Bijdrage Hans Engels debat herindeling Midden-Limburg
De drie voorliggende wetsvoorstellen vormen de uitkomsten van een lang
proces. Een proces waarbij de procedurele spelregels van de Wet Arhi
en de uitgangspunten van het landelijke beleidskader herindeling door
de verschillende betrokken organen goed in het oog zijn gehouden. Wij
hebben de indruk dat op dit punt in zijn algemeenheid van een
voldoende zorgvuldig proces gesproken kan worden. Dat wil niet zeggen
dat de voorstellen ook het optimale antwoord zijn op de vraag naar een
opschaling van gemeenten in Midden-Limburg. Het dossier bevat de
nodige aanknopingspunten voor de vaststelling dat uit een oogpunt van
inhoud en kwaliteit varianten denkbaar zijn die de toets van het
beleidskader ook kunnen doorstaan en zelfs het eindresultaat
aantrekkelijker hadden kunnen maken.
Intussen realiseert mijn fractie zich terdege dat deze voorstellen in
deze fase van het proces een politieke, bestuurlijke en deels ook een
maatschappelijke realiteit vertegenwoordigen. De betrokken
gemeentebesturen en het provinciebestuur hebben in het kader van het
aan deze wetsvoorstellen ten grondslag liggende herindelingsvoorstel
een lange en indringende procedure doorlopen en de Tweede Kamer heeft
in meerderheid zijn goedkeuring aan de voorstellen gehecht. De
voorbereidingen voor de inrichting van de nieuwe fusiegemeenten zijn
in volle gang. Er moeten met andere woorden zwaarwegende argumenten
zijn om in deze Kamer alsnog een streep te halen door een of meer van
de voorstellen. Mijn fractie is zich in dat licht bewust van het feit
dat de Eerste Kamer zich in de eindfase van herindelingsvoorstellen
enigszins terughoudend opstelt en deze als het ware min of meer
marginaal toetst. Tegelijkertijd kan het niet zo zijn dat wij in dit
huis niet serieus naar het eindresultaat kijken. Om die reden zouden
wij graag op een aantal punten nog eens de dialoog met de minister
willen zoeken.
In de eerste plaats een meer procesmatig probleem. Graag zouden wij
van de minister willen vernemen hoe de wetgever nu precies te werk
moet gaan bij de toetsing aan het geldende beleidskader. Ten aanzien
van de huidige voorstellen kan men op zichzelf genomen tot het oordeel
komen dat de bestuurskracht van de betrokken gemeenten wordt versterkt
en dat er op een enkele uitzondering na voldoende draagvlak is bij de
betrokken bestuursorganen. Maar op grond bijvoorbeeld van een
invalshoek als stedelijke bestuurskracht kan men zich toch afvragen in
hoeverre de centrumgemeenten Weert en Roermond en de daarbij behorende
stedelijke regio met deze voorstellen over een gunstiger
toekomstperspectief beschikken. Kan nu echt met zekerheid worden
vastgesteld dat zij in de komende periode beter hun bestuurlijke en
maatschappelijke opgaven kunnen vervullen? Ook op grond van een
invalshoek als de in bestuurlijk opzicht nieuw beoogde regionale
samenhang kan men de vraag stellen in hoeverre in
ruimtelijk-economisch opzicht de meest logische bestuurlijke
verbindingen zijn gemaakt. Dat brengt ons tot de vraag of het niet
meer in de rede zou liggen dat de regering bij de beoordeling van
provinciale voorstellen in de context van het beleidskader meer actief
naar de uitkomsten van dit type ingewikkelde en moeizame besluiten
kijkt. Wat we nu hebben gezien is dat in het debat in de Tweede Kamer
niet alleen is gekeken naar de inhoudelijke kant van
wijzigingsvoorstellen, maar dat mede bepalend was de benadering dat
een herindeling niet op een achternamiddag even overhoop wordt
gehaald. Anders gezegd: moet de wetgever zich naar het oordeel van de
minister beperken tot de vraag of de uitkomsten van het
lokaal-regionale proces acceptabel zijn, of moet de wetgever met een
verhoogde ambitie en op grond van zijn eindverantwoordelijkeid voor de
bestuurlijke organisatie van Nederland als geheel naar die uitkomsten
kijken.
In de tweede plaats de inhoud van de voorliggende wetsvoorstellen in
algemene zin. Wie zich een beeld probeert de vormen van de vele
herindelingsprocessen van de afgelopen jaren stuit niet zelden op de
tegenstelling stedelijk en landelijk bestuur. In de meeste gevallen
gaat het daarbij niet alleen om bestuurlijke en ruimtelijk-economische
verschillen van inzicht. Vrijwel onontkoombaar spelen op dat punt
bestuurspsychologische aspecten, ook wel emotionele aspecten genoemd.
Het dossier bevat elementen en beelden die aanleiding geven voor de
veronderstelling dat dit ook het geval is in Midden-Limburg. In zijn
algemeenheid zouden wij de minister willen vragen of die tegenstelling
van negatieve invloed is geweest op het proces. Meer concreet: hebben
fusiepartners elkaar gevonden dan wel zijn deze bij elkaar gebracht
vanuit het motief dat men een stedelijke annexatie wilde voorkomen
c.q. stedelijke schaalvergroting wilde beperken?
In de derde plaats de inhoud van de voorstellen als zodanig. Ik wil
wel meteen vooropstellen dat mijn fractie instemt met de twee eerste
voorstellen (westelijk deel en Ambt Montfort/Roerdalen). Gelet op mijn
eerder gemaakte opmerkingen zou mijn fractie, verder kijkend dan de
grenzen van deze Arhi-procedure, en met het oog gericht op de
toekomst, nog wel geïnteresseerd zijn in de visie van de minister op
de optie van een mogelijke fusie van Weert en Nederweert. Aanzienlijk
moeilijker ligt voor D66 de samenvoeging van Roermond en Swalmen. Dit
onderdeel is ontegenzeggelijk het zwakke punt in de gehele operatie.
De in de Memorie van Antwoord verwoorde argumentatie van de regering
voor deze fusie kan die waarneming niet wegnemen. Zowel op zichzelf
genomen als in samenhang bezien is dit bestuurlijke antwoord op de
stedelijke problematiek van Roermond en de bestuurskrachtproblematiek
van Swalmen nogal wonderlijk en strikt genomen ook door geen van beide
partners tot uitgangspunt genomen. Ik loop de beleidscriteria even bij
langs.
In termen van onderlinge samenhang en planologische ruimtebehoefte kan
men moeilijk van een slechte oplossing spreken. Daar ligt ook niet
zozeer het probleem. Maar dat er in termen van draagvlak geen betere
varianten zouden zijn, omdat door zowel Roermond als Swalmen
aangedragen varianten geen instemming kregen bij omliggende gemeenten
en de provincie, komt ons als een tamelijk dunne argumentatie voor.
Deze redenering bevestigt veeleer het beeld van een oplossing als
sluitstuk, omdat niemand Roermond en Swalmen als fusiepartner wilde.
Bovendien is voor D66 het element draagvlak niet beperkt tot
bestuurlijk draagvlak, maar is ook het maatschappelijk draagvlak
nadrukkelijk in dit begrip verweven. Gelet op het huidige
partijstandpunt weegt mijn fractie het verzet van de bevolking van
Swalmen zeer zwaar. Overigens: het argument dat beide gemeenten
overtuigd zijn van de noodzaak tot fusie, maar slechts over de vorm
daarvan geen overeenstemming konden bereiken, vond mijn fractie van
een welhaast adembenemende schoonheid.
De verwijzing vervolgens naar de provinciale motie inzake
niet-vrijblijvende samenwerking in het stedelijke gebied Roermond als
instrument voor een duurzame oplossing overtuigt al evenmin. Onder
verwijzing naar de eerder in dit huis met de minister gevoerde
discussie in het kader van de WGR+ mag toch wel worden vastgesteld dat
intergemeentelijke samenwerking nuttig kan zijn voor een aantal
bovenlokale beheers- en uitvoeringstaken, maar geen antwoord is op
beleidsinhoudelijke vraagstukken van regionaal bestuur. De problemen
van slagvaardigheid, democratische legitimatie en politieke controle
worden met dergelijke constructies niet opgelost. Bovendien wordt vaak
beweerd dat dergelijke samenwerkingsconstructies in feite opschaling
indiceren. Van betekenis is niet in de laatste plaats dat de
voorgestelde samenwerking blijkbaar niet door alle partners als het
goede antwoord wordt gezien.
Mijn fractie meent met andere woorden dat de fusie Roermond/Swalmen
niet kan steunen op voldoende overtuigende argumenten. Ik hoef de
minister niet uit te nodigen deze conclusie te weerleggen, want ik ken
hem voldoende om te weten dat hij dat uit zichzelf zeker nog zal
proberen. Wat zou overigens het gevolg zijn als deze samenvoeging niet
door zou gaan? Niemand zal betwisten dat Roermond in dat geval met
lege handen staat. Velen zullen beamen dat de toekomst van Swalmen in
termen van bestuurskracht in dat geval zorgelijk zal blijken. Daarmee
zou ook de samenhang en het evenwicht binnen het geheel van de
voorstellen allerminst verbeteren. Wij zouden, mede gelet op de
discussie in de Tweede Kamer menen, dat het nu te laat is om in deze
procedure weer vanuit een nul-situatie naar Roermond, en dan vooral
naar de regionale functie daarvan te kijken. In beide opties nu nog
voorliggende opties (wel of geen fusie met Swalmen) blijft een
antwoord op de stedelijke en regionale problematiek van Roermond in
wezen uit.
Het schrappen van de fusie veroorzaakt wel, zeker in de nieuwe
setting, op termijn een bestuurskrachtprobleem voor Swalmen. Mede in
verband met de gerechtvaardigde wens om het aantal en de omvang van de
regionale samenwerkingsrelaties enigszins terug te brengen blijft mijn
fractie denken richting Beesel. Wij hebben sterk de indruk dat de
afwijzing van Swalmen door Beesel tot dusver vooral is ingegeven door
angst voor een uiteindelijke samenvoeging met Roermond. Nu echter is
geaccepteerd dat alle andere omringende gemeenten van Roermond
onderling zijn gefuseerd zonder grondgebied af te staan aan Roermond,
zou het merkwaardig zijn als fusiebesprekingen tussen Swalmen en
Beesel een samenvoeging met Roermond als einduitkomst zouden hebben.
Dat de maatschappelijke orïentatie in een dergelijke fusiegemeente
zich zowel richting Venlo als Roermond voordoet lijkt ons niet een
wezenlijk probleem. Dat komt vaker voor, bijvoorbeeld in de gemeente
Tynaarlo tussen Groningen en Assen. Hoewel wij begrijpen dat de
minister de redenering van de provincie om Beesel buiten deze
procedure te laten goed kan volgen, zouden wij graag horen of in
termen van toekomstperspectief een dergelijke optie toch niet denkbaar
en zelfs aantrekkelijk zou zijn.
Deze eerste termijn afrondend stel ik vast dat de fractie van D66 kan
instemmen met de voorstellen 30358 en 35959, voorshands niet kan
instemmen met voorstel 30360 inzake Roermond en Swalmen, maar voor een
eindoordeel graag de reactie van de minister afwacht.
12-9-2006 17:40