Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk : DL/2006/1869
datum : 13-09-2006
onderwerp : Zaadbehandeling in Nederland
bijlagen :

Geachte Voorzitter,

Hierbij doe ik u, mede namens de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, antwoorden toekomen op de vragen die in uw brief van 17 juli 2006 gesteld zijn door de vaste commissie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over zaadbehandeling in Nederland.


1. Kent u het artikel 'Zaadveredelaars dreigen met exodus' (Financieele Dagblad, 11 juli 2006)?

Ja.


2. Hoe is het mogelijk dat de productie van exportzaden in Nederland in gevaar komt?
Sinds wanneer heeft dit probleem zich aangediend?

Het behandelen van zaaizaad met een gewasbeschermingsmiddel dat niet in Nederland is toegelaten is in strijd met de
gewasbeschermingsrichtlijn en de huidige wetgeving. De conclusie is dat de huidige, reeds jaren bestaande, praktijk ten onrechte is ontstaan. De nieuwe wet biedt mij de gelegenheid om de behandeling van zaaizaad en het gebruik van behandeld zaad in Nederland expliciet in de nieuwe regelgeving op te nemen.
Het is de bedoeling in de algemene maatregel van bestuur deze problematiek als volgt te regelen. Voor de behandeling van zaaizaad met een gewasbeschermingsmiddel is een aanvraag voor toelating nodig. Bij de aanvraag van een toelating zal onderscheid worden gemaakt in (1) middelen voor de behandeling van zaaizaad dat in Nederland zal worden gebruikt voor de teelt, (2) middelen voor de behandeling van zaaizaad dat bestemd is voor intraverkeer met andere landen binnen de Europese Unie en (3) middelen voor de behandeling van zaaizaad dat bestemd is voor export naar derde landen. Bij de beoordeling van de toelating zal slechts rekening gehouden worden met aspecten die (1) niet reeds in andere Nederlandse wetgeving zijn geregeld, (2) relevant zijn voor de behandeling in Nederland en (3) van belang zijn voor de kwaliteit van het product dat aan een ander land wordt geleverd. Toelatingsvoorwaarden die slechts betrekking hebben op het grondgebied van een ander land en niet ingevolge andere regelgeving van de Europese Unie bezien moeten worden (bijvoorbeeld residuen op voedsel) zijn de bevoegdheid van het betreffende andere land en niet van Nederland.
Uiteraard wil ik de administratieve lasten, met inachtneming van noodzakelijke bescherming van mens, dier en milieu, tot een minimum beperken.

Mijn ministerie is, samen met de andere verantwoordelijke ministeries, in intensief overleg met maatschappelijke actoren, waaronder het betrokken bedrijfsleven, over de wijze waarop deze problematiek in het Besluit en de Regeling Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden moet worden vastgelegd, zodat een zo transparant en eenvoudig mogelijke procedure tot stand komt.


3. Welke wetgeving en Europese richtlijnen worden bedoeld in het artikel?

Het artikel refereert aan de richtlijn 91/414/EEG, aan de hand waarvan wordt vastgesteld welke werkzame stoffen op de Europese markt in gewasbeschermingsmiddelen mogen worden toegestaan. Om een middel toegelaten te krijgen voor de nationale markt dient de producent van het middel (of eventueel de sector) een aanvraag in te dienen bij een nationale instantie (in Nederland is dit het College Toelating Bestrijdingsmiddelen (CTB)), die beoordeelt of een gewasbeschermingmiddel (met daarin de communautair toegelaten werkzame stof) in dat land kan worden gebruikt. Per gewasbeschermingsmiddel wordt aangegeven voor welke toepassingen het middel mag worden aangewend. De toepassing van een middel op zaaizaad is één van de toepassingsvormen. Als geen toelating wordt aangevraagd of de toelatingsaanvraag wordt door het CTB afgewezen, dan is het gebruik van het middel voor de betreffende toepassing in Nederland niet toegestaan


4. Hoe is het mogelijk dat veredelaars in omringende landen niet te maken lijken te hebben met problemen als het gaat om het produceren van exportzaden?

Ook vele andere EG-lidstaten hanteren regelgeving op dit terrein, de meeste lidstaten hebben een systeem dat gebaseerd is op speciale vergunningen (onder andere Oostenrijk, Duitsland, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk). Deze landen hebben ieder hun eigen systeem ontwikkeld om te voorkomen dat behandeld zaaizaad zonder enige vorm van beoordeling op de markt wordt gebracht. Frankrijk heeft bovendien speciale voorzieningen voor de traceerbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen en behandeld zaad getroffen.


5. Bent u van mening dat er op dit vlak geen sprake is van een gelijk Europees speelveld? Kunt u dat toelichten?

Er is tot nu toe sprake van een beperkte harmonisatie op Europees niveau van de beoordeling van de behandeling van zaaizaad in de EU lidstaten. De richtlijn 91/414/EEG vereist een beoordeling van de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen op zaaizaad. Dit gebeurt op geharmoniseerde wijze als deze zaadtoepassing is beoordeeld tijdens een aanvraag voor plaatsing van de werkzame stof op de bijlage I van de richtlijn 91/414/EEG. Voor stoffen die nog niet zijn beoordeeld is nog niet sprake van een geharmoniseerde aanpak.

De aanpak van zaadbehandeling ten behoeve van export is nog niet geharmoniseerd.
De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Raad van de Europese Unie hebben dit vraagstuk onder Belgisch voorzitterschap gesignaleerd.

De Raad van de Europese Unie heeft op 12 december 2001 geconcludeerd dat richtlijn 91/414/EEG onder meer gewijzigd moet worden om 'de samenhang tussen de richtlijn en de richtlijnen over zaden voor wat betreft zaden en teelmateriaal te verbeteren'. Nederland heeft België gesteund met dit punt tijdens hun voorzitterschap. Recent is een conceptverordening verschenen ter vervanging van deze richtlijn. Het onderhandelingsproces ten aanzien van dit nieuwe wetsvoorstel van de Commissie start dit najaar. Mijn doelstelling is om in deze verordening de beoordelingsaspecten van zaadbehandeling Europees te regelen.


6. Wat gaat u doen om dit probleem op te lossen? Welke activiteiten gaat u ondernemen om op dit vlak weer een gelijk speelveld te ontwikkelen? Op wat voor termijn?

Zie onder 5.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman