Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Ons kenmerk AV/PB/2006/77171 Doorkiesnummer Datum 15 september 2006

Onderwerp Vierde nota van wijziging Pensioenwet (nr. 30 413)

In deze brief zal ik ingaan op enkele toezeggingen die ik tijdens het wetgevingsoverleg heb gedaan. Voorts heb ik aangekondigd enkele resterende vragen schriftelijk te beantwoorden. Tevens bied ik u hierbij de vierde nota van wijziging Pensioenwet aan (nr. 30 413). Deze bevat enkele wijzigingen naar aanleiding van het wetgevingsoverleg van maandag 11 september jl.


1. Nadere invulling toezeggingen

Onderzoek zzp-ers
Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik toegezegd om te onderzoeken of er met betrekking tot de pensioenvoorziening van bepaalde groepen zelfstandigen knelpunten zijn op het terrein van de waardeoverdracht en de fiscaliteit, waardoor zij mogelijk problemen ondervinden met de opbouw van een oudedagspensioen. De positie van zelfstandigen zonder personeel zal daarbij een centrale positie innemen, omdat hun status nog het meest lijkt op die van werknemers. Ik neem mij voor om aan uw Kamer concrete opties voor te leggen welke tot verbetering op de punten waardeoverdracht en fiscaliteit zouden kunnen leiden. Ook zal ik ingaan op de vraag in welke mate er bij betrokkenen de bereidheid is om een collectief te creëren. Dit zal van belang zijn voor uw Kamer om te kunnen beoordelen of de genoemde opties ook het gewenste effect zullen sorteren. De analyse zal u uiterlijk 1 april worden toegezonden.

Aanmelding arbeidsongeschikten
De Kamer heeft de wens uitgesproken dat ongelukken door misverstanden over de aanmelding bij arbeidsongeschiktheid moeten worden voorkomen. Indien de pensioenregeling een arbeidsongeschiktheidspensioen, en/of een premievrije voortzetting van de pensioenopbouw bij arbeidsongeschiktheid kent, is het noodzakelijk de pensioenuitvoerder op de hoogte te stellen van de arbeidsongeschiktheid van de deelnemer. Het wetsvoorstel laat het, net als in de PSW, aan sociale partners over om af te spreken wie voor die melding verantwoordelijk is. Om de onduidelijkheden uit het verleden te ondervangen wordt voortaan geregeld dat de werknemer bij beëindiging van de deelneming geïnformeerd moet worden over de afgesproken procedure inzake de melding van de arbeidsongeschiktheid. Los van de Pensioenwet is het UWV op grond van artikel 73, eerste lid sub b van de Wet SUWI bevoegd om op verzoek alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de pensioenregeling aan pensioenuitvoerders te verstrekken. In dat kader

Ons kenmerk

hebben inmiddels ca. 400 pensioenuitvoerders een contract gesloten met het UWV op grond waarvan zij maandelijks gegevens over arbeidsongeschiktheid ontvangen.

Gezien het voorgaande lijkt het mij niet nodig om de verantwoordelijkheid voor de melding van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer neer te leggen bij de werkgever, zoals de leden De Vries en Depla beogen met amendement nr. 35. Naar mijn mening ziet dit amendement niet op het eigenlijke probleem (het voorkomen dat meldingen niet doorkomen), leidt het tot extra administratieve lasten voor de werkgever, en is het geen sluitende oplossing voor complexe situaties als bijvoorbeeld een faillissement van de werkgever.

Ik voel er dan ook meer voor om de weg van de zelfregulering die reeds is ingezet verder te vervolgen. Bij brief zal ik de koepels van pensioenuitvoerders wijzen op de mogelijkheid om contractuele afspraken te maken met het UWV over de melding van arbeidsongeschikten. Voorts ben ik bereid om, indien deze zelfregulering na twee jaar nog niet heeft geleid tot het beoogde resultaat, wettelijk te regelen dat een dergelijke contractuele afspraak met het UWV voor pensioenuitvoerders verplicht wordt.

Instemming deelnemersraad
Zoals toegezegd is in de vierde nota van wijziging geregeld dat interne organen van een pensioenfonds niet langer onder het verbod op vetorechten vallen. Hiermee kunnen bestaande situaties waarin een deelnemersraad reeds een instemmingsrecht kent, gehandhaafd blijven.

Elektronische verstrekking
In het wetsvoorstel is geregeld dat de pensioenuitvoerder de deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde of gewezen partner schriftelijk informeert, tenzij de deelnemer c.s. schriftelijk heeft ingestemd met elektronische verstrekking. In de vierde nota van wijziging is geregeld dat de plicht om schriftelijk instemming te vragen, conform de wens van de Tweede Kamer, is komen te vervallen. Deze instemming mag dus ook elektronisch of telefonisch worden verkregen.

Parameters
In de bijgevoegde nota van wijziging wordt geregeld dat de belangrijkste parameters bij amvb worden vastgesteld, waarbij tevens is voorzien in een consultatie van DNB, CPB en sociale partners, en een voorhangprocedure. In verband met de beoogde invoering van het financieel toetsingskader per 1 januari 2007 zullen de parameters de eerste keer in een ministeriele regeling worden vastgelegd. De toegezegde consultatie bij sociale partners is reeds in gang gezet. In de Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet zal worden bepaald dat de eerstvolgende wijziging van de parameters bij amvb worden vastgesteld, met de daarbij behorende procedure.


---

Ons kenmerk

2. Nadere informatie en beantwoording overige vragen

Vrijwillige voortzetting van deelname aan de pensioenregeling Tijdens het wetgevingsoverleg heeft mevrouw De Vries gevraagd of `vrijwillige voortzetters' (bijvoorbeeld werknemers die als zelfstandige gaan starten) een hogere premie in rekening wordt gebracht dan de premie die door de werkgever voor hen werd afgedragen toen zij nog in dienstbetrekking waren.

Navraag bij enkele grote bedrijfstakpensioenfondsen leert, dat deze fondsen de doorsneepremie in rekening brengen. De totale premie bij vrijwillige voortzetting is bij deze bedrijfstakpensioenfondsen dan gelijk aan de totale premie ten tijde van de dienstbetrekking, zodat geen sprake is van een kostenstijging. Wel dient de `vrijwillige voortzetter' bij een volledige voortzetting van de pensioenopbouw de premie geheel zelf af te dragen, dus ook het deel van de premie dat voorheen voor rekening kwam van de werkgever (het werkgeversdeel). Doordat het werkgeversdeel doorgaans tweederde tot driekwart van de totale premie uitmaakt, kan de premiestijging waarmee de `vrijwillige voortzetter' wordt geconfronteerd fors zijn. Dit lijkt me evenwel onvermijdelijk, omdat de rekening anders bij het collectief komt te liggen.

Recht op collectieve waardeoverdracht
Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik toegezegd om enkele kanttekeningen te plaatsen bij het door de leden De Vries, Depla en Omtzigt ingediende amendement 36, dat van de in het wetsvoorstel opgenomen mogelijkheid voor werkgevers om een verzoek te doen tot collectieve waardeoverdracht, een recht maakt. Tevens willen zij de door de overdragende pensioenuitvoerder in rekening te brengen kosten maximeren op 2% van de over te dragen waarde. Volgens de toelichting op het amendement wordt door deze wijziging het probleem opgelost dat veel kleine werkgevers niet op de hoogte zijn van de mogelijkheid afspraken te maken met de verzekeraar over collectieve waardeoverdracht na beëindiging van het contract. Daarnaast zou het probleem worden opgelost dat de overdragende pensioenuitvoerder te hoge kosten in rekening brengt.

Vooraf wil ik opmerken dat in de vele consultatierondes met pensioenkoepels, sociale partners en andere partijen van belanghebbenden, het onderwerp collectieve waardeoverdracht niet eerder als een knelpunt ter sprake is gebracht. Wel heb ik buiten deze kanalen om vernomen dat werkgevers bij verzekeraars soms problemen ervaren bij het verzoeken om collectieve waardeoverdracht. Vaak bestaat bij werkgevers ­ met name kleine werkgevers die zonder adviseur werken - vooraf weinig helderheid over de inhoud van deze exitbepalingen (het probleem van de kleine lettertjes). Soms zouden onredelijke uitgangspunten worden gehanteerd bij het bepalen van de over te dragen afkoopwaarde.

De strekking van het amendement zoals dat nu is ingediend is echter veel breder en wil ik sterk afraden. Het kan met name bij pensioenfondsen tot grote problemen leiden. Ten eerste kan de introductie van een ongeclausuleerd recht op collectieve waardeoverdracht bij een pensioenfonds - zowel bij het overdragende als bij het ontvangende pensioenfonds - ingrijpende gevolgen hebben voor de financiële situatie van het fonds en, daarmee
---

Ons kenmerk

samenhangend, de solidariteit tussen de verschillende deelnemers. Zo is het een groot verschil of het gaat om een relatief jong of een relatief oud deelnemersbestand dat uittreedt. Vertrek van een relatief jong deelnemersbestand leidt tot een verzekeringstechnisch nadeel voor de achterblijvers dat gecompenseerd zou moeten worden. Daarnaast is één van de vragen welk deel van het eigen vermogen meegegeven moet worden en hoe met onderdekking omgegaan wordt. In geval van onderdekking is het juist het ontvangende fonds dat de rekening betaalt. Een recht op collectieve waardeoverdracht is dus altijd in het voordeel van de vertrekkende deelnemers. De belangen van de achterblijvers of de ontvangende partij worden niet beschermd. Ten tweede is de overdracht van een verzekeraar naar een pensioenfonds problematisch: bij een verzekeraar zijn de aandeelhouders eigenaar van het eigen vermogen en kan dat deel kan dus niet worden meegegeven. Ten derde is de vaststelling van de over te dragen waarde niet zelden onderdeel van bredere onderhandelingen, bijvoorbeeld in een situatie waarin een deel van een grote onderneming wordt verkocht aan een andere onderneming, en in het kielzog daarvan collectieve waardeoverdracht aan de orde is vanuit het bij behorende pensioenfonds aan een ander pensioenfonds, Het is dus mogelijk dat het niet volledig meegeven van een evenredig deel van het eigen vermogen boven het vereist eigen vermogen, uitgeruild is tegen andere elementen.

Kortom, aan een algemeen recht van een werkgever op collectieve waardeoverdracht zitten vele haken en ogen. Het zou ongetwijfeld de roep doen ontstaan om rekenregels collectieve waardeoverdracht. Maar dergelijke rekenregels zouden naar alle waarschijnlijkheid buitengewoon ingewikkeld worden en waarschijnlijk nog niet alle denkbare situaties ondervangen. De koninklijke weg is ­ ook hier ­ zelfregulering. Als de sector er in slaagt het specifiek gepercipieerde probleem zelf aan te pakken, dan is een generiek recht op collectieve waardeoverdracht en de gedetailleerde regels die daarmee gepaard gaan helemaal niet nodig. Het feit dat het Verbond van Verzekeraars reeds bezig is om een circulaire voor te bereiden waarin leden worden opgeroepen geen onredelijke exitbepalingen op te nemen in contracten en op dit punt transparantie te betrachten, sterkt mij in deze opvatting.

Uniform Pensioenoverzicht
Tijdens het debat heb ik toegezegd om in kaart te brengen welke informatiebepalingen uit het wetsvoorstel op gespannen voet staan met de wettelijke verankering van het uniform pensioenoverzicht, zoals voorgesteld in het amendement nr. 41 van de leden Mosterd, Depla en De Vries, en welke bepalingen er eventueel kunnen vervallen.

Het uniform pensioenoverzicht is niets meer en niets minder dan een vormvoorschrift en stelt geen eisen aan de inhoud van de boodschap. Als de bepalingen met betrekking tot de jaarlijkse informatieverstrekking zouden moeten vervallen, treedt er een drietal knelpunten op.

