren. Het bestaan van een verschil tussen geïndiceerde zorg en
daadwerkelijk geleverde zorg vind ik onwenselijk.
Dit verschil kan gedicht worden door de instellingen zelf door zorgpersoneel meer uren
daadwerkelijke zorg te laten verlenen en door een bijstelling van de tarieven op grond
waarvan instellingen meer personeel zouden kunnen aantrekken. Op die beide punten richt
mijn aanpak zich.
Een belangrijke factor in het realiseren van voldoende zorg is het anders en slimmer inzetten
van personeel. Ik hecht er zeer aan dat dit in de sector gebeurt, mede met het oog op
toekomstige krapte op de arbeidsmarkt. Zorgverleners moeten meer tijd aan daadwerkelijke
zorg kunnen gaan besteden. Ik verlang niet dat individuele zorgverleners meer of harder
gaan werken, maar wel dat hun werk zo is ingericht dat zij zich zoveel mogelijk met hun
primaire taak, zorgverlening, kunnen bezighouden. De verantwoordelijkheid om personeel
meer uren aan het bed in te zitten, ligt bij de sector zelf. Dat een hogere productiviteit kan,
blijkt uit de cijfers van de benchmark.
Veranderingen in de organisatie van de zorg kunnen evenwel niet van vandaag op morgen
zijn gerealiseerd. Ik ben dan ook van mening dat de sector enige tijd gegund moet worden
om die omslag in gang te zetten. Ik denk aan een termijn van 4 jaar. Binnen die tijd moeten
instellingen zodanig presteren dat binnen de huidige tarieven voldoende zorg van goede
kwaliteit wordt geleverd.
Ter overbrugging zal ik in totaal ruim 430 miljoen euro uittrekken om meer zorgpersoneel
aan te trekken. Dit is een investering bovenop de middelen die voor volumegroei geraamd
zijn.
Ctg/Zaio heeft berekend dat 250 miljoen euro nodig is uitgaande van een huidige
gemiddelde arbeidsproductiviteit van 55,3%. Dat zou betekenen dat afhankelijk van het
niveau van de aan te trekken medewerkers- 5000 à 6000 voltijds eenheden verplegend en
verzorgend personeel moeten worden aangetrokken. Dat acht ik gelet op de totale jaarlijkse
instroom een onmogelijke opgave. Een extra instroom van 2000 à 3000 voltijds eenheden
vind ik al een geweldige inspanning. De sector zelf zal dit moeten organiseren. Ik geef
daaraan nu een impuls.
De methode waarop de extra middelen jaarlijks ter beschikking gesteld worden, is in dat
perspectief van belang. Deze moet een positieve prikkel bevatten om zorgverleners meer
uren met de cliënt zelf te laten doorbrengen en tegelijkertijd ertoe leiden dat de sector het
door het Ctg/Zaio geconstateerde verschil tussen geleverde en geïndiceerde uren overbrugt.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
3
Kenmerk
DLZ/KZ-2716180
De middelen verdeeld
Ik hecht er zeer aan dat de instellingen die het goed doen ook voor hun goede gedrag
beloond worden. Ik wil de tarieven dan ook niet zo maar generiek verhogen. Ik wil een deel
van de middelen koppelen aan het daadwerkelijk bereiken van meer uren aan het bed per
medewerker. Voor 2007 ga ik er vanuit dat een gemiddelde productiviteit van 56,3%
haalbaar is. Voor 2008 ga ik er vanuit dat een medewerker in de verpleeghuissector 57,3%
van zijn tijd directe zorg aan een cliënt verleend.
Dat betekent dat in de loop van dat jaar het niveau `best practice' gehaald moet worden2.
Ook daarna zal het productiviteitsniveau nog verder kunnen stijgen tot een niveau van rond
de 60% in 2011.
Door de stijging van de productiviteit zullen de kosten voor de inzet van extra personeel
afnemen. Dat wil overigens niet zeggen dat in totaliteit met minder personeel zal kunnen
worden volstaan. Het komt er per saldo uiteindelijk op neer dat de volumegroei deels
`inverdiend' zal moeten worden door verbetering van de arbeidsproductiviteit. Dus door het
slimmer en anders inzetten van de mensen die je hebt.
Een deel van de middelen (50%) zal worden gebruikt om direct de tarieven (per 2007 van
de betreffende zorgzwaartepakketten) te verhogen. Door aan te sluiten bij de
zorgzwaartepakketten kan ook recht worden gedaan aan de door het Ctg/Zaio gesignaleerde
verklarende factor van de verhouding somatische klanten/psychogeriatrische klanten.
De andere 50% van het bedrag zal bij de nacalculatie ter beschikking worden gesteld, onder
de voorwaarde dat het doelniveau voor arbeidsproductiviteit in dat jaar daadwerkelijk
gehaald is. Dit gebeurt dus voor het eerst in 2008.
Ik ga er van uit dat hiervan een belangrijke stimulans uit gaat tot daadwerkelijke verbetering.
Het cijfer voor arbeidsproductiviteit zal jaarlijks in de maatschappelijke verantwoording
worden opgenomen. Een periodieke meting binnen de instelling kan daarbij de basis vormen.
Er zal aangesloten worden bij bestaande gegevens zodat geen extra administratieve lasten
ontstaan.
Door deze wijze van het ter beschikking stellen van de middelen (prestatiegebonden deel in
jaar t+1) zal het te financieren bedrag in 2007 lager zijn dan de waarde van de beoogde
inspanning. In de loop van de komende jaren worden de volgende bedragen ter beschikking
gesteld:
2007 2008 2009 2010 2011
63 138 138 63 32 mln.
Concreet betekent dit voor 2007 dat ca. 2500 extra voltijds eenheden verplegend en
verzorgend personeel kunnen worden ingezet. Dat zal deels uit de tariefsverhoging en deels
uit de arbeidsproductiviteitswinst gefinancierd worden. Eveneens betekent het dat in 2007
personeel in de verpleeghuissector gemiddeld 56,3% van hun tijd aan feitelijke zorg zal
besteden.
2 Volgens het CTG/Zaio rapport is dan een bedrag van 150 mln euro voor extra personeel nodig ipv 250 mln.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Blad
4
Kenmerk
DLZ/KZ-2716180
Ik heb het Ctg/Zaio gevraagd de technische verwerking in de tarieven en de nacalculatie
nader uit te werken. Ik zal aan het Ctg/Zaio eveneens vragen een voorstel uit te werken om
aan de door hun geconstateerde regionale verschillen tussen zorginstellingen tegemoet te
kunnen komen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
drs. Clémence Ross-van Dorp
---- --
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport