D66

Bijdrage Hans Engels debat herindeling Midden-Limburg



De drie voorliggende wetsvoorstellen vormen de uitkomsten van een lang proces. Een proces waarbij de procedurele spelregels van de Wet Arhi en de uitgangspunten van het landelijke beleidskader herindeling door de verschillende betrokken organen goed in het oog zijn gehouden. Wij hebben de indruk dat op dit punt in zijn algemeenheid van een voldoende zorgvuldig proces gesproken kan worden. Dat wil niet zeggen dat de voorstellen ook het optimale antwoord zijn op de vraag naar een opschaling van gemeenten in Midden-Limburg. Het dossier bevat de nodige aanknopingspunten voor de vaststelling dat uit een oogpunt van inhoud en kwaliteit varianten denkbaar zijn die de toets van het beleidskader ook kunnen doorstaan en zelfs het eindresultaat aantrekkelijker hadden kunnen maken.
Intussen realiseert mijn fractie zich terdege dat deze voorstellen in deze fase van het proces een politieke, bestuurlijke en deels ook een maatschappelijke realiteit vertegenwoordigen. De betrokken gemeentebesturen en het provinciebestuur hebben in het kader van het aan deze wetsvoorstellen ten grondslag liggende herindelingsvoorstel een lange en indringende procedure doorlopen en de Tweede Kamer heeft in meerderheid zijn goedkeuring aan de voorstellen gehecht. De voorbereidingen voor de inrichting van de nieuwe fusiegemeenten zijn in volle gang. Er moeten met andere woorden zwaarwegende argumenten zijn om in deze Kamer alsnog een streep te halen door een of meer van de voorstellen. Mijn fractie is zich in dat licht bewust van het feit dat de Eerste Kamer zich in de eindfase van herindelingsvoorstellen enigszins terughoudend opstelt en deze als het ware min of meer marginaal toetst. Tegelijkertijd kan het niet zo zijn dat wij in dit huis niet serieus naar het eindresultaat kijken. Om die reden zouden wij graag op een aantal punten nog eens de dialoog met de minister willen zoeken.
In de eerste plaats een meer procesmatig probleem. Graag zouden wij van de minister willen vernemen hoe de wetgever nu precies te werk moet gaan bij de toetsing aan het geldende beleidskader. Ten aanzien van de huidige voorstellen kan men op zichzelf genomen tot het oordeel komen dat de bestuurskracht van de betrokken gemeenten wordt versterkt en dat er op een enkele uitzondering na voldoende draagvlak is bij de betrokken bestuursorganen. Maar op grond bijvoorbeeld van een invalshoek als stedelijke bestuurskracht kan men zich toch afvragen in hoeverre de centrumgemeenten Weert en Roermond en de daarbij behorende stedelijke regio met deze voorstellen over een gunstiger toekomstperspectief beschikken. Kan nu echt met zekerheid worden vastgesteld dat zij in de komende periode beter hun bestuurlijke en maatschappelijke opgaven kunnen vervullen? Ook op grond van een invalshoek als de in bestuurlijk opzicht nieuw beoogde regionale samenhang kan men de vraag stellen in hoeverre in ruimtelijk-economisch opzicht de meest logische bestuurlijke verbindingen zijn gemaakt. Dat brengt ons tot de vraag of het niet meer in de rede zou liggen dat de regering bij de beoordeling van provinciale voorstellen in de context van het beleidskader meer actief naar de uitkomsten van dit type ingewikkelde en moeizame besluiten kijkt. Wat we nu hebben gezien is dat in het debat in de Tweede Kamer niet alleen is gekeken naar de inhoudelijke kant van wijzigingsvoorstellen, maar dat mede bepalend was de benadering dat een herindeling niet op een achternamiddag even overhoop wordt gehaald. Anders gezegd: moet de wetgever zich naar het oordeel van de minister beperken tot de vraag of de uitkomsten van het lokaal-regionale proces acceptabel zijn, of moet de wetgever met een verhoogde ambitie en op grond van zijn eindverantwoordelijkeid voor de bestuurlijke organisatie van Nederland als geheel naar die uitkomsten kijken.
In de tweede plaats de inhoud van de voorliggende wetsvoorstellen in algemene zin. Wie zich een beeld probeert de vormen van de vele herindelingsprocessen van de afgelopen jaren stuit niet zelden op de tegenstelling stedelijk en landelijk bestuur. In de meeste gevallen gaat het daarbij niet alleen om bestuurlijke en ruimtelijk-economische verschillen van inzicht. Vrijwel onontkoombaar spelen op dat punt bestuurspsychologische aspecten, ook wel emotionele aspecten genoemd. Het dossier bevat elementen en beelden die aanleiding geven voor de veronderstelling dat dit ook het geval is in Midden-Limburg. In zijn algemeenheid zouden wij de minister willen vragen of die tegenstelling van negatieve invloed is geweest op het proces. Meer concreet: hebben fusiepartners elkaar gevonden dan wel zijn deze bij elkaar gebracht vanuit het motief dat men een stedelijke annexatie wilde voorkomen c.q. stedelijke schaalvergroting wilde beperken?

In de derde plaats de inhoud van de voorstellen als zodanig. Ik wil wel meteen vooropstellen dat mijn fractie instemt met de twee eerste voorstellen (westelijk deel en Ambt Montfort/Roerdalen). Gelet op mijn eerder gemaakte opmerkingen zou mijn fractie, verder kijkend dan de grenzen van deze Arhi-procedure, en met het oog gericht op de toekomst, nog wel geïnteresseerd zijn in de visie van de minister op de optie van een mogelijke fusie van Weert en Nederweert. Aanzienlijk moeilijker ligt voor D66 de samenvoeging van Roermond en Swalmen. Dit onderdeel is ontegenzeggelijk het zwakke punt in de gehele operatie. De in de Memorie van Antwoord verwoorde argumentatie van de regering voor deze fusie kan die waarneming niet wegnemen. Zowel op zichzelf genomen als in samenhang bezien is dit bestuurlijke antwoord op de stedelijke problematiek van Roermond en de bestuurskrachtproblematiek van Swalmen nogal wonderlijk en strikt genomen ook door geen van beide partners tot uitgangspunt genomen. Ik loop de beleidscriteria even bij langs.
In termen van onderlinge samenhang en planologische ruimtebehoefte kan men moeilijk van een slechte oplossing spreken. Daar ligt ook niet zozeer het probleem. Maar dat er in termen van draagvlak geen betere varianten zouden zijn, omdat door zowel Roermond als Swalmen aangedragen varianten geen instemming kregen bij omliggende gemeenten en de provincie, komt ons als een tamelijk dunne argumentatie voor. Deze redenering bevestigt veeleer het beeld van een oplossing als sluitstuk, omdat niemand Roermond en Swalmen als fusiepartner wilde. Bovendien is voor D66 het element draagvlak niet beperkt tot bestuurlijk draagvlak, maar is ook het maatschappelijk draagvlak nadrukkelijk in dit begrip verweven. Gelet op het huidige partijstandpunt weegt mijn fractie het verzet van de bevolking van Swalmen zeer zwaar. Overigens: het argument dat beide gemeenten overtuigd zijn van de noodzaak tot fusie, maar slechts over de vorm daarvan geen overeenstemming konden bereiken, vond mijn fractie van een welhaast adembenemende schoonheid.
De verwijzing vervolgens naar de provinciale motie inzake niet-vrijblijvende samenwerking in het stedelijke gebied Roermond als instrument voor een duurzame oplossing overtuigt al evenmin. Onder verwijzing naar de eerder in dit huis met de minister gevoerde discussie in het kader van de WGR+ mag toch wel worden vastgesteld dat intergemeentelijke samenwerking nuttig kan zijn voor een aantal bovenlokale beheers- en uitvoeringstaken, maar geen antwoord is op beleidsinhoudelijke vraagstukken van regionaal bestuur. De problemen van slagvaardigheid, democratische legitimatie en politieke controle worden met dergelijke constructies niet opgelost. Bovendien wordt vaak beweerd dat dergelijke samenwerkingsconstructies in feite opschaling indiceren. Van betekenis is niet in de laatste plaats dat de voorgestelde samenwerking blijkbaar niet door alle partners als het goede antwoord wordt gezien.
Mijn fractie meent met andere woorden dat de fusie Roermond/Swalmen niet kan steunen op voldoende overtuigende argumenten. Ik hoef de minister niet uit te nodigen deze conclusie te weerleggen, want ik ken hem voldoende om te weten dat hij dat uit zichzelf zeker nog zal proberen. Wat zou overigens het gevolg zijn als deze samenvoeging niet door zou gaan? Niemand zal betwisten dat Roermond in dat geval met lege handen staat. Velen zullen beamen dat de toekomst van Swalmen in termen van bestuurskracht in dat geval zorgelijk zal blijken. Daarmee zou ook de samenhang en het evenwicht binnen het geheel van de voorstellen allerminst verbeteren. Wij zouden, mede gelet op de discussie in de Tweede Kamer menen, dat het nu te laat is om in deze procedure weer vanuit een nul-situatie naar Roermond, en dan vooral naar de regionale functie daarvan te kijken. In beide opties nu nog voorliggende opties (wel of geen fusie met Swalmen) blijft een antwoord op de stedelijke en regionale problematiek van Roermond in wezen uit.
Het schrappen van de fusie veroorzaakt wel, zeker in de nieuwe setting, op termijn een bestuurskrachtprobleem voor Swalmen. Mede in verband met de gerechtvaardigde wens om het aantal en de omvang van de regionale samenwerkingsrelaties enigszins terug te brengen blijft mijn fractie denken richting Beesel. Wij hebben sterk de indruk dat de afwijzing van Swalmen door Beesel tot dusver vooral is ingegeven door angst voor een uiteindelijke samenvoeging met Roermond. Nu echter is geaccepteerd dat alle andere omringende gemeenten van Roermond onderling zijn gefuseerd zonder grondgebied af te staan aan Roermond, zou het merkwaardig zijn als fusiebesprekingen tussen Swalmen en Beesel een samenvoeging met Roermond als einduitkomst zouden hebben. Dat de maatschappelijke orïentatie in een dergelijke fusiegemeente zich zowel richting Venlo als Roermond voordoet lijkt ons niet een wezenlijk probleem. Dat komt vaker voor, bijvoorbeeld in de gemeente Tynaarlo tussen Groningen en Assen. Hoewel wij begrijpen dat de minister de redenering van de provincie om Beesel buiten deze procedure te laten goed kan volgen, zouden wij graag horen of in termen van toekomstperspectief een dergelijke optie toch niet denkbaar en zelfs aantrekkelijk zou zijn.
Deze eerste termijn afrondend stel ik vast dat de fractie van D66 kan instemmen met de voorstellen 30358 en 35959, voorshands niet kan instemmen met voorstel 30360 inzake Roermond en Swalmen, maar voor een eindoordeel graag de reactie van de minister afwacht.

12-9-2006 17:40