Ten eerste zij erop gewezen dat de Tweede Kamer eerder heeft aangedrongen in regelgeving vast te leggen dat in de jaaropgave wordt geïnformeerd over de wijze van financieren van het nabestaandenpensioen, en de gevolgen daarvan. Dit is gedaan bij de uitwerking van het wetsartikel over de jaaropgave in de algemene maatregel van bestuur. Ten tweede vervalt dan de mogelijkheid om regels te stellen ten aanzien van de informatie over de toeslagverlening.
---

Ons kenmerk

De indexatiematrix bevat voorschriften over de informatieverstrekking over toeslagverlening. Deze voorschriften zijn van groot belang in het kader van helderheid over het voorschrift dat bij voorwaardelijke toeslagverlening sprake moet zijn van consistentie tussen wat is overeengekomen, de financiering en het realiseren van voorwaardelijke toeslagen. Ten derde vervalt de mogelijkheid om vooraf nadere regels te stellen over de wijze waarop het reglementair te bereiken pensioen wordt berekend.

De wens van de Tweede Kamer om het uniform pensioenoverzicht zoals dat reeds door pensioenuitvoerders zelf ontwikkeld is, in wetgeving te verankeren, stuit bij mij niet op bezwaren. Het kabinet wil weliswaar zo min mogelijk vormvoorschriften in de Pensioenwet, maar heeft geen probleem met verankering van het uniform pensioenoverzicht in wetgeving omdat het om een door de pensioensector zelf ontwikkeld vormvoorschrift gaat. Daarbij ben ik van mening dat de informatiebepalingen zoals die in dit wetsvoorstel en de onderliggende regelgeving zijn vervat heel goed samen kunnen gaan met een uniform jaaroverzicht.

Wel hecht ik sterk aan de mogelijkheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te kunnen blijven stellen op genoemde terreinen. Anders kan niet gegarandeerd worden dat de informatie aan de deelnemer op belangrijke terreinen, zoals met name het nabestaandenpensioen en de toeslagverlening, adequaat is.

Wellicht ten overvloede wijst het kabinet erop dat amendement 41 alleen artikel 35 van de Pensioenwet over de jaaropgave wijzigt. Het uniform pensioenoverzicht biedt geen aanknopingspunten voor de andere wettelijke informatievoorschriften en die betrekking hebben op het informeren over het nabestaandenpensioen (of dit al dan niet op risicobasis is) en het arbeidsongeschiktheidspensioen (of men zich al dan niet zelf moet melden) bij beëindiging van de deelneming. De overlap met de bepalingen in de amvb is dan ook beperkt tot hetgeen daarin geregeld is over de jaaropgave.

Informatie bij waardeoverdracht
De heer Omtzigt en mevrouw Verbeet hebben gevraagd of de regels met betrekking tot informatievertrekking in het kader van een verzoek tot waardeoverdracht wel leiden tot voldoende helderheid. De deelnemer die een verzoek tot waardeoverdracht doet, zou niet altijd een goed overzicht krijgen van de aanspraken voor en na waardeoverdracht. Ook de informatie over de toeslagverlening voor en na waardeoverdracht zou onvoldoende zijn.

Het kabinet is evenwel van mening dat de deelnemer die waardeoverdracht overweegt, uitgebreid geïnformeerd wordt. Deels is zelfs sprake van een dubbele informatieverstrekking. Zo krijgt een deelnemer die de deelname beëindigd op grond van artikel 50 Pensioenwet en artikel 6 van de algemene maatregel van bestuur, informatie over de behouden aanspraak. Daarbij moet niet alleen worden vermeld hoe hoog het ouderdomspensioen is. Ook de hoogte van het nabestaandenpensioen (in geval van kapitaaldekking) wordt vermeld, evenals of het nabestaandenpensioen vervalt omdat het op risicobasis was gefinancierd. Tevens krijgt de gewezen deelnemer informatie over de toeslagverlening, inclusief de verwachtingen en de
---

Ons kenmerk

feitelijke toepassing in de laatste drie jaren. Ingeval van een pensioenfonds wordt vermeld of eventueel een herstelplan van kracht is.
Over al deze onderwerpen krijgt de deelnemer in de startbrief over de pensioenregeling van de nieuwe werkgever, ook informatie. Hij kan dus weten of er een nabestaandenpensioen is, hoe hoog dat kan worden, en op welke basis dat gefinancierd wordt. In afwijking van de informatie bij beëindiging is deze informatie algemeen van aard. Dat kan ook niet anders, omdat de deelnemer nog niets heeft opgebouwd. Op grond van de startbrief kan de deelnemer ­ geheel vergelijkbaar met de informatie bij beëindiging van de deelname ­ voorts weten wat het toeslagbeleid is, inclusief verwachtingen en wijze waarop het toeslagbeleid de laatste drie jaren is toegepast. Ingeval van een pensioenfonds wordt vermeld of een herstelplan van kracht is.

Ook in de opgave die een deelnemer krijgt in het kader van een verzoek tot waardeoverdracht, wordt de deelnemer over deze onderwerpen geïnformeerd, zij het meer toegespitst op waardeoverdracht. Bij elkaar in de opgave moet vermeld worden wat aanspraken zijn zonder waardeoverdracht, inclusief de wijze waarop die van toeslagen worden voorzien, evenals wat de aanspraken worden na waardeoverdracht naar nieuwe in de nieuwe regeling, ook inclusief de wijze waarop die van toeslagen worden voorzien. Dit moet plaatsvinden op grond van artikel 22 van de algemene maatregel van bestuur.

Wel constateert het kabinet dat de wijze waarop de plicht tot informatieverstrekking is geformuleerd in artikel 22 van de algemene maatregel van bestuur, nogal algemeen is. Het kabinet is bereid dit artikel uit te breiden met enkele nadere voorschriften over de wijze waarop deze informatie wordt verstrekt, zodat de vergelijkbaarheid wordt bevorderd. Deze nieuwe regels verplichten pensioenuitvoerders expliciet naast elkaar te zetten wat de hoogte is van aanspraken op ouderdomspensioen, nabestaandenpensioen en arbeidsongeschiktheidspensioen voor en na waardeoverdracht. Als de oude en de nieuwe pensioenuitvoerder niet dezelfde pensioensoorten kennen, wordt toegelicht hoe daar mee is omgegaan. Als er géén nabestaanden- of arbeidsongeschiktheidspensioen is, wordt dit expliciet vermeld. Het toeslagbeleid voor en na waardeoverdracht wordt in beeld gebracht, waarbij dat op dezelfde wijze gebeurt als bij de overige verplichtingen over het informeren over toeslagbeleid. Toegevoegd wordt dat in de opgave vermeld wordt of, ingeval van een pensioenfonds, een herstelplan van kracht is.

Ik ben van mening dat een deelnemer daarmee op het juiste moment over alle relevante informatie beschikt om een geïnformeerde keuze te maken.

Na einde dienstverband is een pensioenovereenkomst niet meer mogelijk Als de werkgever daadwerkelijk na het einde van de dienstbetrekking zijn oud-werknemer een uitkering toezegt, is dat geen pensioen in de zin van dit wetsvoorstel. Pensioen in de zin van de Pensioenwet volgt uit een pensioenovereenkomst gekoppeld aan de arbeidsrelatie, en die arbeidsrelatie is er dan niet meer. Een na beëindiging van het dienstverband toegezegde uitkering is daarmee niet verboden en hoeft niet extern te worden ondergebracht. Als sprake is van het overeenkomen van een uitkering tegen het einde van het dienstverband of
---

Ons kenmerk

bíj beëindiging, is wel sprake van pensioen dat op grond van de Pensioenwet moet worden ondergebracht. De in de PSW nog bestaande uitzondering voor het onderbrengen van toezeggingen op dat moment, is komen te vervallen. Zie hiervoor paragraaf 4.2.2. van de memorie van toelichting algemeen deel van het wetsvoorstel voor de Pensioenwet.

Dubbel toezicht
De heer Mosterd van het CDA vraagt zich af of dubbel toezicht wel een goede weg is. Er sprake is van complementair toezicht.

Het kabinet heeft gekozen voor twee toezichthouders, ieder met hun eigen specifieke taak. Op het niveau van de artikelen is in feite sprake van enkelvoudig toezicht. Inzake de communicatie over de indexatie raakt het toezicht van beide toezichthouders elkaar. Dat vereist een goede samenwerking.
Toezichthouders zijn verplicht afspraken te maken over de wijze van samenwerking. Dat bete- kent dat toezichthouders afspraken maken over de onderlinge uitwisseling van gegevens en inlichtingen, het afstemmen van beleidsregels, de inzet van handhavingsinstrumenten, de wijze en het moment waarop zij elkaar informeren over de toepassing van een handhavingsinstru- ment en het overnemen van elkaars oordeel.
Door te kiezen voor twee toezichthouders wordt optimaal gebruik gemaakt van reeds opge- bouwde expertise en wordt inefficiëntie voorkomen. Namelijk in het geval dat alleen De Nederlandsche Bank (DNB) toezicht zou houden dient diezelfde expertise naast de Autoriteit Financiële Markten (AFM) ook door DNB te worden opgebouwd en onderhouden. Dat is al- leen mogelijk als daar ook een zekere dichtheid voor is. Gelet op het aantal fte's dat met het gedragstoezicht is gemoeid (zie onder omvang begroting AFM in relatie tot DNB), is het maar de vraag of die gewenste dichtheid bij DNB voldoende aanwezig is. Daarnaast vindt het kabinet het wenselijk, zeker gezien de grote nadruk die de Tweede Kamer legt op transparantie, het gedragstoezicht een eigen positie te geven naast het materiële en prudentiële toezicht. Het ligt in de rede, zeker als daar al een aparte toezichthouder voor is, om die toezichttaak daar te beleggen. Daarmee wordt ook voorkomen dat het gedragstoezicht in het gedrang komt ten opzichte van het materiële en prudentiële toezicht, dat in omvang veel groter is.

Omvang begroting AFM in relatie tot DNB
Mevrouw De Vries vroeg naar een vergelijking van de begroting van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) in relatie tot de bij of krachtens de Pensioenwet aan hen opgedragen taken.

Als het wetsvoorstel Pensioenwet in zijn huidige vorm ongewijzigd blijft schat de AFM de kosten voor het gedragstoezicht op grond van het wetsvoorstel voor 2007 op 0,5 miljoen Euro en voor 2008 eveneens op 0,5 miljoen Euro. In 2007 zullen naar schatting maximaal 5 fte's beginnen met de uitvoering van het gedragstoezicht, dat wil zeggen met normoverdracht en inventarisatie van de mate van naleving van de gedragseisen. Het perspectief is, als de AFM in samenwerking met de pensioenkoepels het toezicht efficiënt kan inrichten en bijvoorbeeld op onderdelen kan komen tot verdergaande standaardisatie, dat dit aantal in 2008 gelijk zal
---

Ons kenmerk

kunnen blijven ook al komt er een formele handhavende taak bij na het overgangsjaar. Hierbij moet nog het voorbehoud worden gemaakt dat de begroting 2007 nog een concept is, dat nog niet is besproken in het Adviserend Panel en nog niet is goedgekeurd door de Raad van Toezicht. Het perspectief voor 2008 is, gezien de nog aanwezige onzekerheden in de uitvoering van het toezicht, niet meer dan een grove doorkijk naar de toekomst en kan zeker niet als taakstellend worden beschouwd.

De kostenontwikkeling van de uitvoering van het toezicht door DNB op pensioenfondsen is te vinden in tabel 1.

Tabel 1: kostenontwikkeling toezicht DNB

DNB Toezichtkosten in miljoenen Euro